In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een feitelijke uitzetting uit de woning van verzoeker. Verzoeker, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) in de woning verbleef, heeft op 18 april 2025 een feitelijke uitzetting ondergaan. Op 29 april 2025 heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat op 2 mei 2025 is aangevuld.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van connexiteit. Dit houdt in dat de feitelijke uitzetting en de brief van de instelling waar verzoeker verbleef, geen besluiten zijn van een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb besloten zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoeker een indicatie op grond van de Wmo 2015 heeft voor Beschermd wonen tot en met 7 september 2025. Hij heeft de verzoeker aangeraden om contact op te nemen met de Wmo-consulent van de gemeente en heeft hem gewezen op de mogelijkheid om kosteloos hulp te krijgen van een onafhankelijke cliëntondersteuner. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.