ECLI:NL:RBNNE:2025:1890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/3122 en LEE 24/3123
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor aanvullende tegemoetkoming op waardedaling door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 16 mei 2025, worden de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een aanvullende tegemoetkoming op de waardedaling van hun woning door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eisers, die sinds 1982 eigenaar waren van een woning in [woonplaats], hadden in 2019 hun woning verkocht voor € 287.500 en ontvingen een vergoeding van € 14.000 van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor waardedaling. In januari 2024 dienden zij aanvragen in bij het Instituut voor een aanvullende vergoeding, die echter werden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het Instituut terecht heeft afgewezen, omdat de ontvangen vergoeding van NAM hoger was dan de vergoeding die het Instituut zou hebben verstrekt, namelijk € 11.242,64. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de waardedaling van hun woning het gevolg was van de aardbevingsproblematiek. De rechtbank wijst erop dat de berekeningsmethode van het Instituut, gebaseerd op het model van Atlas voor gemeenten, redelijk en aanvaardbaar is. De rechtbank stelt vast dat eisers de waardedaling en de bijbehorende vergoeding van NAM hebben geaccepteerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de standaard werkwijze af te wijken. De uitspraak bevestigt dat eisers geen recht hebben op een aanvullende tegemoetkoming en dat hun proceskosten niet vergoed worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/3122 en LEE 24/3123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaken tussen

[eisers] , uit [eisers] , eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mrs. L. Sijbrandij-Leyten en A.M. Wenniger).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvragen van eisers voor een (aanvullende) tegemoetkoming op de vergoeding voor waardedaling die eisers van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hebben ontvangen.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvragen met de besluiten van 12 en 23 februari 2024 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 4 juni 2024 op de bezwaren van eisers is het Instituut bij de afwijzingen van de aanvragen gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van het Instituut deelgenomen. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om met behulp van een beeldverbinding aan de zitting deel te nemen, maar hebben laten weten hier geen gebruik van te willen maken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Instituut de aanvragen van eisers voor een tegemoetkoming op de waardedalingsvergoeding van NAM terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
4. Het Instituut heeft sinds 1 december 2022 de wettelijke bevoegdheid om bewoners die reeds een vergoeding hebben ontvangen van NAM voor de waardedaling van hun verkochte woning met een aanvullende vergoeding tegemoet te komen. De tegemoetkoming die door het Instituut kan worden toegekend ziet op het verschil tussen de schade door waardedaling die de benadeelde reeds van NAM heeft ontvangen en de vergoeding die het Instituut zou hebben uitgekeerd. [1]
4.1.
Het Instituut berekent de waardedaling van de woning aan de hand van het model van Atlas voor gemeenten (Atlas). [2] Dit betreft een abstracte (schade-)begroting. Om de waardedaling te berekenen wordt eerst de relatieve waardedaling bepaald. Die wordt vastgesteld aan de hand van twee indicatoren, het algemene imago-effect en de bevingshistorie. Daaruit volgt een waardedalingspercentage. Dit waardedalingspercentage wordt vervolgens afgezet tegen de woningwaarde.
4.2.
Voor de berekening van de waardedaling wordt voor verkochte woningen uitgegaan van de daadwerkelijke verkoopprijs. [3] Aan de hand van het voor de woning vastgestelde waardedalingspercentage wordt vervolgens berekend wat de waarde van de woning zou zijn geweest indien geen sprake was geweest van bevingsproblematiek. De daadwerkelijke verkoopprijs wordt verhoogd met het berekende resultaat van het toegepaste waardedalingspercentage. Eisers hebben door het doen van de aanvragen voor een tegemoetkoming deze Atlas-berekeningsmethodiek op zich geaccepteerd.
Feiten
5. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
5.1.
Eisers waren sinds 1982 gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres] , te [woonplaats] . De woning is in 2019 verkocht voor € 287.500.-. In 2020 hebben eiseres een vaststellingsovereenkomst gesloten met NAM, waarbij aan hen een vergoeding voor waardedaling is toegekend van € 14.000,-.
5.2.
Op 6 januari 2024 hebben eisers aanvragen gedaan bij het Instituut voor een tegemoetkoming op de vergoeding voor waardedaling van NAM. Het Instituut heeft deze aanvragen afgewezen, met als reden dat de vergoeding die eisers van NAM hebben ontvangen hoger is dan de vergoeding die zij van het Instituut zouden hebben ontvangen, namelijk € 11.242,64. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Met de bestreden besluiten van 4 juni 2024 heeft het Instituut de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Tegemoetkoming op NAM-vergoeding
6. De rechtbank stelt voorop dat wat betreft waardedaling het bewijsvermoeden niet geldt, hetgeen betekent dat het aan eisers is om voldoende onderbouwd te stellen en te bewijzen dat sprake is van waardedaling en dat dit het gevolg is van de aardbevingsproblematiek.
6.1
Eisers stellen dat hun aanvragen voor een tegemoetkoming op de vergoeding van NAM onterecht zijn afgewezen. De vergoeding die zij hebben ontvangen van NAM was te laag. De waardedaling bij verkoop was minstens € 36.500. De woning is in 2009 namelijk getaxeerd op € 324.000,-, terwijl de woning bij verkoop maar € 287.500,- heeft opgebracht. Daarbij komt ook dat de woningprijzen in het algemeen sinds 2009 alleen maar zijn gestegen. De ontvangen vergoeding doet geen recht aan de situatie van eisers. Zij zijn namelijk vanwege de aardbevingsproblematiek naar [het buitenland] verhuisd en hebben de woning met maar deels herstelde bevingsschade moeten verkopen. Daardoor heeft de woning minder opgebracht. Volgens eisers is de berekeningsmethode van het Instituut ondoorzichtig en erop gericht de vergoedingen laag te houden. De tegemoetkoming van het Instituut zou volgens eisers, rekening houdend met de waardedaling bij verkoop, € 22.500,- (€ 36.500,- minus € 14.000,-) moeten bedragen.
6.2.
Het Instituut is bij de berekening van de waardedaling uitgegaan van de daadwerkelijke verkoopprijs, namelijk € 287.500,-. Daarmee heeft het Instituut conform de eigen Werkwijze gehandeld. De rechtbank begrijpt de beroepen van eisers echter zo dat zij stellen dat de uitkomst van de toepassing van de Werkwijze in hun geval onevenredig uitpakt, omdat de werkelijke waardedaling hoger is. De rechtbank moet daarom beoordelen of het Instituut aanleiding had moeten zien om van de Werkwijze af te wijken. [4]
6.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers te volgen in de stelling dat de werkelijke waardedaling ten minste € 36.500,- bedraagt, op grond van een taxatiewaarde van € 324.000,- uit 2009. Allereerst omdat uit wat eisers naar voren hebben gebracht, niet eenduidig blijkt dat de door hen gestelde waardedaling enkel en alleen door de bevingsproblematiek is veroorzaakt. Dat ook andere factoren van invloed zijn geweest op de waardeontwikkeling van de woning, kan niet worden uitgesloten. Eisers hebben daarover ook onvoldoende gesteld. Daartegenover staat de methode van Atlas, die de invloed van aardbevingen op de waardeontwikkeling wel isoleert.
6.4.
Daarnaast ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat een taxatiewaarde uit 2009 een voldoende relevante indicatie zou geven van de waarde zonder bevingsproblematiek in 2019. Een taxatiewaarde betreft altijd een momentopname en kan geen voorspelling geven voor de waarde 10 jaar later. Bovendien is het geen daadwerkelijke waarde. Ook op dit punt hebben eisers hun standpunt onvoldoende onderbouwd. De door het Instituut gehanteerde berekeningsmethode gaat uit van de gerealiseerde verkoopprijs in 2019. Op dat moment was er al sprake van bevingsproblematiek. Die daadwerkelijke verkoopprijs, is vervolgens gebruikt om te berekenen wat de waarde van de woning zou zijn geweest zónder bevingsproblematiek. Het verschil tussen deze waarden levert de uiteindelijke waardedalingsvergoeding op. De rechtbank kan de door eiseres voorgehouden concrete berekening van de waardedaling, in relatie tot de bevingsproblematiek, niet volgen.
6.5.
Voor zover eisers menen dat het verkopen van hun woning met niet herstelde bevingsschade van invloed is geweest op de verkoopprijs, verwijst de rechtbank naar het onderzoek van Atlas. Hieruit is namelijk naar voren gekomen dat schade aan een woning op zichzelf geen verlagend effect heeft op de waarde. Het verkopen van de woning met niet herstelde bevingsschade is dus geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Bovendien komt de fysieke schade aan de woning op grond van een andere regeling voor vergoeding in aanmerking.
6.6.
Verder kan de opmerking van eisers dat zij naar [het buitenland] zijn verhuisd vanwege de aardbevingsproblematiek, ook niet leiden tot de conclusie dat de eigenlijke waardedaling hoger is dan door het Instituut is berekend en dan de door NAM toegekende vergoeding.
6.7.
Voor zover eisers aanvoeren dat de methode van Atlas ondoorzichtig is en erop gericht zou zijn de vergoedingen laag te houden, overweegt de rechtbank dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) reeds heeft geoordeeld dat keuze van het Instituut voor het model van Atlas redelijk en aanvaardbaar is. [5] In wat eisers naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van dat oordeel af te wijken.
6.8.
Tenslotte acht de rechtbank van belang dat eisers de waardedaling en daarmee de daaraan gekoppelde vergoeding zoals vastgesteld in hun geschil met NAM, te weten € 14.000,-, hebben geaccepteerd. In de afwikkeling van de waardedalingsvergoeding door NAM werd de vergoeding berekend op basis van een drietal taxaties (twee partijtaxaties en één onafhankelijke). Indien de taxatie van de taxateur namens eisers substantieel hoger uitkwam, is -zonder toelichting, die ontbreekt- niet goed verklaarbaar waarom eisers toen genoegen hebben genomen met een lagere vergoeding en waarom zij in deze zaak geen taxatierapport hebben ingebracht waaruit zou blijken dat de waarde van de woning, de aardbevingsproblematiek weggedacht, hoger zou zijn dan berekend volgens de Atlas-methode.
6.9.
Eisers hebben al met al onvoldoende gesteld, laat staan bewezen, dat de schade op onjuiste wijze is vastgesteld. Gelet op al het voorgaande heeft het Instituut geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de Werkwijze en de toepassing van de methode van Atlas.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen tegemoetkoming op de waardedalingsvergoeding van NAM krijgen en dat het Instituut de bezwaren van eisers terecht ongegrond heeft verklaard. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Huizenga-Bergsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.5b, eerste lid van de Procedure en Werkwijze van het IMG 2022 (Werkwijze).
2.Artikel 3.2, eerste lid van de Werkwijze.
3.Artikel 3.4, vierde lid van de Werkwijze.
4.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.AbRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1536.