ECLI:NL:RBNNE:2025:1892

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/4205
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade aan woning door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag tot schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, eigenaar van een appartement, had schade aan zijn woning gemeld die volgens hem het gevolg was van mijnbouwactiviteiten. Het Instituut had zijn aanvraag in juni 2022 gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De rechtbank behandelt het beroep op 26 februari 2025 en concludeert dat het Instituut de aanvraag terecht deels heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de schade aan de woning van eiser niet kan worden herleid tot mijnbouwactiviteiten, maar eerder het gevolg is van de bouwmethodiek uit 1957 en andere autonome oorzaken. Eiser betoogt dat er indirecte effecten van diepe bodemdaling zijn, maar de rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden is weerlegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mrs. A.G. Sol en I. Pijper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag tot vergoeding van schade aan de woning van eiser, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 september 2024 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser was bij de zitting aanwezig. Namens het Instituut hebben mr. A.G. Sol en deskundige H. Pierik van 10BE aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Instituut de aanvraag tot vergoeding van schade aan de woning van eiser terecht deels heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Feiten
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1.
Eiser is sinds 2019 eigenaar van het in 1957 gebouwde appartement aan [adres] , te [woonplaats] . Op 21 december 2020 heeft eiser een aanvraag tot schadevergoeding gedaan bij het Instituut. De gemelde schade betrof onder meer scheuren en lekkage (“binnendringen grondwater”) in de kelder van de woning.
4.2.
Het Instituut heeft een deskundige ingeschakeld om de schade aan de woning van eiser te beoordelen. De heer J. Hanselaar, verbonden aan adviesbureau CED, heeft op 5 maart 2021 een schade-opname aan de woning verricht. Daarbij zijn 10 schades opgenomen. Deskundige J. Brouwer, eveneens verbonden aan adviesbureau CED, heeft op 25 augustus 2021 een adviesrapport aan het Instituut uitgebracht. Daarin is geadviseerd alleen een schadevergoeding toe te kennen voor schade 6, ten bedrage van € 987,56. Voor de overige schades staat in het advies dat het ontstaan of de verergering van deze schades als gevolg van mijnbouwactiviteiten is uitgesloten. Eiser heeft op 3 september 2021 een zienswijze op het adviesrapport ingediend.
4.3.
Het Instituut heeft met het besluit van 24 juni 2022 aan eiser een bedrag toegekend van in totaal € 1.606,95. Het bedrag bestaat uit een vergoeding van de schade ten bedrage van € 987,56, een bedrag ter zake bijkomende kosten van € 595,- en de wettelijke rente ten bedrage van € 24,39. Het Instituut heeft eiser daarbij voor de schades onder de schadenummers 1 t/m 5 en 7 t/m 10 -opgenomen in het adviesrapport van 25 augustus 2021- geen schadevergoeding toegekend, met als reden dat er door een deskundige een andere oorzaak dan mijnbouwactiviteiten is aangewezen.
4.4.
Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Op 2 mei 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij waren partijen aanwezig, alsmede deskundige H. Pierik van deskundigenbureau 10BE.
4.5.
Dit bezwaar is met het besluit van 19 augustus 2024 ongegrond verklaard. Met het bestreden besluit, de herziene beslissing op bezwaar van 16 september 2024, is het Instituut -met een aanvullende motivering- bij deze ongegrondverklaring gebleven.
Standpunten van partijen
5. Eiser betoogt dat de schades, waaronder de lekkage in de kelder, door ‘gestapelde mijnbouw’ zijn ontstaan als gevolg van indirecte effecten van diepe bodemdaling en stelt zich op het standpunt dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd. De schade heeft grotendeels te maken met grondwaterpeilwijzigingen en het water kan enkel door scheuren in de kelder zijn gekomen. Daarmee is dus wel degelijk sprake van zettingsschade. Er zijn ook scheuren op de foto’s in het adviesrapport te zien. Het Instituut heeft ten onrechte geen onderzoek laten uitvoeren naar het verband tussen de schade aan de kelder en indirecte effecten van diepe bodemdaling als gevolg van mijnbouw, terwijl daar volgens eiser wel aanleiding voor was. Hij wijst er daarbij dat in [woonplaats] sprake is van gestapelde mijnbouw en dat [woonplaats] de snelst zakkende gemeente van Nederland is. Daarnaast is zijn woning naast een gedempte rivier gelegen en hebben er meerdere wijzigingen in het grondwaterpeil plaatsgevonden. Het Instituut beroept zich mede op een onderzoek van Deltares uit 2021, maar de situatie in [woonplaats] is niet onderzocht bij dat onderzoek. [1] In dit onderzoek is echter wel aanbevolen om ook in andere gebieden onderzoek te doen naar indirecte effecten van diepe bodemdaling, met name in die gebieden waar recent het grondwaterpeil is gewijzigd; [woonplaats] is zo’n gebied. Inmiddels wordt dat nader onderzoek uitgevoerd, maar dit onderzoek is nog niet afgerond. Bij de hoorzitting van 2 mei 2023 is toegezegd dat de uitkomsten van dit onderzoek konden worden afgewacht. Dit is evenwel niet gebeurd en het Instituut heeft toch het bestreden besluit genomen. Eiser verzoekt het bestreden besluit te vernietigen en het Instituut opdracht te geven te wachten met het nemen van een nieuw besluit, totdat de resultaten van het nader onderzoek naar indirecte effecten van diepe bodemdaling bekend zijn.
5.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat het bewijsvermoeden is weerlegd voor wat betreft de schades 1 t/m 5 en 7 t/m 10. De ingeschakelde deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid andere uitsluitende oorzaken voor de schade dan mijnbouw zijn aan te wijzen. Er is ook geen sprake van een verergering van de schade door trillingen. Deze andere oorzaken zijn voor de hier bedoelde schades in het besluit nader uiteengezet. Daarbij is aangegeven dat de lekkage in de kelder is ontstaan door porositeit van de wanden en de vloer. Er is geen scheurvorming aangetroffen waardoor het grondwater de kelder op die manier zou kunnen binnendringen. De wanden en de vloer staan voortdurend bloot aan wisselende druk door de veranderende grondwaterstand. Het grondwater trekt, afhankelijk van de grondwaterstand, in de wanden omhoog. Door de langzaam toenemende porositeit van de gemetselde wanden en de betonnen vloer is lekkage ontstaan als gevolg van verzadiging van de wanden en de vloer. Het schadebeeld is inherent aan de bouwmethodiek uit 1957 en typisch voor dit soort kelders. Dit wordt in bezwaar ook door deskundige Pierik bevestigd.
5.1.1.
Tevens is aangegeven dat de indirecte effecten van diepe bodemdaling geen rol spelen in het ontstaan van de schades aan de woning van eiser. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij de woning van eiser geen sprake is van zettings- en of zakkingsschade. De indirecte effecten van diepe bodemdaling doen zich alleen voor op specifieke locaties en onder specifieke omstandigheden. Eisers woning staat niet in één van de gebieden waar volgens gemeld onderzoek van Deltares, de indirecte gevolgen van diepe bodemdaling tot schade aan individuele gebouwen kunnen leiden. In de kamerbrief van 20 augustus 2024 heeft de staatssecretaris aangegeven dat de uitkomsten van de nieuwe onderzoeken naar de indirecte effecten van diepe bodemdaling nog op zich laten wachten. [2] Mocht blijken dat de indirecte effecten van diepe bodemdaling in het geval van eiser toch anders beoordeeld had moeten worden, dan kan deze beslissing voor herziening in aanmerking komen.
5.1.2.
Het Instituut heeft verder, onder meer in het verweerschrift, aangegeven dat in het geval van eiser geen noodzaak bestond om nog langer te wachten op de uitkomsten van bedoeld onderzoek betreffende indirecte effecten van diepe bodemdaling. Daarbij is erop gewezen dat het bewijsvermoeden al van toepassing was op de schades van eiser, zodat in dit specifieke geval geen aanleiding bestond om het nader onderzoek af te wachten naar eventuele indirecte effecten van diepe bodemdaling. Bovendien blijkt uit het onderzoek van Deltares dat er alleen reden is voor onderzoek naar indirecte effecten van diepe bodemdaling, als er sprake is van zakkings- of zettingsschade. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. De schades aan de woning waaronder de lekkages in de kelder zijn te herleiden tot een andere autonome en uitsluitende oorzaak dan mijnbouwactiviteiten.
Toetsingskader
6. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden [3] van toepassing is op de schade aan de woning van eiser. Op grond van het bewijsvermoeden wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
6.1.
Volgens de vaste werkwijze acht het Instituut het bewijsvermoeden weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met een hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit. Deze werkwijze is aanvaardbaar geacht.
6.2.
In het kader van de vergewisplicht toetst het Instituut aan de hand van welke feiten de ingeschakelde deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende hoge mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak voor de schade is aan te wijzen. Het Instituut acht het bewijsvermoeden pas weerlegd als de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade, wat aansluit bij de bedoelingen van het Panel van deskundigen. Van de deskundige wordt niet gevergd dat hij met 100% zekerheid kan uitsluiten dat de schade is ontstaan en/of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht. [4]
Bewijsvermoeden weerlegd?
7. De woning van eiser is, zoals hiervoor aangegeven, gelegen binnen het gebied waarin het hiervoor genoemde bewijsvermoeden van toepassing is. Daarvoor is het dan ook niet noodzakelijk om in dit kader een nader onderzoek naar indirecte effecten van diepe bodemdaling af te wachten.
7.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Instituut zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bewijsvermoeden ten aanzien van de schades aan de kelder is weerlegd. Het Instituut heeft zich daarbij gebaseerd op het hiervoor gemelde adviesrapport dat ten aanzien van de woning is uitgebracht. De conclusies uit het adviesrapport worden ondersteund door de bevindingen van deskundige Pierik zoals die ter gelegenheid van de hoorzitting in bezwaar naar voren zijn gebracht. In het verslag dat van de hoorzitting is opgemaakt staat vermeld dat Pierik zich kan vinden in de beoordeling in het adviesrapport. Er is volgens hem geen sprake van zakking- en zettingsschade en hij onderschrijft dat het schadebeeld inherent is aan de bouwmethodiek uit 1957. Voor wat betreft het binnendringen van grondwater in de kelder is dit een typische schadeoorzaak voor dit type kelders uit die bouwtijd. Hij wijst er daarbij op dat op de foto’s te zien is dat er ook al voorzieningen getroffen zijn om het binnendringen van grondwater tegen te gaan. Langs de wanden is namelijk een gootje gecreëerd met een afvoer. Voorts heeft hij verklaard dat aan het schadebeeld te zien is dat het grondwater in de muur omhoogtrekt en dat dit afhankelijk is van de grondwaterstand. Ter gelegenheid van de zitting bij de rechtbank heeft Pierik verder toegelicht dat de woning degelijk is gebouwd, maar dat er wel wat bouwfouten uit het verleden zijn omdat er destijds anders gebouwd werd. Daarnaast geeft hij aan dat er geen sprake is van zettingsschade aan de woning, zettingsschade heeft typische kenmerken bij scheurvorming. Die betreffende kenmerken, die hij nader heeft omschreven ter zitting, doen zich niet voor bij de schades van eiser.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de algemene stelling die eiser heeft opgeworpen, namelijk dat de schade in zijn woning en kelder het gevolg is, of kan zijn, van indirecte effecten van diepe bodemdaling door mijnbouwactiviteiten en dat dit nader moet worden onderzocht, onvoldoende concreet is om op basis van die stelling te oordelen dat het Instituut bij het nemen van het besluit niet van het adviesrapport mocht uitgaan. Het Instituut heeft daarbij, onder verwijzing naar het rapport van Deltares, aangegeven dat alleen in het geval van zakkings- of zettingsschade, sprake kan zijn van schade veroorzaakt door indirecte effecten van diepe bodemdaling. Aan eiser kan worden toegegeven dat het bestreden besluit ongelukkig is geformuleerd daar waar staat dat zijn woning niet is gelegen in een van de gebieden waar indirecte gevolgen van diepe bodemdaling tot schade aan individuele gebouwen kan leiden. Dit aangezien [woonplaats] in dat onderzoek niet is onderzocht. Dat neemt echter niet weg dat eiser de stelling van het Instituut dat alleen indien zich zettings- of zakkingsschade voordoet sprake kan zijn van indirecte effecten van diepe bodemdaling, niet heeft weersproken. Hij heeft in dit verband met name aangevoerd dat bij zijn woning wel degelijk sprake is van zettingsschade. In het licht van de hiervoor in 7.1. weergegeven bevindingen van de deskundige, namelijk dat er ten aanzien van zijn woning geen sprake is van zakkings- of zettingsschade, heeft eiser zijn stelling dat dit wel zo is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Er is op dit punt bijvoorbeeld geen rapport van een contra-expert ingebracht en ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de foto’s onvoldoende dat er sprake is van zettingsschade.
7.3.
Zoals hiervoor reeds is genoemd hebben partijen de rechtbank erop gewezen dat het nadere onderzoek nog niet is afgerond en dat ook nog niet bekend is wanneer dit het geval zal zijn. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te oordelen dat het Instituut in deze zaak had moeten wachten op de uitkomsten van dit onderzoek alvorens een besluit op bezwaar te nemen. Hierbij betrekt de rechtbank dat niet in geschil is dat de woning van eiser ligt in het effectgebied, zodat het - zoals hiervoor al aangegeven - niet nodig was om in verband met de vraag of het bewijsvermoeden toepasselijk is, de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten. En daarnaast is, zoals hiervoor eveneens is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat er bij de woning van eiser sprake is van zakkings- of zettingsschade. Verder is bij de hoorzitting in bezwaar op 2 mei 2023 weliswaar aangegeven dat de uitkomst van het onderzoek -dat in de zomer van 2023 werd verwacht- zou worden afgewacht, maar daarbij is tevens de mogelijkheid genoemd dat het Instituut toch een besluit op bezwaar zou nemen. Daarbij is ook genoemd dat bij een grote verandering van inzicht met betrekking tot indirecte effecten van diepe bodemdaling, de beoordeling van de schades van eiser voor herziening in aanmerking komt. Eiser heeft hier blijkens het verslag van de hoorzitting mee ingestemd. In het herziene bestreden besluit is dit bevestigd en tijdens de zitting is dit door het Instituut met zoveel woorden nogmaals bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat het Instituut op grond van het bovenstaande niet hoefde te wachten met het nemen van een beslissing op bezwaar tot het genoemde onderzoek afgerond was.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het Instituut heeft het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Huizenga-Bergsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deltares, 2021. Indirecte schade-effecten van diepe bodemdaling en -stijging bij het Groningen gasveld en gasopslag Norg. Deltares rapportnr. 11207096-002-BGS-0001.
2.Brief van de Staatssecretaris van Herstel Groningen van 20 augustus 2024, 2024-0000697970.
3.Artikel 6:177a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.