ECLI:NL:RBNNE:2025:1911

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
24/292
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Schür
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning met betrekking tot bamboegewassen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 18 april 2025, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden beoordeeld. Eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit waarin hun bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Dit bezwaar was gericht tegen een opgelegde last onder dwangsom vanwege bamboegewassen op hun perceel. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat eisers geen aanvraag omgevingsvergunning hebben ingediend, aangezien zij hun aanvraag op 6 juli 2021 hebben ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat eisers geen procesbelang hebben, omdat het geschil draait om de vraag of een aanvraag is ingediend voor de activiteit 'het uitvoeren van een werk of werkzaamheden'. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de aanvraag betekenis heeft en dat eisers niet in bezwaar konden komen tegen de vermeende weigering van de omgevingsvergunning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit IJhorst[eiser 2] , uit Zuidwolde, eisers

(gemachtigde: mr. M.B.W. Litjens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden, hierna te noemen het college
(gemachtigde: P. Scharenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 december 2022. In dat besluit is beslist op het bezwaarschrift van eisers, dat zich richtte tegen een opgelegde last onder dwangsom. Die last was opgelegd vanwege de bamboegewassen op het perceel van eisers. Eisers kwamen in bezwaar op voor de volgens hen van rechtswege verleende omgevingsvergunning. In het bestreden besluit van 22 november 2023 heeft het college het bezwaarschrift van eisers daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Rondom de woning van eiser ( [eiser 2] ) op [adres] [nummer] te Zuidwolde werd door eiser ( [eiser 1] ) bamboe gekweekt. De bamboe is intussen verwijderd.
2.1.
Eisers hebben bij brief van 5 mei 2021 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor houtteelt, sier- en fruitteelt en overige teeltvormen (bamboe).
2.2.
Bij e-mail van 24 juni 2021 heeft de coördinator omgevingsvergunningen het volgende aan eisers geschreven:
“(…). Ik verzoek u om de aanvraag ‘aanleggen van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen (Z.279739) via de mail in te trekken.
Als u de tekening van de kwekerij met de loods en tunnelkas klaar heeft maken wij een afspraak om een nieuwe aanvraag digitaal in te dienen.”
2.3.
Eisers hebben de aanvraag omgevingsvergunning ingetrokken. Bij brief van 7 juli 2021 heeft het college de intrekking daarvan bevestigd.
2.4.
In het besluit van 15 december 2021 is aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. Dit was gericht op het staken en gestaakt houden van de bamboegewassen die waren geplant ten behoeve van de bamboekwekerij. Eisers zijn hiertegen in bezwaar gegaan.
2.5.
In de brief van 21 april 2022 van eisers aan het college staat – onder meer – het volgende vermeld:
“Bamboeplanten en andere gewassen
Cliënten hebben bij de hiervoor genoemde brief van 5 mei reeds verzocht om een vergunning voor de beplanting. Cliënten handhaven deze aanvraag.”
2.6.
In de beslissing op bezwaar van 1 december 2022 is beslist op het bezwaar van eisers, dat zich richtte tegen de handhavingsprocedure. Eisers hebben deze beslissing mede opgevat als een impliciete weigering van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het aanleggen van bamboe.
2.7.
Eisers hebben op 6 januari 2023 tegen die vermeende weigering van hun vergunningsaanvraag een bezwaarschrift ingediend.
2.8.
In het bestreden besluit van 22 november 2023 heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen het bestreden besluit waarin zij niet-ontvankelijk zijn verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Eisers krijgen dus ongelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat heeft het college beslist?
5. In het bestreden besluit heeft het college beslist dat eisers geen aanvraag voor een omgevingsvergunning hebben ingediend. Eisers kunnen daarom niet in bezwaar opkomen tegen de vermeende weigering van de omgevingsvergunning. De aanvraag voor een omgevingsvergunning van 5 mei 2021 hadden eisers namelijk op 6 juli 2021 ingetrokken.
Procesbelang
6. Volgens het college hebben eisers geen procesbelang. Volgens het college beogen eisers namelijk met de procedure te bereiken dat hun grond in planologisch opzicht kan worden gebruikt voor een bamboekwekerij. Het geschil draait volgens het college echter om de vraag of een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend voor de activiteit ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ (voor het planten van bamboe). Met die vergunning kan het beoogde doel volgens het college niet worden bereikt. Eisers hebben daarom geen procesbelang.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van het college niet. Het klopt dat het geschil zich toespitst op de vraag of eisers een aanvraag omgevingsvergunning hebben ingediend voor de activiteit ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ (voor het kweken van bamboe). Dat de veronderstelde aanvraag omgevingsvergunning ziet op die activiteit is niet in geschil. Het college heeft het procesbelang van eisers voor dat onderdeel ook niet betwist. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat eisers daarom wel een procesbelang hebben. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ voor het kweken van bamboe is volgens eisers van rechtswege verleend. Daar komen eisers in deze beroepsprocedure voor op. De consequentie hiervan zou kunnen zijn dat het college eisers ten onrechte heeft verplicht om de bamboe op het perceel te verwijderen. Ook daarom hebben eisers nog een procesbelang.
Overgangsrecht; is de Omgevingswet van toepassing?
7. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is welke regels van toepassing zijn. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de ter discussie staande aanvraag omgevingsvergunning en de volgens eisers als zodanig op te vatten brief vóór die datum zijn verstuurd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht. [1]
Intrekking aanvraag en nieuwe aanvraag omgevingsvergunning?
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat aan de intrekking van 6 juli 2021 van de aanvraag omgevingsvergunning geen betekenis toekomt. Het college had toegezegd met eisers in overleg te gaan. Na de intrekking zou met hulp van het college een digitale aanvraag omgevingsvergunning ingediend worden. Het college heeft die belofte niet waargemaakt. Naar de mening van eisers zijn zij door het college bewust misleid. Eisers doen een beroep op de jurisprudentie bij artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [2] Aan een intrekking van een bezwaar- of beroepschrift kan geen betekenis toekomen als sprake is van niet aan de betrokkene toe te rekenen omstandigheden. Bijvoorbeeld als deze in dwalende omstandigheden verkeerde. In dit geval is daar volgens eisers ook sprake van. Daarom kan in dit geval aan de intrekking van de aanvraag omgevingsvergunning geen betekenis worden toegekend. Verder betogen eisers dat zij het college vanaf september 2021 te kennen hebben gegeven dat dat zij wensen te beschikken over een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden.’ In de brief van 21 april 2022 is dat opnieuw tot uitdrukking gebracht. Deze door eisers verstuurde brief had daarom ook opgevat moeten worden als een nieuwe aanvraag.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake (meer) van een aanvraag omgevingsvergunning.
10. De rechtbank stelt vast dat het besluit waar eisers bezwaar en vervolgens dit beroep tegen hebben ingediend niet een weigering van een aanvraag omgevingsvergunning inhield. Deze brief bestond uit twee beslissingen op bezwaar. Die hadden alleen betrekking op de opgelegde last onder dwangsom. De rechtbank concludeert daarom dat eisers daar niet in bezwaar tegen op konden komen met het standpunt dat een aanvraag is ingediend en dat de omgevingsvergunning van rechtswege zou zijn verleend. Tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. [3] Eisers hadden dan ook die route moeten volgen. Het college heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierom slaagt het betoog al niet.
11. Door eiser is onvoldoende onderbouwd dat aan de intrekking van zijn aanvraag geen betekenis kan worden toegekend omdat hij in dwaling verkeerde of omdat er sprake was van dwang of bedrog van het college. De omstandigheid dat het college ná die intrekking niet bereikbaar was om de digitale aanvraag omgevingsvergunning met hem in te dienen is daarvoor onvoldoende. Nadat dit was gebleken, had eiser op elk moment een (evidente) nieuwe aanvraag kunnen indienen. De aangevoerde omstandigheden maken daarom niet dat aan de intrekking geen betekenis kan worden toegekend. Of de rechtspraak over artikel 6:21 Awb wel of niet naar analogie kan worden toegepast voor de intrekking van een vergunningsaanvraag, laat de rechtbank in het midden.
12. Waaraan moet een aanvraag in de zin van de Awb voldoen? Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt het volgende. Een verzoek om omgevingsvergunning dat niet via het Omgevingsloket online of met het formulier als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht [4] is gedaan, kan alleen dan een aanvraag zijn, als dat voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is. Het dient daarbij altijd te gaan om ‘een zelfstandig stuk’. [5]
12.1.
De rechtbank overweegt over de brief van 21 april 2022 het volgende.
In de brief wordt gewezen op het bezwaarschrift dat is ingediend tegen de opgelegde last onder dwangsom en op het feit dat er eerder een situatietekening is ingediend. Verder wordt gewezen op een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan. Daarnaast wordt verwezen naar de ‘eerder ingediende aanvraag van 5 mei 2021’. Uit de inhoud van de brief valt niet af te leiden dat beoogd wordt daarmee een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met ‘zelfstandig stuk’ een apart document bedoeld en is de brief van 21 april 2022 dat niet. [6] Het college had dit daarom ook niet zo hoeven opvatten. Ook hierom slaagt het betoog niet.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Schür, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Eisers verwijzen naar de uitspraak ABRvS 31 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2007:AZ7456, r.o. 2.5.
3.Dat volgt uit artikel 8:55f Awb.
4.Namelijk in artikel 4.2, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht.
5.ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:829, r.o. 3.5.
6.Vgl. bijvoorbeeld ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2945, r.o. 2.4.