ECLI:NL:RBNNE:2025:1972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
18-228134-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door een groep, waarbij de verdachte als initiator wordt aangemerkt en slachtoffers ernstig gewond raken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 18 mei 2024 in Harlingen, waar de verdachte samen met anderen een confrontatie zocht met twee slachtoffers. De verdachte wordt door de rechtbank aangemerkt als de initiator van de vechtpartij. Tijdens deze confrontatie zijn de slachtoffers ernstig gewond geraakt; één slachtoffer is van een hoge kade geduwd en op een schip gevallen, terwijl het andere slachtoffer meermalen is geslagen en geschopt, waardoor hij bewusteloos raakte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 50 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 30 uren. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks dat niet bewezen kon worden dat hij zelf de geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor het eerste slachtoffer is vastgesteld op 3.151,63 euro en voor het tweede slachtoffer op 26.771,73 euro, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-228134-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 8 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
(- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of naar de grond heeft geslagen/gebracht en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of naar de grond heeft geslagen/gebracht en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond, heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of gebroken ribben en/of een klaplong, heeft toegebracht, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond, te duwen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen),
(- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen openlijk, te weten, op/aan/bij de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen - een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door
(- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of naar de grond te slaan/brengen en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd te schoppen en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos te schoppen en/of die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond te duwen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ten aanzien van het geweld dat tegen aangever [slachtoffer 2] is gepleegd.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat onder meer op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] vastgesteld kan worden dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Uit de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige] volgt dat er tegen het hoofd is geschopt van aangever [slachtoffer 1] . Dat niet precies duidelijk is wie er tegen het hoofd heeft geschopt, doet aan een bewezenverklaring niet af.
Duidelijk is dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] en daarmee is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon of personen die aangever tegen het hoofd heeft/hebben geschopt. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte en de medeverdachten de confrontatie hebben gezocht met aangevers, nadat er al sprake was geweest van een woordenwisseling tussen verdachte en aangevers. Verdachte kan dan ook gezien worden als de initiator van de vechtpartij die daarna is ontstaan. Op basis van het dossier kan ook worden vastgesteld dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft dan ook een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat is gebruikt tegen beide slachtoffers. De officier van justitie heeft tot slot naar voren gebracht dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte zichzelf of anderen mocht verdedigen.
Verdachte en de anderen uit de groep hebben zelf de confrontatie gezocht met aangevers. Er zijn
daarnaast meerdere momenten geweest waarop zij hadden kunnen en moeten weglopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet betrokken is geweest bij de geweldshandelingen die zijn verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Daarnaast kan er ook niet gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de personen die wel geweld zouden hebben gebruikt tegen deze aangever. Verdachte stond niet bij aangever [slachtoffer 1] in de buurt en hij heeft niet gezien wat er met hem is gebeurd. Verdachte heeft ook geen geweldshandelingen verricht tegen aangever [slachtoffer 2] . Hij heeft enkel medeverdachte [medeverdachte 1] bij aangever [slachtoffer 2] weggetrokken. Er kan dan ook niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer 2] enkele seconden later een duw geeft, waardoor [slachtoffer 2] van de kade valt en op een schip terechtkomt, is dan ook niet toe te rekenen aan verdachte. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte geen voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Weliswaar had verdachte voorafgaand aan de vechtpartij een woordenwisseling met de aangevers, maar hij heeft geen geweldshandelingen tegen hen verricht. Het beetpakken van medeverdachte [medeverdachte 1] en hem wegtrekken bij aangever [slachtoffer 2] kan ook niet als een dergelijke bijdrage worden beschouwd. Die handeling was juist proportioneel in deze situatie en was van de-escalerende aard.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en subsidiair en het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en zal verdachte hiervan vrijspreken. Op basis van het voorliggende dossier kan de rechtbank namelijk niet vaststellen dat verdachte één van de personen is geweest die aangevers heeft geslagen en/of geschopt, dan wel een andere geweldshandeling tegen aangevers heeft verricht. Daarnaast kan de rechtbank ook niet vaststellen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon of de personen die wel geweld hebben gebruikt tegen aangevers. Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde handelingen.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was 18 mei 2024 op de [adres] in Harlingen. Ik was daar met vrienden. De groep gedroeg zich vervelend. Een vrouw vroeg daarom of we weg wilden gaan. Ik en mijn vriend [naam] gingen weg. We kwamen toen twee mannen tegen, dat waren de slachtoffers. Er ontstond een woordenwisseling. Wij gingen terug naar mijn vrienden. Ik vertelde dat er een woordenwisseling was geweest. We zijn toen met zijn vieren naar die mannen gegaan. Dat waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en ik. De mannen zaten op een boot. Er werd heen en weer geschreeuwd. We moesten lachen toen één van de mannen zijn telefoon in het water liet vallen. Hij
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )kwam de kade op. De andere man
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )wilde hem
tegenhouden en riep dat wij weg moesten gaan. [slachtoffer 2] ging met [medeverdachte 1] vechten. Er werd heen en weer geslagen tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] . Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] duwde. [slachtoffer 1] was achter mij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bezig. Toen ik mij omdraaide zag ik [slachtoffer 1] op de grond liggen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was met mijn vriend (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )die nu in het ziekenhuis ligt. Hij kwam in botsing met een jongen. Deze jongen begon hem te beledigen. Ongeveer een kwartier/20 minuten later kwam deze jongen met 3 of 4 vrienden van hem. Ze stonden op de kade dingen naar ons te schreeuwen, zo van kom dan. Mijn vriend raakte opgehitst en die ging die kant uit. Ik rende achter hem aan. Ik wilde hem stoppen. Ik had mijn vriend beet. Op dat moment begonnen ze mij aan te vallen. Ze begonnen op mij in te slaan, volgens mij met zijn tweeën of drieën. Ze gooiden mij op de grond. Ik kan mij herinneren dat ik 2 keer in mijn gezicht ben geslagen en 1 keer op mijn gezicht ben geschopt voordat ik bewusteloos raakte. Toen ik op de grond lag ben ik 3 keer geschopt of geslagen. Het laatste wat ik mij herinner is dat ik zag dat er een voet naar mijn gezicht kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 24 mei 2024, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wil aangifte doen. Ik kan mij niks herinneren van de ruzie. Ik werd 5 dagen later wakker in het ziekenhuis.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 9 juli 2024, opgenomen op pagina 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Ik heb hem
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )een paar stoten gegeven. Ik heb hem nog een tik gegeven. Dat was met mijn vuist op zijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Deze beelden zijn afkomstig van een webcam die gericht is op de [adres] in Harlingen. Ik zie dat er op de [adres] , ter hoogte van het afgemeerde schip [naam] , meerdere personen druk heen en weer rennen/lopen, op elkaar springen, vallen en opstaan waardoor ik de indruk krijg dat er wordt gevochten. Ik zie dat 1 persoon op de grond blijft liggen. Ik zie dat 1 persoon door een NN-verdachte in de richting van het afgemeerde schip [naam] wordt geduwd. Ik zie dat NN-verdachte het slachtoffer met kracht duwt en zichzelf hierbij met zijn benen schrap zet op de grond. Ik zie dat het slachtoffer door de duw van NN- verdachte van de kade valt, in de richting van het schip [naam] valt en uit beeld verdwijnt. Enkele minuten later wordt deze persoon zwaargewond in het gangboord van het schip [naam] aangetroffen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Er begon een gevecht. Ongeveer 4 of 5 personen die aan het intrappen waren op een man. Ze sloegen hem waardoor hij op de grond belandde. Toen hij op de grond lag schopten zij hem nog steeds tegen zijn lichaam en hoofd. De man probeerde op te staan, maar de personen schopten nog steeds in zijn gezicht. Hij raakte hierdoor bewusteloos. Ik heb nog nooit iemand zo hard geslagen zien worden. Ze gebruikten al hun krachten in hun slaan en schoppen. Ik ben er nog steeds van onder de indruk over de hoeveelheid geweld die ze gebruikten. Eén persoon schopte hem naar de grond. Toen waren er op zijn minst 2 andere personen die een stapje terugnamen en vervolgens met een aanloopje hem in het gezicht schopten en op zijn lichaam. Toen zag ik dat het slachtoffer buiten kennis raakte en zag dat ze nog steeds tenminste 2 of 3 keer met een aanloopje aankwamen. Toen hij stil op de grond lag, trapten ze in ieder geval 1 keer op zijn hoofd en 1 keer op zijn lichaam. Het schoppen en slaan heb ik heel duidelijk gezien.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Het gaat dan om het in vereniging plegen van geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Voor een bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld en of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het groepsgeweld van voldoende gewicht is. Daarbij behoeft deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Evenmin is vereist dat wordt vastgesteld welke persoon uit de groep welke geweldshandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 18 mei 2024 op enig moment een woordenwisseling is ontstaan tussen verdachte en aangevers. Verdachte is vervolgens naar zijn vrienden gelopen en heeft aangegeven dat hij ruzie had met twee mannen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de kade opgelopen en zijn zij op zoek gegaan naar de twee mannen. Dat blijken aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn. De rechtbank stelt op basis van het dossier ook vast dat de groep van verdachte zich uitdagend en provocerend gedroeg richting aangevers. Aangever [slachtoffer 1] heeft nog geprobeerd de situatie te sussen maar dit is niet gelukt. Vanuit de groep is vervolgens geweld gebruikt richting de twee aangevers waarbij op basis van voornoemde bewijsmiddelen in ieder geval vastgesteld kan worden dat aangever [slachtoffer 2] door medeverdachte [medeverdachte 1] van de kade is geduwd en op een afgemeerd schip terecht is gekomen en dat aangever [slachtoffer 1] door meerdere personen tegen het lichaam en het hoofd is geslagen en geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen beide aangevers. Verdachte en medeverdachte zijn welbewust een bijna zekere confrontatie aangegaan met beide aangevers. Verdachte is degene geweest die ruzie had met aangevers en zijn vrienden hier vervolgens over heeft ingelicht.
Vervolgens zijn zij, in ieder geval met vier personen, op zoek gegaan naar de twee mannen. De rechtbank beschouwt verdachte dan ook als de initiator van de vechtpartij.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om de confrontatie aan te gaan met de mannen of met hen te vechten. De rechtbank kan dit echter niet rijmen met het feit dat de groep van verdachte direct op zoek is gegaan naar de twee mannen nadat verdachte had aangegeven dat hij ruzie met hen had.
Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat de groep van verdachte zich provocerend gedroeg en uit was op een confrontatie. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . Hij heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat er werd geroepen “kom we pakken hem”. Aangezien beide aangevers geen Nederlands spreken, moet dit zijn geroepen door iemand uit de groep van verdachte. Verdachte verklaart zelf ook dat [slachtoffer 1] nog riep dat zij weg moesten gaan. Zij hebben dit echter niet gedaan. Gelet op deze omstandigheden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de groep van verdachte die avond uit was op geweld.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen beide aangevers heeft geleverd. Verdachte kan immers worden aangemerkt als de initiator van de vechtpartij. Dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte één van de personen is geweest die geweldshandelingen heeft verricht tegen beide aangevers, doet aan dit oordeel niet af.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
3.
hij op 18 mei 2024 te Harlingen openlijk, te weten op de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] meermalen en met kracht tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en naar de grond te
slaan en vervolgens meermalen en met kracht tegen het hoofd te schoppen en daarmee
bewusteloos te schoppen en die [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en vervolgens met kracht vanaf een hoge kade in het gangboord
van een aangemeerd schip te duwen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair en voor feit 3 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 25 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de op te leggen straf beperkt moet worden tot een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 10 april 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 februari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft samen met een aantal anderen de confrontatie gezocht met de slachtoffers, waarbij de groep van verdachte zich provocerend gedroeg. Verdachte is daarbij de initiator geweest van de vechtpartij. Hij is degene die voorafgaand aan de vechtpartij ruzie had met de slachtoffers en zijn vrienden heeft verteld over die ruzie. Vervolgens is verdachte, in ieder geval met drie anderen, op zoek gegaan naar de aangevers. Dit heeft er toe geleid dat er een vechtpartij is ontstaan tussen de groep van verdachte en de twee slachtoffers. De slachtoffers zijn hierbij ernstig gewond geraakt. Eén van de slachtoffers is geslagen en met kracht van een hoge kade geduwd. Het slachtoffer is door die duw van de kade gevallen en op een afgemeerd schip terechtgekomen. Het andere slachtoffer is meermalen geschopt en geslagen, waaronder tegen het hoofd, en is hierdoor bewusteloos geraakt. Dat er sprake is geweest van zeer ernstig geweld blijkt ook wel uit de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden. De getuigen beschrijven het geweld als schokkend en van een buitensporige gewelddadigheid. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat het geweld veel impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt ook wel uit de vorderingen tot schadevergoeding die zij hebben ingediend en uit de videoboodschap van aangever [slachtoffer 2] , die ter zitting is getoond en waarvan een vertaling is voorgelezen. Daarbij komt dat dit soort feiten bijdragen aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, zeker nu de feiten in het openbaar zijn gepleegd en verdachte en de overige betrokkenen bewust de keuze hebben gemaakt om met niemand te praten over wat er was gebeurd.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij lange tijd geen openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte lijkt zijn eigen rol nog altijd te bagatelliseren, terwijl uit het dossier duidelijk volgt dat verdachte degene is geweest die ruzie heeft gemaakt en vervolgens welbewust de confrontatie met de slachtoffers heeft gezocht. Als verdachte verstandig was geweest en de eerdere woordenwisseling met aangevers naast zich had neergelegd, was er naar alle waarschijnlijkheid niets gebeurd. Daar komt nog bij dat uit de door de officier van justitie ter terechtzitting voorgehouden berichten uit de telefoon van verdachte volgt dat verdachte geweld lijkt te verheerlijken. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk en heeft gelet hierop twijfels over de oprechtheid van het door verdachte ter terechtzitting getoonde berouw.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De Raad heeft een rapport opgemaakt over verdachte. Uit dit rapport volgt dat verdachte, en zijn ouders, de afgelopen maanden goed hebben meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgesteld. Verdachte gaat naar school, is vriendelijk en beleefd en er zijn geen zorgen over zijn sociale netwerk. Vanuit de ouders is er voldoende zicht en sturing op verdachte. De Raad vindt een werkstraf een passende afdoening in deze zaak. Verdachte kan door de uitvoering van een werkstraf ervaren dat zijn gedrag consequenties heeft. Daarnaast kan hij door het uitvoeren van een werkstraf verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedrag en zich daarna weer gaan richten op de toekomst. De Raad adviseert daarom een jeugddetentie, welke gelijk is aan de duur van het voorarrest, en een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het feit en de rol die verdachte daarin heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat met de eis van de officier van justitie en het advies van de Raad onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het feit. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een geheel onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is in deze zaak. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 50 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank legt daarnaast een werkstraf van 30 uren op.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.021,63 ter vergoeding van materiële schade en 1.130,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is de vordering, namens de benadeelde partij, toegelicht door een gemachtigde van Slachtofferhulp Nederland.
Ook [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 74.068,36 ter vergoeding van materiële schade en 70.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is de vordering, namens de benadeelde partij, toegelicht door zijn raadsman, mr. R. Spoelstra.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen informatie beschikbaar is over de huidige medische situatie van de benadeelde partij. Daarnaast is de vordering complex waardoor behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] moet worden afgewezen gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij het geweld dat tegen [slachtoffer 1] is gepleegd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er is een medisch advies ingediend bij de vordering, dat benadrukt de ingewikkeldheid van de materie. De onderbouwing van het medisch advies roept daarnaast vragen op over de zorgvuldigheid van de beoordeling. Ook is het de vraag hoe de conclusies uit het medisch advies zich verhouden tot de forensische letselrapportage. De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat onduidelijk is of [slachtoffer 2] verzekerd was. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd wat het daadwerkelijke verlies van arbeidsvermogen is geweest. De schadeposten die zien op toekomstige kosten kunnen ook niet toegewezen worden, aangezien [slachtoffer 2] niet meer onder behandeling van een arts staat. Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ook de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 1] , is hij (mede) verantwoordelijk voor de geleden schade en de daaruit voortvloeiende kosten. De rechtbank zal de gehele vordering van de benadeelde partij daarom toewijzen.
Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat de benadeelde partij geen zorgverzekering had en de kosten dus deels voor zijn eigen risico zouden moeten komen, merkt de rechtbank het volgende op. De achterliggende gedachte van materiële schadevergoeding is dat een slachtoffer schadeloos gesteld moet worden, uiteraard indien hij of zij het verzoek om schadevergoeding deugdelijk heeft onderbouwd, er een causaal verband is tussen het incident en de kostenposten en het gevorderde bedrag redelijk is. Dat het slachtoffer niet beschikt over een zorgverzekering doet in die zin dan ook niet ter zake. De wettelijke zorgverzekeringplicht strekt immers niet tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden, zoals verdachte, tegen schadeclaims. Daarbij komt dat de benadeelde partij, ook indien hij wel een zorgverzekering zou hebben afgesloten, ervoor zou hebben kunnen kiezen uitsluitend verdachte aan te spreken tot vergoeding van de veroorzaakte kosten van medische behandeling. Dat het wellicht voor de hand zou hebben gelegen dat hij zijn zorgverzekeraar zou hebben aangesproken, doet hieraan op zichzelf niet af. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag.
De rechtbank zal de gehele vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het strafbare feit samen met anderen gepleegd. Dat betekent dat zij naar civielrechtelijke maatstaven (groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade
waarvan vergoeding wordt gevorderd. Dat niet is vast te stellen dat verdachte zelf ook geweldshandelingen heeft verricht tegen [slachtoffer 1] , maakt dit niet anders.
Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 2] , is hij (mede) verantwoordelijk voor de geleden schade en de daaruit voortvloeiende kosten. De rechtbank zal de schadeposten ten aanzien van de medische kosten die de benadeelde partij in Nederland en Frankrijk heeft gemaakt dan ook deels toewijzen. De rechtbank verwijst daarbij naar de overweging die hierboven is opgenomen ten aanzien van het ontbreken van een zorgverzekering.
De rechtbank overweegt verder dat de schadevergoedingsverplichting van de verdachte kan worden verminderd als er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht moet allereerst worden vastgesteld of die benadeelde partij ook feitelijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Is dat het geval, dan moet vervolgens worden beoordeeld in welke mate de aan de benadeelde partij toe te rekenen omstandigheden en die aan verdachte toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij de avond van 18 mei 2024 agressief en opgefokt was en als eerste een klap heeft gegeven. De benadeelde partij heeft in zijn slachtofferverklaring ook aangegeven dat hij wijzer had moeten zijn en dat hij nooit op de groep had gereageerd als hij niet dronken was geweest. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is echter ook van oordeel dat dit eigen aandeel beperkt is gebleven. De benadeelde partij is immers uitgedaagd door de groep van verdachte, zij hebben zich provocerend gedragen en hebben de confrontatie met de benadeelde partij gezocht. Het geweld dat vervolgens is toegepast is disproportioneel geweest en was niet voorzienbaar voor de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom rekening houden met een percentage van 10 % eigen schuld.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van een bedrag van 15.521,73 ( 17.034,82 + 211,54 = 17.246,36, minus 10%) voor de medische kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen, de kosten voor toekomstig verlies van arbeidsvermogen en de toekomstige zorgkosten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake was van een tweetal zwellingen op het hoofd, een snijwond op het rechter slaapbeen, een schaafwond op de rechterarm, meerdere hersenkneuzingen, een aantal gebroken ribben met een minimale klaplong en een kneuzing van de rechterschouder.
De rechtbank zal de immateriële schade op dit moment, op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en gelet op vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, naar maatstaven van billijkheid vaststellen op 12.500,-. De rechtbank houdt, zoals hiervoor bij de bespreking van de materiële schade is overwogen, rekening met een percentage van 10 % eigen schuld. De rechtbank wijst daarom een bedrag van 11.250,- toe.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien de vordering voor het overige onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezenverklaarde samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Dat niet is vast te stellen dat verdachte zelf ook geweldshandelingen heeft verricht tegen [slachtoffer 2] , maakt dit niet anders.
Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 50 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, te weten
25 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van
15 dagenzal worden toegepast.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 3.151,63 (zegge: drieduizend honderdeenenvijftig euro en drieënzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 3.151,63 (zegge: drieduizend honderdeenenvijftig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.021,63 aan materiële schade en 1.130,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 26.771,73 (zegge: zesentwintigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van 26.771,73 (zegge: zesentwintigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 15.521,73 aan materiële schade en 11.250,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 2]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.C. Koelman en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2025.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.