ECLI:NL:RBNNE:2025:1985

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
18-317287-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verboden wapenbezit in Groningen met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 oktober 2024 in Groningen een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een geladen pistool in de rug geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaar en heeft een contactverbod opgelegd met het slachtoffer voor de duur van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde, ondanks zijn verklaring dat het wapen per ongeluk afging. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, volledig toegewezen. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen, waaronder het vuurwapen, onttrokken aan het verkeer. De verdachte was eerder veroordeeld en de rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelast, omdat hij opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.317287.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.312122.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voorgenoemde [slachtoffer] met een vuurwapen in de rug, althans in het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in haar rug, althans het lichaam en/of een beschadigde nier en/of darmen en/of eileider, heeft toegebracht door voorgenoemde [slachtoffer] met een vuurwapen in de rug, althans het lichaam, te schieten;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voorgenoemde [slachtoffer] met een vuurwapen in de rug, althans in het
lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfbouw pistool, enkelschots basculerend, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee stuks munitie van het kaliber .22 voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feiten 1 primair, 2 en 3 bewezen kunnen worden verklaard, waarbij de raadsman met betrekking tot feit 1 heeft gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft met betrekking tot feit 1 verklaard dat het wapen per ongeluk is afgegaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 3 oktober 2024 naar de [horecagelegenheid] in Groningen gegaan. Ik had een geladen wapen op zak. In de bar kwam ik aangeefster tegen. Ik heb op de beelden gezien dat ik het wapen tegen het lichaam van aangeefster heb gezet en dat het wapen is afgegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2024, opgenomen op pagina 79 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024270896 d.d. 25 december 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 3 oktober 2024 ben ik in de [horecagelegenheid] in Groningen beschoten door [verdachte] . [verdachte] zei in mijn oor: "Of zal ik jou anders neerschieten." Vervolgens hoorde ik het schot.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2024, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 3 oktober 2024 vond er een schietincident plaats te Groningen. Aldaar is gevestigd de [horecagelegenheid] . Ter plaatse werden de camerabeelden van de binnenzijde van de [horecagelegenheid] gevorderd en in beslag genomen.
Slachtoffer/aangeefster: [slachtoffer] . Verdachte: [verdachte] .
Verdachte met slachtoffer in gesprek. Verdachte haalt zijn rechterhand met opwaartse beweging uit zijn rechter broekzak. Verdachte gaat met zijn rechterhand, waar hij iets in vast houdt in de richting van de linker heup van het slachtoffer. Dat wat hij in zijn hand heeft brengt hij in de richting van het lichaam van het slachtoffer. Slachtoffer kijkt voor zich uit. Verdachte staat links schuin tegen haar aan en praat tegen het slachtoffer. Verdachte beweegt zijn rechterhand en dat wat hij met zijn rechterhand tegen slachtoffer heeft gezet, geeft een rookbeeld. Voor de rechterhand van verdachte is 'rook' ontstaan. Slachtoffer schiet met haar bovenlijf naar voren in de richting van de bar en staat op van de barkruk. Slachtoffer verwijdert zich van verdachte en legt haar hand op haar buik. Slachtoffer duwt haar bovenkleding weg en kijkt in de richting van haar maagstreek.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaat dat verdachte op aangeefster heeft geschoten. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte daarbij heeft gehandeld met het opzet om aangeefster van het leven te beroven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met een geladen vuurwapen op zak naar de [horecagelegenheid] is gegaan. Aangeefster heeft verklaard dat zij een schot hoorde nadat verdachte tegen haar zei: “Of zal ik
jou anders neerschieten.” Op de beelden is te zien dat verdachte eerst tegen aangeefster aan het praten is, vervolgens het wapen uit zijn zak haalt, richting het lichaam van aangeefster brengt en vervolgens afvuurt. Deze gang van zaken past bij de beschrijving van het gebeuren, die in de aangifte is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte niet anders uit te leggen dan opzettelijk.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen per ongeluk afging. Dat past echter niet bij de hierboven beschreven feitelijke toedracht en bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een doorgeladen vuurwapen in beginsel alleen een schot kan lossen als de trekker wordt overgehaald. Dat verdachte door omstandigheden buiten zijn wil om de trekker heeft overgehaald, is niet aannemelijk geworden.
In juridische zin had verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, dus vol opzet op de dood.
Nu verdachte de feiten 2 en 3 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 6 oktober 2024, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 3 december 2024, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 4 oktober 2024, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
primair
hij op 3 oktober 2024 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voorgenoemde [slachtoffer] met een vuurwapen in de rug heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 3 oktober 2024 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfbouw pistool, enkelschots basculerend, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 3 oktober 2024 te Groningen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee stuks munitie van het kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot doodslag;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
9 jaren. Daarbij heeft zij rekening gehouden met het advies van de psycholoog om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Tevens heeft de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 3 jaren. Hierbij heeft zij een vervangende hechtenis gevorderd van 2 weken, met een maximum van 6 maanden, voor iedere keer dat verdachte niet aan deze maatregel voldoet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van
48 maanden met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden onder meer een verplichte behandeling. De raadsman heeft gesteld dat in strafverminderende zin tevens moet
meewegen dat de camerabeelden van het incident zijn gedeeld op sociale media. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een gevangenisstraf van 6 jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met onbekende reden in de rug te schieten. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zij heeft als gevolg van het schietincident ernstig letsel opgelopen, zowel lichamelijk als geestelijk. Ter terechtzitting heeft zij een verklaring voorgelezen, waarin zij heeft geschetst welke impact het feit op haar heeft gehad en nog steeds heeft.
Een dergelijk incident veroorzaakt ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel, in het bijzonder bij hen die getuige waren van het voorval. Het incident vond plaats in een bar, waar op dat moment meerdere klanten aanwezig waren.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie brengt onaanvaardbare risicos voor de maatschappij met zich mee. Het voorhanden hebben van een vuurwapen bevordert immers het gebruik ervan, wat is gebleken uit het feit dat verdachte dit vuurwapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt, met alle schadelijke gevolgen van dien. Daarom dient daartegen streng te worden opgetreden uit oogpunt van generale preventie.
Gelet op de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf ook gelet op de inhoud van de rapportage van 5 februari 2025, opgemaakt door N. van der Weegen, psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt -samengevat- dat bij verdachte sprake is van ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne, waarvan ook sprake was ten tijde van de feiten. Het advies van de deskundige luidt om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van het deskundigenrapport. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er dan ook rekening mee dat de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. Gelet op deze strafduur, is een voorwaardelijk deel niet aan de orde. De behandeling voor verslavingsproblematiek die benodigd is, kan plaatsvinden in het kader van voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank wijkt verder enigszins af van de strafeis van de officier van justitie, waarbij de rechtbank in het bijzonder heeft gelet op straffen in vergelijkbare zaken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer. Zoals ook gevorderd door de officier van justitie, zal de maatregel worden opgelegd voor de duur van drie jaren met een vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt, met een maximum van zes maanden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] (gemachtigde mr. M. Schaap) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
8.677,64 ter vergoeding van materiële schade en 50.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijs-baar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Standpunt van de verdediging
Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de raadsman met betrekking tot de post camerabeveiliging woning gesteld dat deze schade nog niet is geleden omdat de cameras nog niet zijn geïnstalleerd. Bovendien hoeft de benadeelde niet te vrezen dat verdachte bij of in de woning van de benadeelde partij komt. Ten aanzien van de overige materiële schadeposten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman acht, onder verwijzing naar jurisprudentie en de letsellijst schadefonds geweldsmisdrijven, een immateriële schadevergoeding tussen de 10.000,- en 25.000,- op zijn plaats.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, dus ook de aanschaf van een camera. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, wat bij aangeefster heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid in de eigen woning. Om deze gevoelens te verminderen en zich weer veilig in haar woning te voelen, is zij voornemens een camera te installeren. De rechtbank zal daarom ook de schadepost camerabeveiliging woning toewijzen. Dat deze kosten nog niet zijn gemaakt, staat aan toewijzing niet in
de weg. De overige gestelde materiële schade is niet betwist.
De rechtbank overweegt aangaande de immateriële schade als volgt.
De benadeelde partij heeft voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade gewezen op de ernst van het fysieke en geestelijk letsel wat zij heeft opgelopen en heeft dat ook onderbouwd met (medische) stukken. In dat verband heeft zij er onder meer op gewezen dat sprake is geweest van levensbedreigend letsel, waarbij direct operatief ingrijpen van circa
7 uur noodzakelijk is geweest. Ook later is de benadeelde partij nog geopereerd; in totaal heeft zij 21 dagen in het ziekenhuis verbleven. Er is sprake van ernstig (en mogelijk blijvend) zenuwletsel, waarbij de benadeelde partij dagelijks pijn ervaart en er zijn blijvende littekens. De benadeelde partij heeft PTSS opgelopen en een ernstige angststoornis ontwikkeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de schade onvoldoende door de verdachte betwist. In feite heeft de raadsman slechts verwezen naar andere uitspraken van vergelijkbare (schiet)incidenten en op grond daarvan betoogd dat een lager bedrag moet worden toegewezen. Dat miskent echter dat het bij de beoordeling van de hoogte van de immateriële schade vooral aankomt op de vraag welke schade het concrete slachtoffer in het concrete geval heeft geleden. In dit geval is die schade aanzienlijk en ook niet door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is dus voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Ook dit deel van de vordering, waarvan de hoogte dus onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een pistool en een patroon, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met betrekking tot deze voorwerpen de feiten 2 en 3 zijn begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 16 september 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 8 september 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 maart 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt voorts opde maatregel, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangeefster/slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1985.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen pistool en patroon.

ten aanzien van feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 58.677,64 (zegge: achtenvijftigduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vierenzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 58.677,64 (zegge: achtenvijftigduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 8.677,64 aan materiële schade en
50.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 313 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.312122.21:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 16 september 2022, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. A.H. Veltkamp, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2025.