ECLI:NL:RBNNE:2025:1986

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
18-312321-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen en wapenbezit. De verdachte heeft op 29 september 2024 in een nachtclub in Groningen met een omgebouwd gaspistool geschoten tijdens een worsteling, waarbij meerdere mensen in de nabijheid waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat er een aanmerkelijke kans was dat iemand dodelijk geraakt zou kunnen worden. De verdachte is daarom vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, het recidiverisico van de verdachte en de impact van zijn handelen op de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.312321.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 september 2024 te Groningen in de horecagelegenheid [naam] (gevestigd aan de [adres] ), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers opzettelijk van het leven te beroven, binnen de horecagelegenheid [naam] met een vuurwapen een of meer schoten heeft afgevuurd, terwijl aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers zich op geringe afstand van verdachte bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2024 te Groningen in de horecagelegenheid [naam] (gevestigd aan de [adres] ) een of meer aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door binnen de horecagelegenheid [naam] met een vuurwapen rond te lopen en/of een of meer schoten af te vuren en/of een vuurwapen op de aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers te richten en/of een vuurwapen in de directe nabijheid van de aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers te houden;
2.
hij op of omstreeks 29 september 2024 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, model 906, kaliber 9mm kort (.380 auto) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer,
revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer volmantel kogelpatronen, soort van het kaliber 9mm kort (.380 auto) voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feiten 1 primair en 2. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet op de poging tot doodslag heeft gehad. Verdachte heeft als ongeoefend schutter, onder invloed van alcohol, tijdens een worsteling in een club meerdere schoten gelost. Door op een dergelijke manier met een wapen om te gaan heeft hij geen enkele controle gehad over waar de kogels terecht zouden komen, te meer nu verdachte dacht dat hij één keer had geschoten. Daarbij komt dat het een kleine ruimte betrof, waarbij zich veel andere mensen in de nabijheid van verdachte bevonden. Gelet op het voorgaande bestond er een aanmerkelijke kans dat willekeurige aldaar aanwezige mensen, rechtstreeks dan wel via een ricochetschot, dodelijk zouden worden geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuurwapens dodelijk letsel kunnen toebrengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Voor wat betreft feit 1 subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, in die zin dat slechts één schot bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte meerdere schoten heeft afgevuurd, aangezien niet kan worden uitgesloten dat [naam] ook de trekker heeft overgehaald. Verder is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging met meer schoten van de aanwezige gasten en/of medewerkers, daar verdachte meer dan een schot per ongeluk en onbewust heeft afgevuurd. Om die redenen dient verdachte partieel te worden vrijgesproken van het gedeelde dat ziet op het afvuren van meerdere schoten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is allereerst uit het dossier niet gebleken dat er sprake is geweest van vol opzet op een poging tot doodslag.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert, waarbij er ten minste voorwaardelijk opzet op de dood moet zijn geweest. Daarvoor is noodzakelijk dat door toedoen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat een of meer in de (ten laste gelegde) horecagelegenheid aanwezige gasten en/of medewerkers zou(den) komen te overlijden en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende gang van zaken af.
Verdachte heeft een vuurwapen naar de nachtclub [naam] meegenomen en heeft daarmee (tijdens een worsteling) geschoten. Over het aantal kogels dat verdachte heeft geschoten, heeft hij zelf verklaard dat hij dacht dat hij dat maar één keer heeft gedaan, maar uit zijn nadere verklaring dat er zes kogels in het pistool zaten, stelt de rechtbank vast dat er door verdachte vier keer met het wapen is geschoten. Dit komt overeen met de waarneming van meer mensen in en om de nachtclub, waaronder politieambtenaren, die drie tot vier schoten hebben gehoord.
In het dossier bevinden zich echter geen getuigenverklaringen, die inhouden dat zij verdachte hebben zien schieten en in welke richting dat zou zijn gebeurd. Evenmin bevat het dossier camerabeelden van het schietincident zelf. Verder heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de ontbrekende kogels, of kogelinslagen, om aan de hand daarvan eventueel te bepalen in welke richting die zouden zijn geschoten.
Voorts is evenmin komen vast te staan op welke posities de personen in de nachtclub zich ten tijde van het schieten in de (directe) omgeving van verdachte bevonden.
Op grond van al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat één of meer van de anderen aanwezigen dodelijk geraakt hadden kunnen worden. Over de vraag of sprake is van een kans is die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te noemen, kan de rechtbank al helemaal geen gefundeerde uitspraak doen.
De vastgestelde omstandigheden dat dit incident zich in een kleine ruimte en tijdens een worsteling heeft afgespeeld zijn (ook in onderlinge samenhang) onvoldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet
op de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank concludeert dat voornoemde feiten en omstandigheden geen voorwaardelijk opzet op de dood opleveren. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en derhalve spreekt zij verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 29 september 2024 was ik met mijn broertjes uit in Groningen. Het klopt dat ik in [naam] heb geschoten. Dat was in de lucht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 september 2024, opgenomen op pagina 246 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024266177 d.d. 13 december 2024, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Wat was jij van plan met het wapen te doen?
A: Toen ik ging schieten, liet iedereen mij los. Toen ik weg ging rennen, zag ik dat een van die jongens met mijn broertje aan het vechten waren. Ik richt op de jongen die mijn broertje vast had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 december 2024, opgenomen op pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Heb je eerder dit wapen gebruikt (geschoten)?
A: Toen ik de club in ging zaten er volgens mij zes patronen in.
O: Je verklaarde dat er zes patronen in je vuurwapen zaten. Tijdens het onderzoek zijn twee patronen in het vuurwapen aangetroffen.
A: Als u aangeeft dat er maar twee patronen meer in het wapen zaten, dan is het wapen dus kennelijk vaker af gegaan zonder dat ik mij hier zelf bewust van ben. Het is mogelijk dat het wapen tijdens de worsteling is afgegaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 oktober 2024, opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
V: Wat kun jij vertellen van wat er die avond is gebeurd?
A: Die jongen die geschoten heeft die ken ik. Die avond had hij een discussie met een vriend van mij. Ik zag dat hij vervolgens een pistool pakte en deze klaar maakte. Ik zag dat hij werd geraakt door een glas. Vervolgens schoot hij. Ik heb toen geprobeerd zijn pistool af te pakken en er ontstond een worsteling.
V: De persoon die geschoten heeft weet jij wie dat is? A: Begint met L en achternaam met V.
A: We kwamen op de grond terecht en hij schoot vervolgens nog een paar keer. V: Wanneer pakte de persoon een pistool?
A: Vlak bij de klapdeuren als je naar binnen gaat. De worsteling gebeurde tussen de gokkast en de DJ. V: Tijdens de worsteling heeft de persoon een aantal keren geschoten. Wat gebeurde er daarna?
A: Ik had de loop vast tijdens het schieten. Behalve het eerste schot. De loop gleed van mijn hand weg en hierna is de persoon weg gerend.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gezien de voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte meerdere schoten heeft afgevuurd. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat [naam] , of een ander, ook de trekker van het vuurwapen van verdachte zou hebben overgehaald.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 30 oktober 2024, opgenomen op pagina 186 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024266177 d.d. 13 december 2024, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair. hij op 29 september 2024 te Groningen in de horecagelegenheid [naam] de aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door binnen de horecagelegenheid [naam] met een vuurwapen rond te lopen en schoten af te vuren en een vuurwapen op de aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers te richten en een vuurwapen in de directe nabijheid van de aldaar aanwezige gasten en/of medewerkers te houden;
hij op 29 september 2024 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, model 906, kaliber 9mm kort (.380 auto) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten volmantel kogelpatronen, soort van het kaliber 9mm kort (.380 auto) voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte (noodweer of noodweerexces)

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat ten aanzien van feit 1 sprake van (putatief) noodweer is geweest als bedoeld in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat dit, op grond van het dossier, aannemelijk is geworden. Er is sprake geweest van onmiddellijk dreigend gevaar of van een verontschuldigbare dwaling dat daarvan sprake zou zijn. Uit de feitelijke toedracht volgt dat [naam] een wapen heeft getrokken terwijl hij tegenover verdachte stond, althans dat [naam] een beweging heeft gemaakt alsof hij een vuurwapen ging trekken. Daartegen was verdediging noodzakelijk en geboden.
De raadsman heeft subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de door de hem gestelde dreiging voorafgaand aan de schietpartij. Allereerst heeft hij kort na het gebeuren tegenover verbalisant [naam] verklaard dat de persoon met wie hij ruzie kreeg een vuurwapen trok en begon te schieten. In latere verklaringen heeft verdachte aangegeven dat de betreffende man (die volgens hem op eerdere momenten die nacht verbale doodswensen naar hem uitte) bij de uitgang stond, diegene een rare beweging maakte in of onder zijn kleding alsof hij een vuurwapen trok en dat verdachte daarop zijn eigen wapen pakte.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de door verdachte gestelde gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf. Er is geen sprake geweest van onmiddellijk gevaar voor een aanranding en evenmin van een verontschuldigbare dwaling. De stelling van de verdediging dat [naam] voorafgaand aan het voorval een (vuur)wapen zou hebben getrokken (en geschoten) of dat hij een beweging maakte alsof hij dat zou doen, vindt geen ondersteuning in de getuigenverklaringen in het dossier. Derhalve verwerpt de rechtbank het beroep op (putatief) noodweer(exces).
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit, gelet op de voormelde standpunten ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafbaarheid van verdachte, te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. In een nachtclub heeft hij kort na sluitingstijd met een omgebouwd gaspistool meerdere kogelpatronen tijdens een worsteling verschoten, terwijl zich tijdens de gebeurtenissen telkens mensen in de buurt van hem bevonden. Door zijn handelen heeft verdachte onder het daar aanwezige uitgaanspubliek de vrees aangejaagd dat zij hun levens niet zeker waren. Het ongecontroleerde bezit en gebruik van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit voorgaande verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in ogenschouw genomen dat verdachte in 2023 onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer een bedreiging.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 december 2024. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld tot hoog. De leefgebieden lijken overwegend op orde te zijn; er is weliswaar sprake van werkeloosheid, een laag inkomen en schulden, maar hieromtrent wordt praktische hulp georganiseerd (waarvoor verdachte ook openstaat). Het is niet geheel duidelijk geworden in welk (sociaal) netwerk verdachte zich begeeft. Er zijn met name vragen aangaande het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte, echter is er geen diagnostiek en is er voor zover bekend geen hulpverleningsgeschiedenis. De reclassering adviseert bij een veroordeling de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventie of toezicht de risicos te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde alsmede de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt nemen. Deze schrijven, in het geval van een bedreiging door middel van het tonen van een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie in de openbare ruimte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van in totaal veertien maanden voor. De rechtbank zal hiervan in strafverhogende zin afwijken, doordat verdachte meerdere malen met het wapen heeft geschoten. Gezien het recidiverisico ziet de rechtbank aanleiding om, als stok achter de deur, een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman verzochte goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de teruggave te gelasten van de inbeslaggenomen goederen, te weten de kleding en iPhone, van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen goederen, te weten de kleding (en schoeisel) en iPhone, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

- kleding (en schoeisel) (goednummer PL0100-2024266177-1758639);
- iPhone (goednummer PL0100-2024266177-1758650).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. L.W. Janssen en A.H. Veltkamp, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2025.