In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld in vereniging en bedreiging in vereniging. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel er aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feiten, het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring. De verdachte was aanwezig bij de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Hendriksen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door H.J. Veen.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste betrof een poging tot inbraak in een loods, waarbij de verdachte samen met anderen geweld zou hebben gebruikt en bedreigingen zou hebben geuit. De tweede betrof de bedreiging van een slachtoffer met een vuurwapen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel er voertuigen aan de verdachte konden worden gerelateerd, niet kon worden aangetoond dat hij deze voertuigen bestuurde of op andere wijze betrokken was bij de strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de ten laste gelegde feiten, en dit vonnis werd uitgesproken in een openbare zitting.