Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 2 en feit 4 heeft zij aangevoerd dat uit de op de telefoon van verdachte aangetroffen chats blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] via WhatsApp indringend seksueel heeft benaderd, waarbij verdachte onder meer heeft verzocht om (naakt)fotos toe te sturen en geprobeerd heeft om afspraken te maken op een fysieke locatie met een seksueel karakter. De officier van justitie heeft zich daarbij ook op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam] , een minderjarige jongen, om op die manier contact te leggen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Ten aanzien van feit 4 acht de officier van justitie ook bewezen dat [slachtoffer 4] in
het contact met verdachte, die hij voor [naam] hield, naaktfotos heeft uitgewisseld.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de op de telefoon van verdachte aangetroffen chats blijkt dat er een fysieke ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 3] . Gelet op de inhoud van deze gesprekken kan worden vastgesteld dat tijdens die ontmoeting ook seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 3] in ieder geval het geslachtsdeel van verdachte heeft aangeraakt. Volgens de officier van justitie kan op basis van de inhoud van de chats echter niet worden vastgesteld of ook sprake is geweest van seksueel binnendringen, zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de inhoud van de aangetroffen chats, de verklaringen van de ouders van [slachtoffer 1] , de verklaring van [naam] en de overeenkomsten met de andere ten laste gelegde feiten nu hieruit een specifieke modus operandi blijkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 3 primair en 4 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte en [naam] dezelfde persoon zijn, zodat verdachte van de ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot die [naam] moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 1] dat er op drie momenten seksuele handelingen tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden, en de verklaring van de de auditu getuigen te onduidelijk zijn. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat het nodige steunbewijs ontbreekt, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
Met betrekking tot feit 3 primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van de inhoud van de chats tussen verdachte en [slachtoffer 3] niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte
[slachtoffer 4] opzettelijk indringend seksueel heeft benaderd of dat verdachte met een seksuele intentie [slachtoffer 4] heeft uitgenodigd om met hem naar een zwembad of een pretpark te gaan, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het onder 3 subsidiair en het onder feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
[naam]
Op basis van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] via snapchat zijn benaderd door iemand die zich [naam] noemde. Geen van deze jongens heeft [naam] ooit in levende lijve ontmoet of met hem gesproken. Het contact is beperkt gebleven tot chatten en het uitwisselen van (naakt)fotos, waarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben verklaard dat zij via deze [naam] in contact zijn gekomen met verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de politie deze [naam] niet heeft kunnen traceren op basis van de informatie die verdachte over hem heeft gegeven. Niet in de basisregistratie personen, maar ook niet bij het uitzendbureau [naam] waar [naam] volgens verdachte zou hebben gewerkt. De concrete gegevens die kunnen worden gekoppeld aan [naam] wijzen naar het oordeel van de rechtbank allemaal in de richting van verdachte. Zo blijkt dat het telefoonnummer dat [naam] heeft gebruikt ( [nummer] ) eerder door verdachte is gebruikt, onder meer in online advertenties voor zijn bedrijf [bedrijf] . Op de laptop van verdachte is bovendien met dit telefoonnummer ingelogd op de applicatie WhatsApp-web en uit de historische gegevens van het telefoonnummer blijkt dat alle nummers waarmee dit nummer contact heeft gehad, ook contacten van verdachte zijn. Daar komt bij dat het snapchataccount van [naam] gekoppeld is aan het e-mailadres [emailadres] en dat de oude naam van het account [naam] was. Dit betreft dezelfde naam als het Instagram-account van verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op geen enkele manier is gebleken dat [naam] echt bestaat. Dat verdachte zijn oude telefoon aan [naam] heeft gegeven, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig en biedt bovendien geen verklaring voor hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [naam] een fictief persoon was en dat verdachte zich online heeft voorgedaan als deze persoon. Met behulp van deze [naam] , een minderjarige jongen, maakte verdachte het zich mogelijk, althans gemakkelijk om contact te leggen met en het vertrouwen te winnen van de hiervoor genoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van feit 2 ( [slachtoffer 2] )
Uit de inhoud van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 19 augustus 2024 tot en met 6 september 2024 de destijds 14-jarige [slachtoffer 2] indringend schriftelijk seksueel heeft benaderd en een ontmoeting heeft voorgesteld voor seksuele doeleinden op een manier die schadelijk te achten is voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar. De rechtbank overweegt daarbij dat de op de telefoon van verdachte aangetroffen chats met [slachtoffer 2] evident een seksuele strekking hebben, zoals verdachte ter terechtzitting ook heeft erkend. Daarbij heeft verdachte ook voorgesteld om af te spreken in [plaats] , al dan niet in een hotel, waarbij uitdrukkelijk is gesproken over seksuele handelingen die dan zouden kunnen plaatsvinden.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam] en dat hij op die manier via Snapchat contact heeft gelegd met [slachtoffer 2] om vervolgens onder de naam [naam] , eveneens een alias waarvan verdachte zich bediende, het contact voort te zetten.
Ten aanzien van feit 3 ( [slachtoffer 3] )
Uit de inhoud van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 16 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 chatcontact heeft gehad met de destijds 15jarige [slachtoffer 3] . Uit de inhoud van deze chats volgt dat op 17 augustus 2024 in [plaats] een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen verdachte en die [slachtoffer 3] .
Op basis van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat voorafgaand aan deze ontmoeting door zowel verdachte als [slachtoffer 3] is gesproken over pijpen. Wanneer verdachte aan [slachtoffer 3] vraagt wat hij wil doen, antwoordt [slachtoffer 3] dat hij de pik van verdachte wil vasthouden. Ongeveer 30 minuten na deze gesprekken, die naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar seksueel getint zijn, vindt tussen verdachte en [slachtoffer 3] een fysieke ontmoeting plaats in [plaats] . Over hetgeen zich daar heeft afgespeeld heeft [slachtoffer 3] in gesprek met de politie niet veel verklaard. Zijn antwoorden zijn ontwijkend en wanneer de politie [slachtoffer 3] confronteert met de inhoud van de chats en aangeeft dat het er op lijkt dat er meer is gebeurd, verklaart [slachtoffer 3] dat hij bang is dat zijn ouders boos worden. Verdachte heeft ontkent dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat in het chatgesprek tussen verdachte en [slachtoffer 3] op 18 augustus 2024, daags na de ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer 3] , concreet gesproken is over de seksuele handelingen die de dag ervoor (17 augustus 2024) hebben plaatsgevonden. Zo wordt door [slachtoffer 3] aangegeven dat hij het leuk vond, waarna verdachte vraagt of [slachtoffer 3] nog een keer wil. [slachtoffer 3] wil dat wel, maar alleen als [naam] (de rechtbank begrijpt: [naam] ) ook kan. Verdachte heeft hierna meerdere keren gevraagd of [slachtoffer 3] het nog een keer op dezelfde manier wil doen en op dezelfde plaats. Verdachte probeert vervolgens een afspraak te maken voor de week daarna. Ook geeft verdachte aan dat [slachtoffer 3] de berichten weer moet verwijderen. Een week later, op 25 augustus 2024, geeft [slachtoffer 3] als antwoord op de vraag van verdachte of hij honger heeft: ik niet, maar wel voor je pik.
Nadat verdachte en [slachtoffer 3] proberen om een nieuwe afspraak te maken vraagt verdachte aan [slachtoffer 3] nogmaals: weer zelfde?, waarop [slachtoffer 3] antwoordt: ja en dan mag jij in me mond klaarkomen. Op de vraag van verdachte of [slachtoffer 3] het zo leuk vond antwoordt [slachtoffer 3] bevestigend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat er geen sprake is geweest van seksueel contact tussen hem en [slachtoffer 3] ongeloofwaardig. Verdachte heeft ook erkend dat hij, voorafgaand aan de ontmoeting met [slachtoffer 3] en na afloop daarvan, seksueel getinte gesprekken over pijpen heeft gevoerd. Nu in de gesprekken meerdere malen is benadrukt dat bij een volgende afspraak dezelfde handelingen zouden moeten plaatsvinden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de seksuele handelingen die feitelijk hebben plaatsgevonden mede bestonden uit pijpen van verdachte door [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] zegt immers dat hij honger heeft voor de pik van verdachte en spreekt erover dat verdachte de volgende keer in zijn mond mag klaarkomen.
Daarmee kan het primair ten laste gelegde seksueel binnendringen naar het oordeel van de rechtbank ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 4 ( [slachtoffer 4] )
Uit de inhoud van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 18 augustus 2024 tot en met 5 september 2024 de destijds 14-jarige [slachtoffer 4] indringend schriftelijk seksueel heeft benaderd en een ontmoeting heeft voorgesteld voor seksuele doeleinden op een manier die schadelijk te achten is voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar. De rechtbank heeft daarbij met name gelet op de verklaring van [slachtoffer 4] . Deze verklaring vindt in grote mate ondersteuning in de aangetroffen chatgesprekken en acht de rechtbank daarmee ook betrouwbaar. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat [naam] via Snapchat contact met hem heeft gezocht en dat hij met die [naam] meerdere naaktfotos heeft uitgewisseld. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam] , zodat het contact tussen [slachtoffer 4] en [naam] feitelijk beschouwd kan worden als contact tussen verdachte en [slachtoffer 4] .
Over het contact tussen hem en verdachte heeft [slachtoffer 4] verklaard dat verdachte, onder de naam [naam] , aan hem meerdere keren om naaktfotos heeft gevraagd en dat verdachte hem ook meerdere keren fotos heeft gestuurd. Deze fotos werden vervolgens verwijderd, zodat [slachtoffer 4] deze fotos niet heeft gezien. Ook heeft verdachte hem één keer een bericht gestuurd met de vraag of hij wilde neuken. Verdachte heeft erkend dat dit bericht is gestuurd, maar hij heeft hierover verklaard dat dit door iemand anders zou zijn gestuurd op een moment dat hij op een openbare computer was vergeten uit te loggen.
De rechtbank constateert dat op basis van de beschikbare chats tussen [slachtoffer 4] en verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte op 30 augustus 2024 een foto heeft gestuurd aan [slachtoffer 4] waarbij verdachte heeft aangegeven dat hij deze per ongeluk zou hebben verstuurd. Wanneer [slachtoffer 4] vraagt wat voor foto het dan was antwoordt verdachte: “buik en zo, niet zo leuk xd en kort daarna wou je zien xd. [slachtoffer 4] antwoordt dat het hem niet uitmaakt en dat hij wel wat gewend is. Hierop vraagt verdachte aan [slachtoffer 4] of hij ook een foto stuurt en hoe oud [slachtoffer 4] is. [slachtoffer 4] geeft uiteindelijk aan maar als we het doen, doen we t op snap. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze berichten onmiskenbaar een seksuele lading.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de ontmoetingen die verdachte heeft voorgesteld met een seksueel doeleinde zijn gedaan. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte bij deze ontmoetingen ook regelmatig [naam] heeft betrokken, terwijl verdachte wist dat [slachtoffer 4] in het contact met de fictieve [naam] naaktfotos heeft uitgewisseld. De rechtbank komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 ( [slachtoffer 1] )
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat ten aanzien van feit 1, zoals vaak het geval is bij seksuele misdrijven, slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en verdachte. Nu verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft ontkend, brengt dit met zich dat in beginsel slechts de verklaring van [slachtoffer 1] voorhanden is als mogelijk wettig bewijsmiddel.
De rechtbank zal allereerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] toetsen. In het geval dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar kunnen worden geacht en daarmee bruikbaar zijn om als bewijsmiddel te worden gebruikt, dient vervolgens te worden bezien of er sprake is van steunbewijs. Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd namelijk niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van het slachtoffer onvoldoende is. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als deze moet steunen op alleen de verklaring van één persoon die met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient aldus sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Op basis van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] op meerdere momenten een verklaring heeft afgelegd tegenover de politie. Allereerst bij het “informatief gesprek zeden” dat plaatsvond op 6 september 2024, waarna zowel op 12 september als op 26 december 2024 een studioverhoor heeft plaatsgevonden met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft daarbij consequent verklaard dat hij verdachte drie keer heeft gepijpt en dat verdachte hem ook drie keer heeft gepijpt. De laatste keer zou hebben plaatsgevonden op 4 september 2024. In zijn verklaringen heeft [slachtoffer 1] verder aangegeven dat hij het geslachtsdeel van verdachte met zijn hand heeft aangeraakt en dat verdachte [slachtoffer 1] bij zijn kont heeft vastgepakt terwijl [slachtoffer 1] verdachte aan het pijpen was.
Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank dat hij op gedetailleerde wijze beschrijft in welke context de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en dat hij consistent is in die beschrijving. Hij geeft daarbij specifiek aan dat de penis van verdachte erg nat was en dat verdachte hem bij zijn kont pakte toen hij hem aan pijpen was. Ook heeft [slachtoffer 1] de geografische locaties waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode meerdere keren alleen met [slachtoffer 1] op pad is geweest met zijn auto. Het feit dat [slachtoffer 1] wisselend heeft verklaard over de dagen waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf namelijk nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, veroorzaakt door emoties dan wel veroorzaakt door het delict of door tijdsverloop.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar kan worden geacht om als bewijs te kunnen gebruiken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter onvoldoende steunbewijs voorhanden waaruit blijkt dat de concrete seksuele handelingen, zoals door [slachtoffer 1] omschreven, hebben plaatsgevonden. De inhoud van de chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 1] waarin seksueel getinte opmerkingen worden gemaakt en het feit dat verdachte samen met [slachtoffer 1] is afgereisd naar afspraken met prostituees is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Nu daarin geen steunbewijs kan worden gevonden, zal de rechtbank beoordelen of ten aanzien van feit 1 steunbewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
Schakelbewijs
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van andere, aan soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen onder omstandigheden als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere vergelijkbare strafbare feiten betrokken was.
Daarbij moet het dus gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte - ook wel aangeduid als modus operandi. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht.
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor besproken feiten ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] volgt dat er sprake is van een specifieke modus operandi en context. Er bestaan naar het oordeel van de rechtbank op essentiële punten kenmerkende overeenkomsten in de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de betreffende feiten zijn gepleegd. In de eerste plaats geldt dat het bij alle feiten gaat om kwetsbare jongens die ten tijde van de ten laste gelegde feiten 14 of 15 jaar oud waren. Ook werden alle vier de jongens via Snapchat benaderd door [naam] en is het contact met verdachte via die [naam] tot stand gekomen met de insteek dat verdachte mogelijk werk voor deze jongens zou kunnen regelen. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam] om op die manier contact te leggen met minderjarige jongens. Vervolgens heeft verdachte seksueel getinte gesprekken gevoerd en geprobeerd om ontmoetingen te regelen met als doel om seksuele handelingen te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop, de context waarbinnen en de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen zijn begaan op essentiële punten met elkaar overeenkomen en elkaar over en weer ondersteunen. De rechtbank zal voornoemde bewijsmiddelen dan ook over en weer - middels een schakelbewijsconstructie gebruiken als steunbewijs voor de ten laste gelegde feiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij ten aanzien van de onder 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten, wél tot een zelfstandige bewijsconstructie komt. De rechtbank zal deze drie wettig en overtuigend te bewijzen feiten mede als uitgangspunt nemen voor het toetsen van de gelijkenissen in modus operandi met het overige ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde constateert de rechtbank dat de manier van in contact komen, de opbouw in het contact en de manier van communiceren grote overeenkomsten vertoont met de andere feiten. Het contact tussen [slachtoffer 1] en verdachte blijkt, net als in de zaken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , tot stand te zijn gekomen door de inzet van de fictieve persoon, [naam] . Zoals hiervoor reeds is overwogen is bij feit 2, 3 en 4 sprake geweest van chats met een expliciete seksuele strekking, zoals ook door verdachte deels is erkend. Ook de chats tussen verdachte en [slachtoffer 1] bevatten seksueel getinte opmerkingen. Zo wordt door [slachtoffer 1] op enig moment geschreven: “ben trouwens nog steeds supergeil” en is gebleken dat verdachte met [slachtoffer 1] afspraken heeft gemaakt met prostituees. De vader van [slachtoffer 1] verklaart bovendien dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] aan verdachte heeft aangeboden om hem te pijpen in ruil voor sigaretten. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat hij Flügel kreeg van verdachte voor het pijpen, terwijl verdachte ook aan [slachtoffer 4] (feit 4) op enig moment Flügel heeft aangeboden.
De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde overeenkomsten met de bewezenverklaarde feiten 2, 3 primair en 4 de hiervoor geschetste context en modus operandi van de verdachte bevestigen. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van de andere slachtoffers kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook dienen als bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde - ook ten aanzien van het seksueel binnendringen - dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht feit 1, 2, 3 primair en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: