ECLI:NL:RBNNE:2025:2113

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/19/146514 / HA ZA 24-7
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van overpad en de gevolgen van afsluiting door hekken en paarden

In deze zaak vordert eiser, een landbouwer, dat gedaagden, eigenaren van percelen met paarden, de hekken en paarden verwijdert die de uitoefening van zijn recht van overpad belemmeren. Gedaagden vorderen op hun beurt een verklaring voor recht dat eiser geen recht van overpad heeft. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk een recht van overpad bestaat, maar dat eiser niet onrechtmatig wordt belemmerd in de uitoefening daarvan. De hekken zijn niet op slot en kunnen eenvoudig geopend worden, en gedaagden hebben aangegeven bereid te zijn om de hekken open te zetten of de paarden te verwijderen indien eiser daarom vraagt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat de huidige breedte van het pad van 3 meter voldoende is voor de uitoefening van zijn recht van overpad. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van gedaagden in reconventie ook worden afgewezen, omdat er geen reden is om aan te nemen dat het recht van overpad is vervallen. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/146514 / HA ZA 24- 7
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N.M. Bakker,
tegen

1.[gedaagden][gedaagden] ,

beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 januari 2024,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 28 februari 2024,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van 25 september 2024,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van 17 december 2024,
- de mondelinge behandeling van 15 april 2025 (op verzoek van partijen), waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij die gelegenheid heeft [eiser] , zoals tevoren was aangekondigd, ook geantwoord in reconventie.
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] is eigenaar van drie percelen aan de [straat2] te [woonplaats] , kadastraal bekend [plaats] , sectie M, nummers [XX] . Op deze percelen weidt [gedaagden] paarden.
2.2.
In de leveringsakte van 1 mei 2007, waarbij [gedaagden] de eigendom van de hiervoor genoemde percelen heeft verkregen staat, voor zover van belang, het volgende:

Voor wat betreft het kadasternummer [XX] :
"Alle percelen op de zuidkant der [naam 1] gelegen hebben recht van doorvaart door en
quoteel aandeel in en een pad bijlangs de wijk alsmede overweg over het dijkje van voren
naar achteren en omgekeerd en zijn verplicht naar quota het halve wijkvonder te
onderhouden.
[naam 2] heeft het recht van overweg over het [straat] en verder over het dijkje.
De gronden gelegen op de zuidzijde der [naam 1] , hebben recht van overweg naar voren
langs de middensloot."
Voor wat betreft het kadasternummer [XX] :
“Tussen partijen is overeengekomen dat ten laste van het bij deze aan de comparante sub 2
in eigendom toegedeelde perceel [XX] en ten behoeve van het ten oosten gelegen perceel
in eigendom bij de comparant sub 1, het recht van overweg dient te worden gevestigd om te
komen van- en te gaan naar de openbare weg genaamd [straat2] .
Ter uitvoering van én en ander verklaarden comparanten bij deze te vestigen ten laste van^
het aan de comparante sub 2 in eigendom toegedeelde perceel [XX] als dienend erf en
ten behoeve van het ten oosten gelegen perceel in eigendom bij de comparant sub 2 als
heersend erf:
de erfdienstbaarheid van weg, in de meest ruime zin des woords, inhoudende het recht,
om te komen van en te gaan naar de openbare weg [straat2] over de aldaar gelegen
weg (gelegen aan de zuidzijde van het dienend erf) op de voor het dienend erf minst
bezwarende wijze.”.
2.3.
[eiser] is eigenaar van een perceel landbouwgrond te [woonplaats] , kadastraal bekend [plaats] , sectie M, nummer [XX] .
2.4.
Op de foto hieronder zijn de percelen van [gedaagden] rood omcirkeld en het perceel van [eiser] blauw
De gele lijn betreft een dijkje/pad (verder: het dijkje) en komt links uit op de [straat2] en rechts op de [straat2] .
2.5.
[gedaagden] heeft op zijn percelen ter plekke van het dijkje twee hekken aangebracht om te voorkomen dat zijn paarden weglopen. Hierdoor is het dijkje deels, dat wil zeggen over de lengte van zijn percelen, afgesloten. De hekken kunnen worden geopend. Ze zijn niet voorzien van een slot.
2.6.
[eiser] en zijn voormalige gemachtigde hebben [gedaagden] onder meer in 2021 en 2022 aangeschreven in verband met de aanwezigheid van de hekken en de paarden. Volgens [eiser] heeft hij een recht van overpad over het dijkje en wordt hij daarin belemmerd door de aanwezigheid van de hekken en de paarden op de percelen van [gedaagden]
2.7.
[eiser] heeft [gedaagden] herhaaldelijk - vergeefs - gesommeerd om de hekken en de paarden te verwijderen en verwijderd te houden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: [gedaagden] zal verbieden op enige manier - waaronder door het daar aanwezig hebben van paarden - de adequate uitoefening van de op haar percelen rustende erfdienstbaarheden te belemmeren.
Subsidiair: Het dijkje dat onder andere loopt over de percelen [XX] , [XX] en [XX] aan zal wijzen als noodweg.
II. [gedaagden] zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de
paarden en het hekwerk van het dijkje op de percelen [XX] , [XX] en [XX] te verwijderen en het pad weer te verbreden tot ten minste vijf meter.
III. [gedaagden] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-, althans een dwangsom die uw rechtbank redelijk acht, voor iedere overtreding of iedere dag waarop [gedaagden] in overtreding is van het onder I en II gevorderde.
IV. [gedaagden] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
V. [gedaagden] zal veroordelen in de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,-aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 90,- aan salaris advocaat onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en tevens te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:1 19 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Desgevraagd heeft de advocaat van [eiser] toegelicht dat het onder I. gevorderde verbod ziet op het aanwezig hebben van een hek en van paarden op het dienende erf. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] in die zin beoordelen.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat hij een erfdienstbaarheid van overpad heeft over het dijkje. Dat blijkt volgens hem onder andere uit de bij de feiten geciteerde leveringsakte uit 2007. Volgens [eiser] volgt uit die leveringsakte en het plaatselijke gebruik dat hij zowel te voet als met (landbouw)voertuigen onbelemmerd over het op de percelen van [gedaagden] gelegen dijkje moet kunnen bewegen. Omdat het recht van overpad betrekking heeft op landbouwgrond, is het volgens [eiser] logisch dat het ook ziet op gebruik met landbouwmachines, zodat een grotere breedte dan de huidige 3,5 meter moet worden aangehouden. [eiser] beroept zich daarnaast op verjaring.
Door het plaatsen van hekken, de aanwezigheid van paarden en de te geringe breedte van het pad vermindert [gedaagden] niet alleen de betekenis van de erfdienstbaarheid, maar belemmert hij volgens [eiser] ook de uitoefening daarvan.
Subsidiair stelt [eiser] dat het dijkje aangewezen dient te worden als noodweg in de zin van artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daartoe stelt hij dat zijn perceel volledig is omsloten door andere weilanden en geen andere behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg dan via het dijkje. [eiser] stelt afhankelijk te zijn van de (eigenaren van) naburige percelen om zijn perceel te bereiken.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer als volgt. Primair stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat de door [eiser] bedoelde erfdienstbaarheid is vervallen, dan wel teniet is gegaan. Door de feitelijke wijziging van het landschap eind jaren 50, waarbij vaarten zijn gedempt en ontsluitingen/wegen zijn aangelegd, is de uitoefening onmogelijk geworden en is sprake van non-usus voor een periode van meer dan 30 jaar.
Subsidiair heeft volgens [gedaagden] te gelden dat er geen erfdienstbaarheid bestaat ter zake de percelen [XX] en [XX] . Die erfdienstbaarheid is niet gevestigd in de openbare registers, noch is gesteld of aangetoond dat er sprake zou zijn van verjaring.
Omdat er met betrekking tot deze percelen geen sprake is van een erfdienstbaarheid of een recht van overpad heeft [eiser] ook geen belang bij de niet meer actuele ingeschreven erfdienstbaarheid op perceel [XX] .
Meer subsidiair, voor zover de percelen van [gedaagden] belast zouden zijn met een erfdienstbaarheid ten gunste van [eiser] , stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat van een inbreuk op dat recht van overpad geen sprake is. [gedaagden] is gerechtigd zijn eigendom via een hekwerk af te sluiten want een dergelijk hekwerk kan op grond van vaste jurisprudentie niet gezien worden als een belemmering van eventuele rechten aan de zijde van [eiser] aangezien hij het hek kan openen en aldus toegang heeft tot de weg. Het houden van paarden ter plaatse kan niet als een inbreuk op het door [eiser] vermeende recht van overpad gezien worden, nu deze paarden passen binnen het landelijk gebied en op geen enkele wijze er voor zorgdragen dat [eiser] niet van het door hem vermeende recht gebruik zou kunnen maken. Het recht van overpad heeft hoe dan ook geen betrekking op een weg met een breedte van 5 meter.
Vanwege het voorgaande ligt de subsidiaire vordering van [eiser] eveneens voor afwijzing gereed. Het perceel van [eiser] heeft bovendien een ontsluiting via het direct daarnaast gelegen perceel (met nummer [XX] ). Mocht een dwangsom worden opgelegd, dan dient die te worden gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,00.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat [eiser] geen recht van overpad/erfdienstbaarheid toekomt, althans dat er ten behoeve van het perceel van [eiser] en ten laste van de percelen van [gedaagden] geen erfdienstbaarheid bestaat, dan wel - voor zover de rechtbank mocht oordelen dat er sprake is ven een vigerende erfdienstbaarheid - om deze op te heffen.
3.5.
[gedaagden] legt aan deze vordering, kort weergeven, zijn verweer in conventie ten grondslag. Dat komt er op neer dat een eventueel recht van overpad teniet is gegaan of vervallen. Voorts stelt hij dat er ten aanzien van de percelen [XX] en [XX] in het geheel geen erfdienstbaarheid is gevestigd en ten aanzien van perceel [XX] dat [eiser] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van die erfdienstbaarheid. Omdat [eiser] een ontsluiting heeft via perceel [XX] heeft hij volgens [gedaagden] geen belang bij een erfdienstbaarheid van weg.
3.6.
[eiser] voert een ontvankelijkheidsverweer, in die zin dat hij stelt dat [gedaagden] alle eigenaren van de heersende percelen in rechte had moeten betrekken omdat de gevorderde verklaring voor recht ziet op de vaststelling van het al dan niet bestaan van een rechtsverhouding waarbij ook die eigenaren zijn betrokken, dan wel deze preciseert. [gedaagden] dient volgens [eiser] zijn vordering om die reden, op straffe van niet-ontvankelijkheid, in te stellen tegen allen die onmiddellijk bij de rechtsverhouding zijn betrokken. Verder voert hij aan dat uit artikel 5:81 BW volgt dat een vordering tot wijziging of opheffing van een erfdienstbaarheid alleen kan worden toegewezen, indien de beperkt gerechtigde in het geding is geroepen.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie en in reconventie vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen.
Eerst zal moeten worden beoordeeld of [eiser] (nog) aanspraak kan maken op een recht van erfdienstbaarheid, zoals in reconventie aan de orde is gesteld.
4.2.
De rechtbank verwerpt het verweer van [eiser] dat [gedaagden] ook andere gerechtigden in rechte had moeten betrekken, omdat het is gebaseerd op de onjuiste vooronderstelling dat sprake zou zijn van een ondeelbare rechtsverhouding. De vordering heeft uitsluitend betrekking op rechten van [eiser] . De rechten van derden worden niet beïnvloed door de uitkomst van de procedure.
4.3.
[eiser] heeft ter staving van zijn stelling dat er sprake is van een erfdienstbaarheid een akte uit 2007 in het geding gebracht, waarbij de percelen met de nummers [XX] , [XX] en [XX] aan [gedaagden] in eigendom zijn overgedragen. Aan die akte komt dwingende bewijskracht toe. Hieruit volgt dat er met betrekking tot het perceel met nummer [XX] sprake is van een erfdienstbaarheid. Dat heeft [gedaagden] als zodanig ook erkend. [gedaagden] ook niet betwist dat de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van [eiser] perceel en ten laste van de beide oostelijk daarvan gelegen percelen met de nummers [XX] en [XX] .
4.4.
Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er, zoals [gedaagden] tot zijn verweer aanvoert, met betrekking tot een aantal percelen aan het dijkje, de percelen met de nummers [XX] , [XX] en [XX] , wel sprake is van een erfdienstbaarheid en voor een aantal andere percelen, de percelen van [gedaagden] met de nummers [XX] en [XX] , niet.
De rechtbank ziet zich hierin gesterkt doordat in de al genoemde akte uit 2007 wordt gesproken over een erfdienstbaarheid (een recht van overweg) over
alle(onderstreping rechtbank) percelen. Deze akte is ook van belang vanwege het volgende.
4.5.
Volgens [gedaagden] volgt uit de akte van 2007 dat er sprake is van een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel met nummer [XX] ten laste van het perceel met nummer [XX] . Doordat [gedaagden] beide percelen in eigendom heeft, is daardoor de erfdienstbaarheid door vermenging ex artikel 5:83 BW teniet gegaan, althans zo begrijpt de rechtbank [gedaagden] De rechtbank overweegt dat het perceel met nummer [XX] niet wordt genoemd in de akte uit 2007. [eiser] heeft daarnaast een akte uit 1917 in het geding gebracht, waarin de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de akte uit 2007 ter zake van perceel [XX] , nagenoeg gelijkluidend staat vermeld. [eiser] heeft ter zake van de akte uit 1917 voorts gesteld dat deze ziet op het voormalige perceel [XX] , welk perceel later is opgesplitst in de percelen [XX] en [XX] en ziet op de levering hiervan aan de rechtsvoorganger van [gedaagden] heeft een en ander naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.6.
Vanwege het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van het perceel van [eiser] en ten laste van de percelen van [gedaagden] Hoewel die erfdienstbaarheid kennelijk niet volledig is opgenomen in de akte uit 2007, naar de oorzaak waarvan slechts kan worden gegist, betekent dit niet (zonder meer) dat deze op enig moment is komen te vervallen. Of dat het geval is, zal hieronder worden besproken.
4.7.
Het door [gedaagden] uitgevoerde erfdienstbaarheidsonderzoek kan aan het voorgaande niet (voldoende) afdoen.
[eiser] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat een dergelijk onderzoek niet verder teruggaat dan tot 1950. Om die reden zal de hiervoor genoemde akte uit 1917 niet zijn aangetroffen.
4.8.
Beoordeeld dient te worden of, zoals [gedaagden] subsidiair bepleit, de erfdienstbaarheid is komen te vervallen, vanwege een wijziging van de feitelijke situatie of door non usus. Hij stelt daartoe dat de feitelijke situatie is gewijzigd, doordat de eerdere aanwezige vaarten, ook wel wijken genaamd, in de jaren 50 (of 60) van de vorige eeuw gedempt zijn. Ook zouden er wegen en ontsluitingen zijn aangelegd, zodat om die reden de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk is geworden, aldus [gedaagden] De rechtbank kan [gedaagden] hierin niet volgen. De erfdienstbaarheid waarover wordt gesproken in de aktes uit 1917 en 2007 heeft betrekking op een recht van doorvaart en een recht van overpad. Dat geen gebruik meer kan worden gemaakt van eerstgenoemd recht impliceert niet dat de door [eiser] ingeroepen erfdienstbaarheid van weg niet meer kan worden uitgeoefend.
4.9.
[gedaagden] stelt verder dat de erfdienstbaarheid gedurende een periode van 30 jaar niet is gebruikt en daarom door non-usus (artikel 754 e.v. BW oud) is tenietgegaan. Hij heeft echter niet gesteld dat gedurende een periode van 30 jaar geen gebruik is gemaakt van de erfdienstbaarheid. Sterker nog, hij heeft erkend dat [eiser] , de weg door loonwerkers laat gebruiken om zijn land te bereiken.
4.10.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel van [eiser] niet is tenietgegaan door een wijziging van de feitelijke situatie of non-usus.
4.11.
Weliswaar acht de rechtbank aannemelijk dat [eiser] zijn perceel ook kan bereiken via de [straat2] , maar dat betekent niet dat [eiser] geen belang meer zou hebben bij de erfdienstbaarheid. Want [gedaagden] heeft niet betwist dat het perceel van [eiser] met landbouwvoertuigen via de [straat2] moeilijk bereikbaar is vanwege de draai die dan gemaakt moet worden. Gelet hierop, heeft [eiser] wel degelijk belang bij instandhouding van de erfdienstbaarheid van weg.
4.12.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering in reconventie zal afwijzen. Vervolgens ligt ter beoordeling voor of, zoals [eiser] aan zijn vordering in conventie ten grondslag legt, [gedaagden] [eiser] onrechtmatig belemmert in de uitoefening van de erfdienstbaarheiddoor de aanwezigheid van het hek en de paarden.
4.13.
Met betrekking tot de wijze waarop inhoud kan en mag worden gegeven aan de erfdienstbaarheid stelt de rechtbank voorop dat artikel 5:74 BW bepaalt dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid moet gebeuren op de minst bezwarende wijze voor het dienende erf. Volgens de parlementaire geschiedenis bij artikel 5:74 BW betekent dit dat aan de eigenaar van het dienend erf niet meer overlast mag worden aangedaan dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht noodzakelijk kan worden geacht.
4.14.
Hoewel [eiser] tijdens de mondelinge behandeling niet zwaar bleek te tillen aan de aanwezigheid van de hekken, overweegt de rechtbank voor de goede orde dat dat de eigenaar van een met erfdienstbaarheid van weg belast perceel bevoegd is dit af te sluiten (art. 5:48 BW). Hij dient er dan wel voor te zorgen dat de eigenaar van het heersend erf onbelemmerde toegang behoudt tot het dienende erf teneinde de erfdienstbaarheid uit te oefenen. Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor. De hekken zijn niet afgesloten, zodat [eiser] zonder veel moeite over de percelen van [gedaagden] kan komen en gaan. Dat dit mee kan brengen dat voor het hek gestopt moet worden en uit de auto gestapt moet worden om het open te maken, is inherent aan de beperkingen die een recht van erfdienstbaarheid meebrengen. Dat het onoverkomelijk zou zijn voor [eiser] is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [gedaagden] bereid is om de hekken te openen als [eiser] hem daarover belt De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke inspanning van [eiser] kan en mag worden verwacht.
4.15.
Waar het gaat om de aanwezigheid van de paarden op de percelen van [gedaagden] stelt de rechtbank voorop dat, mede gelet op het bepaalde in art. 5:74 BW, van [gedaagden] niet kan worden verwacht dat hij alle ongemak bij [eiser] bij de uitoefening van diens recht van overpad zal voorkomen. Uit het verweer van [gedaagden] leidt de rechtbank af dat de paarden eenvoudig van het dijkje zijn weg te leiden. [gedaagden] heeft bovendien de bereidheid uitgesproken om de paarden weg te halen in voorkomend geval, ook voor een langere tijd als de door [eiser] geplande werkzaamheden daarom vragen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard niet bereid te zijn om [gedaagden] te bellen om hem te vragen de paarden weg te halen. Dat hoeft hij natuurlijk ook niet, maar onder die omstandigheden kan hij zich er in redelijkheid niet over beklagen dat de paarden ter plaatse aanwezig zijn.
4.14.
Dan resteert de vraag naar de breedte van het dijkje. [eiser] stelt dat hij recht heeft op een recht van overpad van – tenminste – 5 meter, maar dat blijkt nergens uit. [gedaagden] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat het pad al vele jaren een breedte heeft van plusminus 3 meter. [eiser] heeft ook niet gesteld op grond waarvan hij gerechtigd zou zijn tot verbreding van het pad, hetgeen neer zou komen op een verzwaring van de erfdienstbaarheid. De rechtbank constateert dat de huidige breedte van het pad er tot op heden niet aan in de weg heeft gestaan dat de door [eiser] ingeschakelde loonwerkers met hun machines zijn land kunnen bereiken.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de vorderingen in conventie afwijzen. Zoals toegelicht is er weliswaar sprake van belemmeringen waar de vorderingen van [eiser] betrekking op hebben, maar zijn dit geen onrechtmatige belemmeringen.
4.17.
[eiser] wordt in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom in die instantie de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] en [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00
4.17.
[gedaagden] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
307,00
(1 punt × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
485,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 485,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken door mr. S.B. van Baalen op 28 mei 2025.