Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18.314345.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboorte datum] 2008 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 09 mei 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) meermalen en/of met kracht met een hockeystick op
en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -) meermalen en/of met kracht met een hockeystick op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Groningen op de openbare weg tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) (- zakelijk weergegeven -) een hockeystick heeft getoond en/of aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen en/of met kracht met een/die hockeystick op en/of tegen zijn hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 27 september 2024 te Groningen op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n), door (- zakelijk weergegeven -) onverhoeds en/of met kracht die [slachtoffer 2] in en/of tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of een knuppel tevoorschijn te halen en/of te tonen aan die [slachtoffer 2] en/of met een/die knuppel op de arm van die [slachtoffer 2] te slaan en/of aan hem toe te voegen/tegen hem te roepen, dat hij, verdachte, geld wilde hebben, althans woorden van gelijke aard of strekking.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke
zin, op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever. De feiten onder 1 subsidiair, 2 en 3 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de tenlastegelegde gedragingen duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 09 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 september 2024, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024267678 d.d. 5 december 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 september 2024, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 september 2024, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 september 2024, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024264840 d.d. 5 december 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Bewijsoverweging
Feit 1 primair:
Met betrekking tot het verweer dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier dodelijk letsel aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte meerdere malen met kracht met een hockeystick op het hoofd van aangever heeft geslagen. Hij had daarbij de hockeystick met twee handen vast. Verdachte heeft op ongecontroleerde wijze meermalen uitgehaald naar het hoofd van aangever en het hoofd van aangever ook meermalen geraakt, in een situatie waarbij aangever in beweging was en probeerde weg te komen. De rechtbank overweegt dat de kans dat het slachtoffer door voornoemde handelingen dodelijk letsel op zou lopen aanmerkelijk is te achten. Het is immers een feit van
algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is. Indien met kracht met een hard voorwerp (meermalen) geweld op het hoofd wordt uitgeoefend, bestaat dus de aanmerkelijke kans dat dit de dood tot gevolg heeft. Door te handelen als hij heeft gedaan kan het niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij aangever bewust heeft aanvaard. Van enige contra-indicatie is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Feit 2:
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er geen sprake is van medeplegen. Er is onvoldoende vast komen te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een medeverdachte. Helpen bij de vlucht van verdachte is een handeling die eerder duidt op medeplichtigheid.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Feit 1 primair:
hij op 30 september 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) meermalen en met kracht met een hockeystick op en tegen het hoofd en (elders) op en tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op 30 september 2024 te Groningen op de openbare weg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door (- zakelijk weergegeven -) een hockeystick te tonen en aan die [slachtoffer] toe te voegen: "geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, en (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen en met kracht met die hockeystick op en tegen zijn hoofd en (elders) op en tegen het lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3:
hij op 27 september 2024 te Groningen op de openbare weg met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, door (- zakelijk weergegeven -) onverhoeds en met kracht die [slachtoffer 2] in en tegen het gezicht/hoofd te slaan en een op een knuppel gelijkend voorwerp tevoorschijn te halen en te tonen aan die [slachtoffer 2] en met dat op een knuppel gelijkend voorwerp op de arm van die [slachtoffer 2] te slaan en aan hem toe te voegen, dat hij, verdachte, geld wilde hebben, althans woorden van gelijke aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
De eendaadse samenloop van
1 primair: Poging tot doodslag
en
2: Poging tot afpersing
Ten aanzien van feit 3:
3: Afpersing
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 316 dagen met aftrek waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een werkstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de duur van de werkstraf te matigen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat hij uitgaat van bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde subsidiaire feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad van 22 april 2025, het rapport van de jeugdreclassering van 23 april 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 april 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het
pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, poging tot afpersing en een voltooide afpersing. Het betreffen zeer ernstige feiten. Verdachte heeft tweemaal in korte tijd deze feiten gepleegd waarbij financieel gewin het motief was. Hij heeft op 27 september 2024 ruim 200,00,- van aangever weten te bemachtigen door hem met een op een knuppel gelijkend voorwerp te slaan en hem te dwingen geld af te staan. Slechts drie dagen later is verdachte met een hockeystick op pad gegaan waarmee hij heeft getracht geld afhandig te maken van aangever door hem meermaals met kracht met die hockeystick op het hoofd en tegen het lichaam te slaan. Verdachte verklaart de afpersingen te hebben gepleegd onder druk van twee jongens uit de wijk. Wat daar ook van zij, gaat het om heftige geweldsexplosies die uit het niets lijken te komen. Door het plegen van deze geweldsdelicten heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en bij hen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Verdachte heeft de feiten gepleegd op klaarlichte dag, op de openbare weg waarbij meerdere getuigen aanwezig waren, wat gevoelens van onveiligheid op straat en in de samenleving teweeg brengt. Voor zulk ernstig geweld is in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De jeugdreclassering heeft zeer positief gerapporteerd over verdachte. Hij liet een meewerkende houding zien in het strakke kader tijdens de schorsing. Hij heeft het Rebound-traject positief afgerond waardoor hij kan terugkeren naar school. Er zijn veel beschermende factoren en de jeugdreclassering acht het herhalingsgevaar laag. De jeugdreclassering ziet geen aanleiding voor een jeugdreclasseringsmaatregel, maar kan zich voorstellen dat de maatregel wordt opgelegd zodat er op kan worden toegezien dat verdachte de juiste keuzes blijft maken.
Uit het rapport van de Raad en de op zitting gegeven toelichting volgt dat de Raad eveneens een positief beeld heeft van verdachte. Verdachte heeft zich positief ontwikkeld en tevens inzicht gegeven in het delict en spijt betuigd. Ook de Raad heeft de kans op herhaling als laag ingeschat. De Raad heeft een voorwaardelijke werkstraf geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden het volgen van onderwijs of dagbesteding en medewerking verlenen aan hulpverlening of behandeling. Voortduring van het toezicht is van belang, zodat de positieve lijn kan worden vastgehouden.
De rechtbank heeft in strafverminderende zin ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. . De rechtbank vindt een jeugddetentie van 316 dagen met aftrek waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren geboden. Enerzijds wordt de verdachte hierdoor geconfronteerd met de ernst van het bewezenverklaarde en anderzijds fungeert de forse voorwaardelijke straf als stok achter de deur om hem er van te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal naast de algemene voorwaarde als bijzondere voorwaarden bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd onderwijs of dagbesteding volgt en medewerking verleent aan de door de jeugdreclassering geïndiceerde hulpverlening en/of diagnostiek en/of behandeling
zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met alleen een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal verdachte daarom een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur van 150 uren, bij niet goed verrichten te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 364,07 ter vergoeding van materiële schade en 1750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2024.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 316 dagen met aftrek.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
300 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering Jeugdbescherming
Noord en Veilig Thuis Groningen;
- dat de veroordeelde onderwijs volgt volgens rooster en/of een andere dagbesteding heeft;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan de door de jeugdreclassering geïndiceerde
hulpverlening/diagnostiek/behandeling, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.