ECLI:NL:RBNNE:2025:2145

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
18-246031-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het teweegbrengen van een ontploffing met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 16 september 2023 een ontploffing heeft veroorzaakt in [plaats], heeft de rechtbank op 27 mei 2025 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door mr. A.D.M. Klein Selle, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met anderen een explosief had aangestoken, wat leidde tot drie opeenvolgende ontploffingen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte medepleger was van het delict, waarbij hij opzettelijk samenwerkte met anderen om de ontploffing te realiseren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en nam daarbij de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn psychische problematiek in overweging. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van dergelijke ontploffingen, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend zou zijn. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd houden aan verschillende voorwaarden, waaronder behandeling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/246031-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 april 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf en mr. T.H. Pitstra, officieren van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2023 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer ontploffingen teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door op/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan/bij de [adres] ([bedrijf]) een stuk (professioneel) vuurwerk en/of (motor)benzine althans een explosieve/brandbare substantie en/of stof(fen) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, en daarvan
  • gemeen gevaar voor voornoemde pand en/of de nabijheid gelegen pand(en) en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
  • levensgevaar voor de in de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het bestanddeel te duchten levensgevaar op het standpunt gesteld dat hiervan geen sprake is, nu van uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak niet is gebleken. De raadsvrouw is daarnaast van mening dat evenmin sprake is van een te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, aangezien er op het zeer vroege moment van de ontploffing geen publiek te verwachten was op straat. Er waren toen evenmin mensen op de begane grond van het winkelpand aanwezig. Ook kan niet worden vastgesteld dat er personen gevaarlijk dichtbij waren toen de cobras tot ontbranding werden gebracht. Van getuige De Windt kan immers niet worden vastgesteld op welke afstand van het betreffende pand hij precies stond. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het gemeen gevaar voor goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen1, het volgende.
Op 16 september 2023, rond 07:17 uur, vonden er drie opeenvolgende ontploffingen plaats ter hoogte van het pand [adres] te [plaats].2 Op camerabeelden van omliggende winkelpanden3 is te zien dat een persoon in donkere kleding zich naar het pand begeeft met een plastic Albert Heijn-tas in zijn hand, een explosief aansteekt en er vervolgens drie opeenvolgende ontploffingen plaatsvinden.4 Gelet op het aantreffen van plastic doppen, delen van petflessen, resten van vuurwerk (Cobras) en de geur van brandstof is het zeer waarschijnlijk dat er gebruik is gemaakt van een zogenaamde VBC (Vuurwerk Brandstof Combinatie).5 Verdachte heeft in zijn verhoren6 en ter terechtzitting bekend dat hij de persoon
is die het explosief tot ontploffing heeft gebracht.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting valt af te leiden dat verdachte [verdachte], medeverdachten [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] samen vanuit Tilburg naar [plaats] zijn gereden. In de telefoon van verdachte is een video-opname aangetroffen, welke is gedateerd 16 september 2023 om 07.15 uur.7 Te zien en te horen is dat verdachte instructies krijgt van medeverdachte [medeverdachte] over de wijze van het plaatsen van het explosief. Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij inderdaad degene is die op deze video instructies krijgt. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing, nu verdachte het explosief tot ontbranding heeft gebracht, terwijl hij daartoe opzettelijk nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander om de ontploffing te realiseren.
Gemeen gevaar voor goederen/levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Dat er door de ontploffing aan de [adres] gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan, staat vast en dat is door de verdediging ook niet betwist. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er door de ontploffing op 16 september 2023 ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Dergelijk gevaar is te duchten indien het ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de ontploffing geen personen in de nabijheid van de ontploffing bevinden.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat er door de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Verdachte heeft een VBC aangestoken op een openbaar toegankelijke plek op een tijdstip waarop mensen op de weg plegen te zijn. Uit camerabeelden blijkt ook dat er daadwerkelijk personen in de nabijheid van de [adres] aanwezig waren ten tijde van de ontploffing.8 Een van de getuigen verklaart, en zo is ook te zien op camerabeelden, dat hij op enkele meters van de ontploffing stond.9 Bovendien gaat het om een explosief dat in combinatie met een licht ontvlambare stof wordt aangestoken, met als zeer waarschijnlijk gevolg dat het ongericht rondslingert, hetgeen die gevolgen onvoorspelbaar maakt. In die situatie is het redelijkerwijs voorzienbaar dat die handeling gevaar met zich mee brengt voor de personen die zich bij of nabij de explosie bevinden.10 De rechtbank is derhalve van oordeel dat er tijdens de explosie een concreet gevaar bestond voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen die zich in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond, bevonden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 september 2023 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ontploffingen teweeg heeft gebracht door ter hoogte van een pand, gelegen aan de [adres] ([bedrijf]) een stuk (professioneel) vuurwerk en (motor)benzine met open vuur in aanraking te brengen en aan te steken en tot ontbranding te brengen, en daarvan
  • gemeen gevaar voor voornoemd pand en de nabijheid gelegen panden, en
  • levensgevaar voor de personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid of de naastgelegen omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid of de naastgelegen omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het gegeven dat het ten tijde van het plegen van het delict niet goed ging met verdachte. Hij wordt inmiddels ambulant behandeld en gebruikt daarnaast medicatie, waardoor hij psychisch stabiel is. Daarnaast vraagt de raadsvrouw de proceshouding van verdachte in strafverminderende zin mee te wegen. Verdachte was bang dat hij problemen zou krijgen als hij niet zou meewerken met medeverdachten en heeft daarom het vuurwerk tot ontploffing gebracht. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat de reeds ingezette behandeling wordt stopgezet en verdachte zijn baan kwijt zal raken. De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 462 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van
twee jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Op het moment dat de rechtbank deze straf niet passend en geboden vindt, heeft de raadsvrouw verzocht om deze straf aan te vullen met een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 12 maart 2025, het Pro Justitia rapport d.d. 4 augustus 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing in [plaats]. Hierbij is schade ontstaan aan het betreffende pand en is gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar veroorzaakt. Dat niemand hierbij is omgekomen of zwaar gewond is geraakt, is niet te danken aan de handelwijze van verdachte. De rechtbank merkt op dat het teweegbrengen van ontploffingen als deze, relatief veel voorkomt en kennelijk wordt ingezet om onderlinge conflicten in het criminele milieu te beslechten. Bij dergelijke acties lijkt in het geheel geen rekening te worden gehouden met de goederen en levens van anderen en evenmin met de angst- en veiligheidsgevoelens van buurtbewoners en die in de samenleving. Door te handelen als bewezenverklaard heeft verdachte, zonder zich te bekommeren over andermans veiligheid, leven en goed, bijgedragen aan het creëren van die angstgevoelens en aan het aantasten van de veiligheid.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van dergelijke ontploffingen, niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte merkt de rechtbank op dat hij geen medewerking heeft verleend aan het opstellen van het Pro Justitia rapport. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank zich slechts in beperkte mate een beeld kunnen vormen van de persoonlijkheid van verdachte, zijn eventuele problematiek en de mate waarin recidivegevaar aanwezig is.
Uit het rapport van de reclassering wordt wel duidelijk dat verdachte kampt met de nodige psychische problematiek waarvoor hij aansluitend aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is opgenomen op de crisisafdeling van de GGZ. Inmiddels is hij, zo blijkt uit het rapport van de reclassering, goed ingesteld op medicatie en accepteert hij behandeling bij Fivoor waardoor zijn klachten zijn verminderd. De rechtbank acht het van belang dat deze behandeling wordt voortgezet om het door de reclassering als gemiddeld- hoog ingeschatte recidiverisico te verminderen en ziet daarom meerwaarde in een fors voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen iPhone verbeurd verklaard moet worden, omdat deze telefoon is gebruikt bij het plegen van het strafbare feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave van de telefoon.
Oordeel van de rechtbank
Nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor het gebruik van de telefoon bij het strafbare feit, anders dan het enkel filmen van de explosie, is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de telefoon aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 15 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Novadic- Kentron reclassering op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg meldt. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum]- 2004), [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum]-2003) en [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum]-2006), ook als een medeverdachte zelf daartoe initiatief zou opnemen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van drugs, om het middelengebruik te beheersen en te monitoren. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven iPhone.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. G.H. Boekaar en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2025.
1. De processen-verbaal waarnaar wordt verwezen, zijn opgenomen in het dossier van de Politie Noord-
Nederland met nummer 2023247846 (onderzoek Zomereik) d.d. 13 maart 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2 JM504, p. 418 e.v.
3 JM162, p. 316 e.v., JM163, p. 328 e.v. en JM165, p. 339 e.v.
4 JM165, p. 339 e.v.
5 JM642, p. 474 e.v.
6 JM665 p. 1264 e.v.
7 JM720, p. 599 e.v.
8 JM165, p. 339 e.v.
9 JM764, p. 648 e.v.
10 Informatieblad VBC NFI, p. 33 e.v. (los bijgevoegd in het forensisch dossier).