ECLI:NL:RBNNE:2025:2186

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
18-152211-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met meerdere transporten van drugs

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het meermalen medeplegen van in- en uitvoer van harddrugs. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van 757.865,00 euro werd gevorderd. Tijdens de behandeling op 11 april 2025 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. A. Çimen, was wel aanwezig. De officieren van justitie, mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra, hebben de vordering aangepast naar een bedrag van 729.389,00 euro, gebaseerd op verschillende transporten van drugs. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdeelsleutel voor de ontneming vastgesteld en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op 583.028,00 euro moet worden geschat. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden en wees de vordering voor het overige af.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.152211.22
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 23 mei 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Procesverloop

De officieren van justitie hebben d.d. 2 november 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 757.865,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.152211.22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Er heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de conclusie van eis van de officier van justitie van 13 november 2023.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 11 april 2025. Veroordeelde is niet verschenen. Wel is verschenen mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra.

Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben ter terechtzitting de vordering aangepast en gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat en de betalingsverplichting moet worden opgelegd tot een bedrag van 729.389,00. Dat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen uit de transporten 1, 2, 4 en 5. Voor wat betreft transport 5 hebben de officieren van justitie opgemerkt dat het voordeel is ontstaan uit andere feiten ex art. 36e, tweede lid Sr, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de 48 kilogram cocaïne na 14 mei 2020 is geëxporteerd/verkocht. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft transport 6 moet op nihil worden gesteld, omdat er na aftrek van de inkoopkosten een negatief bedrag overblijft.

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er geen voordeel is genoten. Subsidiair heeft de raadsvrouw over transport 5 aangevoerd dat het transport niet is geslaagd en dat daaruit dus geen voordeel is genoten. Ten aanzien van transport 6 geldt dat de kosten de opbrengsten overstijgen. De raadsvrouw heeft over de verdeelsleutel opgemerkt dat voor alle transporten een pondspondsgewijze verdeling moet worden toegepast, omdat de rol van [medeverdachte 1] gelijk te stellen is met de rol van de anderen. Ten slotte heeft de raadsvrouw gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat er daarom korting moet worden toegepast.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 8 september 2023 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
de rapporten berekening wederechtelijk verkregen voordeel per delict met bijlagen, met nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] , opgenomen in het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] (onderzoek Zebra).

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 8 september 2023 in de zaak met parketnummer 18.152211.22 onder meer veroordeeld ter zake van het meermalen medeplegen van in- en uitvoer van harddrugs en softdrugs, oftewel het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de verdeelsleutel en vervolgens het wederrechtelijk verkregen
voordeel per transport bespreken. Voor zover de rechtbank tot toewijzing van de vordering komt, neemt zij de rapporten wederrechtelijk verkregen voordeel per delict als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. De rechtbank acht deze berekeningswijze, die overigens niet door de verdediging is bestreden, in beginsel betrouwbaar.
Verdeelsleutel
Veroordeelde heeft samen met anderen van strafbare feiten geprofiteerd. Voor wat betreft de transporten 1 en 2 valt aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. Veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen veroordeelde en zijn mededaders dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel bij deze transporten pondspondsgewijs toerekenen.
Voor transport 4 geldt dat er uit de berichten die verdachten elkaar stuurden concrete aanwijzingen volgen om een afwijkende verdeelsleutel aan te nemen. De rechtbank heeft in de hoofdzaak over de rolverdeling onder meer overwogen dat veroordeelde als rechterhand van [medeverdachte 2] een organiserende rol heeft gehad. [medeverdachte 2] was deels eigenaar en had eveneens een organiserende rol bij het transport. [medeverdachte 1] legde verantwoording af aan [medeverdachte 2] en verzorgde de opslag in een stashlocatie. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verdeelsleutel zoals opgenomen in het rapport en de vordering redelijk. Voor transport 4 geldt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor 40% aan veroordeelde wordt toegerekend, voor 40% aan [medeverdachte 2] en 20% aan [medeverdachte 1] .
De verdeelsleutel voor de transporten 5 en 6 behoeft geen bespreking, omdat de rechtbank de vordering voor wat betreft die transporten zal afwijzen.
Transport 1 (Nederland Noorwegen)
Ten aanzien van transport 1 is het volgende bewezenverklaard. De uitvoer van:
  • 8 kilogram cocaïne
  • 40.000 pillen (XTC)
  • 30 kilogram MDMA
  • 60 kilogram amfetamine
  • 2 kilogram methamfetamine
  • 15,5 kilogram hasjiesj
De opbrengsten zijn als volgt:
8 kilogram cocaïne 196.048,40
- 40.000 pillen (XTC) 38.566,52
  • 30 kilogram MDMA 203.850,00
  • 60 kilogram amfetamine 100.420,00
  • 2 kilogram methamfetamine 94.121,77
15,5 kilogram hasjiesj 102.986,65
Totaal: 735.993,34
Uit het rapport volgt dat de kosten 1.725,00 betreffen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is dus 735.993,34 - 1.725,00 = 734.268,34.
Bij dit transport wordt een pondspondsgewijze verdeling aangehouden, verdeeld over vier betrokkenen. Veroordeelde heeft een wederrechtelijk voordeel verkregen van 25% van
734.268,34, te weten (afgerond)
183.567,00.
Transport 2 (Nederland Unterhaching 1)
Ten aanzien van transport 2 is het volgende bewezenverklaard. De uitvoer van:
  • 4 kilogram cocaïne
  • 6 liter amfetamine-olie
  • 1,45 kilogram hennep
Niet is bewezen dat alle drugs zoals opgenomen in het rapport is uitgevoerd. De rechtbank neemt de bewezenverklaring als uitgangspunt en komt tot de volgende opbrengsten:
  • 4 kilogram cocaïne 139.650,00
  • 6 liter amfetamine-olie 7.650,00
  • 1,45 kilogram hennep 12.850,00
Totaal: 160.150,00
De (inkoop)kosten zijn als volgt:
  • 4 kilogram cocaïne 111.400,00
  • 6 liter amfetamine-olie 4.620,00
  • 1,45 kilogram hennep 5.655,00
  • kosten chauffeur 2.306,00 Totaal: 123.981,00
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is dus 160.150,00 - 123.981,00 = 36.169,00.
Bij dit transport wordt een pondspondsgewijze verdeling aangehouden, verdeeld over vier betrokkenen. Veroordeelde heeft een wederrechtelijk voordeel verkregen van 25% van
36.169,00, te weten (afgerond)
9.042,00.
Transport 4 (Barcelona Utrecht)
Ten aanzien van transport 4 is de invoer van 527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj bewezenverklaard. Uit de berichten is gebleken dat 127 kilogram hennep van een ander was dan veroordeelde en medeveroordeelden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , daarom wordt voor de nettowinst gerekend met 400 kilogram hennep.
Berekening 527 kilogram hennep:
Verkoop hennep 2.055.300,00 Inkoop hennep 921.723,00 - Kosten 7.851,00 -
Nettowinst 1.125.726,00
De nettowinst voor 400 kilogram hennep is 1.125.726,00 / 527 x 400 = 854.440,00.
Berekening 108 kilogram hasjiesj:
Verkoop hasjiesj 310.500,00 Inkoop hasjiesj 188.892,00 - Nettowinst 121.608,00
Uit het rapport volgt dat de kosten voor de loods, de huur van de bus, verhuisdozen en de chauffeur in totaal 7.851,00 betreffen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de kosten betreffen van zowel de hennep als de hasjiesj. Op pagina 22 van het rapport staat weliswaar dat de kosten voor de hasjiesj 2.497,20 betreffen, maar uit de berekening zoals opgenomen op pagina 21 van het rapport blijkt dat het de kosten voor transport 5 zijn. Nu de kosten al zijn meegenomen in de berekening van de nettowinst van de hennep, laat de rechtbank de kosten voor de hasjiesj buiten beschouwing.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is dus 854.440,00 + 121.608,00 = 976.048,00.
Voor wat betreft de verdeling sluit de rechtbank aan bij het rapport en de vordering in die zin dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor 40% aan veroordeelde wordt toegerekend.
Veroordeelde heeft een wederrechtelijk voordeel verkregen van 40% van 976.048,00, te weten (afgerond)
390.419,00.
Transport 5 (Utrecht Spanje)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het transport van 48 kilogram cocaïne van Utrecht naar Spanje niet is doorgegaan. Veroordeelde is vrijgesproken van verlengde uitvoer van 48 kilogram cocaïne en veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen. Op grond van artikel 36e, tweede lid Sr kan ook wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen. Buiten redelijke twijfel moet vaststaan dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat veroordeelde die andere strafbare feiten heeft gepleegd. Uit het dossier blijkt niet wat er met de cocaïne is gebeurd. Het is onduidelijk of er een transport heeft plaatsgevonden en wie daar eventueel voordeel uit zou hebben genoten. De rechtbank zal de vordering voor het deel dat ziet op transport 5 afwijzen.
Transport 6 (Nederland Unterhaching 2)
Transport 6 behoeft geen nadere bespreking nu de officieren van justitie de vordering hebben gewijzigd in die zin dat de vordering op nihil wordt gesteld.
Conclusie
Al het voorgaande leidt tot de volgende berekening van het geschat wederrechtelijk verkregen voordeel:
Transport 1 183.567,00
Transport 2 9.042,00
Transport 4 390.419,00

Totaal 583.028,00

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde
583.028,00voordeel heeft genoten.
Redelijke termijn en betalingsverplichting
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
De rechtbank neemt 14 november 2022 als aanvangsdatum voor de redelijke termijn. Op die datum hebben de officieren van justitie de vordering ter terechtzitting ingediend.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid alsmede de termijn als bedoeld in art. 511b, eerste lid, Sv waarbinnen de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt.
De rechtbank overweegt het volgende over de procedure. Tijdens de pro-forma behandeling van 9 februari 2023 is, op verzoek van de verdediging, besloten dat de ontnemingsprocedure gevoerd zal worden na de inhoudelijke behandeling van de zaak. Op 8 september 2023 is vonnis gewezen in de hoofdzaak. In de ontnemingsprocedure heeft vervolgens een schriftelijke ronde plaatsgevonden. De officieren van justitie hebben op 13 november 2023 een conclusie van eis ingediend. De rechtbank heeft de raadsvrouw vervolgens een termijn gegeven om te reageren. De raadsvrouw heeft echter, ondanks meerdere rappelmails, op geen enkel bericht gereageerd. In januari 2024 hebben de officieren van justitie verzocht om de termijnen voor de conclusiewisseling on hold te zetten, omdat met de raadslieden van de medeveroordeelden de mogelijkheid tot een schikking zou worden besproken. Op 14 mei 2024 kwam het bericht dat een schikking niet is gelukt.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten het tijdsverloop dat met de behandeling van de strafzaak is gemoeid en de complexe procedure waarin met de medeveroordeelden is gesproken over een schikking, dat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank merkt nog op dat ook wanneer wel zou worden geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, zou worden volstaan met de enkele vaststelling daarvan, gelet op de beperkte inbreuk en de rol van de verdediging.
Ook overigens ziet de rechtbank geen reden om de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dat het genoten voordeel.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 583.028,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 583.028,00 (zegge: vijfhonderddrieëntachtigduizend achtentwintig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Wijst de vordering van de officieren van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 mei 2025.