ECLI:NL:RBNNE:2025:2195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
LEE 24/3773
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wlz-indicatie VG06 door CIZ en beoordeling door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 8 april 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een Wlz-indicatie VG06 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) behandeld. Eiser, die een aanvraag had ingediend voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid, kreeg te horen dat er volgens de medisch adviseur van het CIZ nog geen stabiele eindsituatie was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het CIZ de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 24 oktober 2023 was afgewezen, en het CIZ handhaafde deze afwijzing in een besluit van 29 juli 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, en de rechtbank heeft de zaak op 6 maart 2025 behandeld. De rechtbank concludeert dat de medisch adviseur niet voldoende heeft ingegaan op de vraag of de nog mogelijke behandeling zou leiden tot een situatie waarin eiser geen 24 uur per dag zorg meer nodig zou hebben. De rechtbank vernietigt het besluit van het CIZ en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het CIZ het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Bottema),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder

(gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag voor een zorgindicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) de afwijzing van de gevraagde indicatie niet goed heeft gemotiveerd. Eiser krijgt gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een Wlz-indicatie VG06 (Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering). Het CIZ heeft de aanvraag met het besluit van 24 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het CIZ bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CIZ heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, zijn moeder en zijn cliëntondersteuner
[cliëntondersteuner] , en de gemachtigde van het CIZ.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2. Het CIZ heeft de afwijzing van de aanvraag voor de Wlz-indicatie gehandhaafd omdat volgens de medisch adviseur van het CIZ nog niet klip en klaar kan worden geobjectiveerd dat de huidige noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid blijvend is. Dat aannemelijk is dat eiser altijd een zekere mate van zorg nodig zal hebben staat niet ter discussie maar er is nog geen sprake van een stabiele eindsituatie. Eiser is volgens de medisch adviseur nog jong en nog niet alle behandelopties zijn geprobeerd, bijvoorbeeld een (SG)LVG-traject ((Sterk Gedragsgestoord) Lichte Verstandelijk Gehandicapt). De grondslag voor indicatie is [grondslag 2] en niet de [grondslag 1] omdat de medisch adviseur de in het verleden afgenomen IQ-testen niet voldoende betrouwbaar vindt. Deze zijn naar zijn mening te veel beïnvloed door de [stoornis] van eiser en door andere factoren.
Toetsingskader
3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het CIZ de niet-blijvendheid van de 24 uur per dag zorg voldoende gemotiveerd?
4. In beroep voert eiser aan, onder verwijzing naar het rapport van zijn behandelend [arts] van 15 juli 2021, dat hij al jarenlang geen vooruitgang meer boekt in zijn functioneren en dat geen substantiële groei van cognitieve en adaptieve vermogens te verwachten is. Eiser beroept zich ook op de brief van twee orthopedagogen van [instelling] van 4 juli 2023. Zij adviseren voor eiser een woonvoorziening met 24-uurs begeleiding, waarin eiser zich tot zijn eigen niveau van zelfstandigheid kan ontwikkelen, maar steeds met zorg van anderen. Eiser vindt dat het standpunt van het CIZ niet goed is gemotiveerd.
4.1.
Het CIZ voert als verweer dat bij eiser (nog) geen sprake is van een stabiele eindsituatie. Niet uitgesloten kan worden dat eiser nog kan profiteren van professionele begeleiding en/of behandeling waardoor mogelijk zijn zorgbehoefte kan afnemen en zijn zelfredzaamheid kan toenemen. Het CIZ wijst ook op een mogelijke tegenstrijdigheid in het rapport van [instelling] van 2023. Daarin wordt namelijk beschreven dat het wenselijk is dat eiser een stap naar zelfstandigheid gaat maken en dat de verwachting is dat eiser zich in een woonvoorziening verder zal ontwikkelen en vaardigheden kan opdoen met hulp van anderen.
4.2.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het CIZ voldoende heeft onderbouwd dat bij eiser nog verbetering in zijn functioneren mogelijk is. Voor indicatie op grond van de Wlz is vereist dat sprake is van een blijvende behoefte aan de geïndiceerde zorg. [1] Onder blijvende behoefte wordt verstaan: niet van voorbijgaande aard. [2]
4.3.
Bij de beantwoording van deze vraag betrekt de rechtbank de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 november 2023. [3] In die uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat het medisch onderzoek onvolledig was omdat niet was gebleken dat de medisch adviseur had beoordeeld of de gestelde behandelingen leiden tot een situatie waarin belanghebbende geen behoefte meer zou hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Dit terwijl dit criterium volgens de CRvB de inhoudelijke maatstaf is van dat artikel en van paragraaf 2.1.4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz van het CIZ. De blijvendheid is daarin gekoppeld aan de vraag of behoefte bestaat aan deze zorg en kan hiervan niet los worden gezien. De CRvB stelt dat alleen als een behandeling ertoe zou leiden dat deze zorg niet meer nodig is, de aanvraag op dit criterium kan worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat de medisch adviseur van het CIZ bij de beoordeling van de aanvraag van eiser niet of in elk geval onvoldoende is ingegaan op de vraag of de volgens die medisch adviseur nog mogelijke behandeling ertoe zou leiden dat eiser geen 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig zou hebben. De medisch adviseur heeft volstaan met het noemen van de mogelijkheid van een (SG)LVG-traject zonder concreet aan te geven of en waarom dit voor eiser een passend traject zou zijn en zonder concreet aan te geven tot welk niveau eiser na het doorlopen van dit traject zou kunnen verbeteren. Dat ook de orthopedagogen van [instelling] in hun brief van 4 juli 2023 nog verbeteringsmogelijkheden zien is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing. De inhoud van de brief wijst er meer op dat er nog wel enige verbetering mogelijk is maar alleen in de setting van 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Deze brief wijst niet op een mogelijke verbetering waarbij die (intensiteit van) zorg niet meer nodig zou zijn. De rechtbank hecht daarbij ook betekenis aan de brief van de behandeld [arts] van juli 2021 waarin met zoveel woorden wordt gesteld dat niet te verwachten valt dat eiser een substantiële groei van cognitieve en adaptieve vermogens zal laten zien.
4.5.
De beroepsgrond slaagt. Dit betekent dat het medisch advies over eiser onvolledig is geweest en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.
Heeft het CIZ het afwijzen van de grondslag ‘verstandelijke handicap’ voldoende onderbouwd?
5. Eiser heeft als tweede beroepsgrond aangevoerd dat de grondslag [grondslag 1] beter bij zijn zorgvraag past dan de grondslag [grondslag 2] . Eiser betoogt dat de redenering van de medisch adviseur over de betrouwbaarheid van de IQ-testen onduidelijk is en niet houdbaar. Uit die testen blijkt het feitelijke functioneren en het gebrekkige adaptieve vermogen immers voldoende. Dat de resultaten beïnvloed zouden worden door de [stoornis] doet niet af aan de vaststelling van dat functioneren en dat vermogen. De [handicap] staat volgens eiser voldoende vast; het standpunt van het CIZ is onvoldoende gemotiveerd.
5.1.
Het CIZ heeft in beroep het standpunt gehandhaafd dat de IQ-testen vanwege de invloed van de [stoornis] niet doorslaggevend kunnen zijn. De grondslag [grondslag 1] kan daarom niet gesteld worden. Dat een indicatie op basis van [grondslag 1] tot een beter passend zorgpakket zou leiden is voor het CIZ geen aanleiding om de grondslag [grondslag 1] te stellen. Aspecten van zorgrealisatie spelen bij de indicatie geen rol.
5.2.
De rechtbank kan het CIZ volgen in het standpunt dat zorgrealisatie geen rol speelt bij het vaststellen van de grondslag op basis waarvan een zorgindicatie wordt verleend. De rechtbank oordeelt echter dat niet voldoende is onderbouwd waarom de grondslag [grondslag 1] niet zou kunnen worden gesteld. De rechtbank kan zonder nadere toelichting niet inzien hoe de medisch adviseur tot de vaststelling komt dat de IQ-testen vanwege de invloed van de [stoornis] niet betrouwbaar en dus niet bruikbaar zouden zijn. Eiser kan immers niet anders dan de IQ-testen afleggen onder invloed van die stoornis. Eiser voert niet ten onrechte aan dat de testen zijn feitelijke functioneren vaststellen en dat dat feitelijke functioneren wordt beïnvloed door de [stoornis] .
5.3.
Ook deze beroepsgrond slaagt. Dit betekent dat het medisch advies ook op dit punt onvolledig is geweest en dat het bestreden besluit ook op deze grond onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat het de rechtbank daarvoor over te weinig informatie beschikt.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het CIZ een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het CIZ hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het CIZ het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het CIZ moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 juli 2024;
- draagt het CIZ op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het CIZ het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het CIZ tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J. van der Veen, rechter, in aanwezigheid van
J.A.B. Peterse-Verver, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Artikel 8:72
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Wet langdurige zorg
Artikel 3.2.1
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
a. blijvend: van niet voorbijgaande aard;
(…)
Beleidsregel
Paragraaf 2.1.4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2023:
Stap 4: Vaststellen of de zorgbehoefte blijvend is
In deze stap stellen we vast of de behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid zoals is vastgesteld in stap 3 blijvend is. Daarvoor onderzoeken we of de persoon vanwege zijn ziekte, aandoening, stoornissen en beperkingen blijvend (levenslang) is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Er is geen toegang tot de Wlz als er mogelijkheden zijn voor zodanige (functionele) verbetering of herstel – bijvoorbeeld vanwege behandeling van de ziekte, aandoening, stoornissen en/of beperkingen – dat (nog) niet kan worden vastgesteld of de behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid blijvend is. Onderbouwing van de blijvendheid kan worden gevonden in de levensloop (onder meer school en werk), de behandelgeschiedenis (welke interventies zijn al gedaan met welk resultaat) en de prognose door een ter zake deskundige (is de verwachting dat het functioneren van de persoon nog zodanig kan verbeteren dat hij zelf op relevante momenten hulp kan inroepen om ernstig nadeel te voorkomen).

Voetnoten

1.Artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
2.Artikel 3.2.1, tweede lid, aanhef en onder a van de Wlz.