ECLI:NL:RBNNE:2025:2222

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
18-094406-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met overschrijding van de redelijke termijn

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak vond plaats in Leeuwarden, waar de verdachte op 12 maart 2023 een slachtoffer in een doucheruimte heeft benaderd en gedwongen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl het slachtoffer zich in een kwetsbare positie bevond, met zijn vingers over de vagina van het slachtoffer heeft gewreven. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft echter DNA-bewijs van de verdachte op verschillende plekken op de onderbroek van het slachtoffer gevonden, wat de verklaringen van het slachtoffer ondersteunde. Ondanks de tegenstrijdigheden in de verklaringen van het slachtoffer, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor de feitelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat in de strafmaat is meegewogen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.094406.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 06 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Arends, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide .
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te [plaats] , gemeente Tytsjerksteradiel, in de doucheruimte (nabij het aldaar aanwezige toilet)in de woning [adres] alhier,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen,
een persoon genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het stoppen van één of meer vingers in de vagina en/of het (heen en weer) bewegen met één of meer vingers in de vagina, althans het aanraken en/of betasten met zijn vinger(s) van de (binnenste en buitenste) schaamlippen en/of het (vervolgens) stoppen van zijn piemel in de vagina,
welke onverhoeds benaderen bestond uit het in een (afgesloten) toilet en/of doucheruimte - terwijl die [slachtoffer] op het toilet zat en/of nabij het toilet (voorovergebogen) stond en/of niet weg kon gaan, vanuit het niets overgaan tot genoemde feitelijkheden, waarbij die [slachtoffer] totaal verrast en/of overrompeld werd door het handelen van verdachte;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te [plaats] , gemeente Tytsjerksteradiel, in de doucheruimte (nabij het aldaar aanwezig aanwezige toilet) in de woning [adres] alhier,
met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het stoppen van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] en/of het daarbij (heen en weer) bewegen van die vinger(s) in de vagina, althans het aanraken met die vinger(s) van de (binnenste en buitenste) schaamlippen en/of (vervolgens) zijn piemel in de vagina te stoppen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te [plaats] , gemeente Tytsjerksteradiel, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het stoppen van één of meer vingers in de vagina en/of het (heen en weer) bewegen met één of meer vingers in de vagina, althans het aanraken en/of betasten met zijn vinger(s) van de (binnenste en buitenste) schaamlippen en/of het (vervolgens) stoppen van zijn piemel in de vagina,
welke onverhoeds benaderen bestond uit het in een (afgesloten) toilet en/of doucheruimte
- terwijl die [slachtoffer] op het toilet zat en/of nabij het toilet (voorovergebogen) stond en/of niet weg kon gaan, vanuit het niets overgaan tot genoemde feitelijkheden, waarbij die [slachtoffer] totaal verrast en/of overrompeld werd door het handelen van verdachte.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hoewel aangeefster niet consistent is geweest over de vermeende handelingen van verdachte, maakt dit niet dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster heeft verklaard dat ze vingers bij haar vagina heeft gevoeld en dat ze overstuur was. Dat ze overstuur was, wordt bevestigd door de getuigen [naam'] en [naam'] . De aangifte vindt verder steun in de verklaringen van de getuigen [naam'] en [naam'] . Beide hebben beschreven hoe ze aangeefster in de toilet/doucheruimte aantroffen. Daarnaast blijkt uit het NFI-onderzoek van de onderbroek van aangeefster dat op verschillende plekken DNA van verdachte wordt aangetroffen. Ook is zijn DNA op haar schaamlippen aangetroffen. Dat past bij de verklaring van aangeefster dat zij over het toilet hing, dat verdachte achter haar was en bij haar binnengedrongen is. De verklaring van verdachte dat hij aangeefster alleen bij haar middel heeft vastgehouden past daar niet bij. Daarmee kan bewezen worden verklaard dat verdachte met zijn vingers bij aangeefster is binnengedrongen. De dwang heeft bestaan uit de feitelijkheden zoals zijn opgenomen in de tenlastelegging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het vereiste “seksueel binnendringen” in de zin van artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom dient voor het primair ten laste gelegde vrijspraak te volgen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt daarnaast onvoldoende naar voren dat uit het handelen van verdachte het voorwaardelijk opzet op de dwang kan worden aangenomen. Nu het vereiste voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen, dient ook op die grond vrijspraak voor het primair ten laste gelegde te volgen.
Ook voor het subsidiair ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs biedt voor een bewezenverklaring van het seksueel binnendringen. Voor een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde is een
bewezenverklaring van het bestanddeel “dwingen” vereist. De raadsvrouw verwijst hiervoor naar het verweer dat gevoerd is onder het primair ten laste gelegde. Omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor een bewezenverklaring dient ook voor het meer subsidiaire een vrijspraak te volgen.
Het in het dossier aanwezige steunbewijs is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het waarnemen van emoties geen objectief bewijs van het delict is en dat verklaringen van derden die het verhaal van het slachtoffer slechts herhalen of parafraseren, niet als tweede bewijsgrond gelden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 12 maart 2023 was [slachtoffer] in mijn woning. Ik ben met haar naar de toilet/doucheruimte gelopen. Ze ging voor het toilet op haar hurken zitten om over te geven. Ze viel en kwam op haar zij tussen het toilet en het bad terecht. Ik heb haar opgetild en op het toilet gezet. Ik hoorde haar kreunen. Ik keek om en zag dat ze met haar broek op de knieën zat.
Ik heb tegen [naam'] gezegd dat ik iets doms had gedaan en dat ik met hem wilde praten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor van 21 maart 2023, opgemaakt d.d. 24 juli 2023, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023-063604, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik weet niet hoe en wat maar ik weet dat ik op een gegeven moment op mijn knieën zat voor de toiletpot en mijn armen op de toiletpot want ik had het gevoel dat ik moest kotsen. Maar op een gegeven moment voelde ik iets bij mijn geslachtsdeel.
Ik voelde vingers bij mijn geslachtsdeel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 maart 2023, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam'] :
Toen ik weer naar buiten liep zag ik [verdachte] bij de achterdeur staan. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "kan ik even met jou praten", "ik heb iets doms gedaan". Dit heeft hij wel drie (3) of (4) keer gezegd. Ik heb gevraagd aan [verdachte] of hij aan [slachtoffer] heeft gezeten. Ik kreeg daar geen antwoord op.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2023.08.01.090 (aanvraag 001), d.d. 17 augustus 2023, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door P.W. Sjoukema, Msc, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
DNA-onderzoek
5. Een afzonderlijk opgemaakt deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2023.08.01.090 (aanvraag 002 en 003), d.d. 18 januari 2024, opgemaakt door P.W. Sjoukema, Msc, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
DNA-onderzoek
Onderstaande referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

Voor onderstaande bemonsteringen is de bewijskracht berekend.
AAQN7845NL#01 (binnenzijde, linkerzijde tailleband)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-mengprofiel AAQN7845NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen.
AAQN7845NL#02 (binnenzijde rechterzijde tailleband)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-mengprofiel AAQN7845NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
AAQN7845NL#03 (buitenzijde, linkerzijde tailleband)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-mengprofiel AAQN7845NL#03 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
AAQN7845NL#04 (buitenzijde, rechterzijde tailleband)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-mengprofiel AAQN7845NL#04 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
AAQN7845NL#05 (buitenzijde randen kruis)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-mengprofiel AAQN7845NL#05 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
AAQN7845NL#06 (spoor achterzijde onderbroek, t.h.v. bilspleet)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de niet-spermacelfractie' van de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
Het DNA-mengprofiel van de 'niet-spermacelfractie' van bemonstering AAQN7845NL#06 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
AAQN7845NL#07 (spoor achterzijde onderbroek, richting kruis)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de 'niet-spermacelfractie' van de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
Het DNA-mengprofiel van de 'niet-spermacelfractie' van bemonstering AAQN7845NL#07 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
ZAAE2315NL#01 (buitenste schaamlippen, nat)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
Het DNA-mengprofiel van de 'niet-spermacelfractie' van bemonstering ZAAE2315NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.

Bewijsoverweging

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de wisselende verklaringen van aangeefster, mede ingegeven door haar alcoholgebruik en het feit dat ze als gevolg daarvan bepaalde zaken niet meer goed kan herinneren en het feit dat in haar lichaam geen DNA van verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig bewezen verklaard kan worden dat sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam zoals bedoeld in de artikelen 242 en 243 (oud) Sr. Verdachte zal daarom van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende. Het DNA van verdachte is op meerdere plekken op en in de onderbroek van aangeefster aangetroffen, namelijk op de buiten- en binnenzijde van de tailleband, de buitenzijde randen van het kruis, de achterzijde ter hoogte van de bilspleet en de achterzijde richting het kruis. Daarnaast is het DNA van verdachte ook aangetroffen op aangeefster haar buitenste schaamlippen. Verdachte heeft voor het aantreffen van zijn DNA op deze plekken geen logische en aannemelijke verklaring gegeven. Gelet op de plekken waar verdachte zijn DNA is aangetroffen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte opzettelijk met zijn vingers over aangeefster haar vagina heeft gewreven. Dat past ook bij de
verklaring van aangeefster waaruit blijkt dat zij op haar knieën voor het toilet zat, dat verdachte achter haar stond en dat ze zijn vingers heen en weer voelde bewegen. Ook de opmerking van verdachte tegen de getuige [naam'] dat hij iets doms had gedaan, past hierbij. Het aanraken en betasten van de vagina zijn naar het oordeel van de rechtbank als ontuchtige handelingen te beschouwen aangezien het handelingen van seksuele aard betreffen die in strijd zijn met een sociaal-ethische norm.
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van dwang door middel van een feitelijkheid. De rechtbank overweegt hieromtrent dat van dwang door een feitelijkheid ook sprake kan zijn wanneer door het onverhoedse (in de betekenis van onverwacht) karakter van de handelingen iemand wordt gedwongen om deze ontuchtige handeling te dulden. Aangeefster was dronken, voelde zich onwel en daardoor fysiek onmachtig zich te verweren tegen verdachte en was niet in staat zich te onttrekken aan de situatie. De rechtbank merkt het handelen van verdachte aan als onverhoeds, waardoor aangeefster gedwongen werd om deze ontuchtige handeling te dulden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster door haar te dwingen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen op de wijze zoals bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2023 te [plaats] , gemeente Tytsjerksteradiel, door een feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en betasten met zijn vingers van de buitenste schaamlippen,
welk onverhoeds benaderen bestond uit het in een afgesloten toilet en doucheruimte
- terwijl die [slachtoffer] bij het toilet voorovergebogen zat en niet weg kon gaan-, vanuit het niets overgaan tot genoemde feitelijkheden, waarbij die [slachtoffer] totaal verrast en overrompeld werd door het handelen van verdachte.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het (meer subsidiair) bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor een integrale vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft zij bepleit om aan verdachte op te leggen een taakstraf met een gevangenisstraf voor de duur van één dag en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 12 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Terwijl aangeefster op haar knieën voorovergebogen bij een toilet zat, heeft hij via de achterkant van haar onderbroek met zijn vingers over haar vagina gewreven. Deze handeling is in strijd met de sociaal-ethische norm en verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit de rapportage van Reclassering Nederland van 12 november 2024 blijkt dat verdachte een pro-sociaal leven leidt en beschikt over beschermende factoren. De reclassering veronderstelt, indien bewezen, dat er sprake is geweest van situationeel delictgedrag waarbij
mogelijk overmatig alcoholgebruik en seksuele lust, een ontremmende invloed heeft gehad waarbij verdachte zijn verantwoordelijkheid als volwassene uit het oog verloor. De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan de voorwaarden. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal
worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 19 mei 2023, de dag waarop verdachte voor het eerst is gehoord.
Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 160 uren passend en geboden, te vervangen door 80 dagen hechtenis voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 417,80 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat gelet op de door haar bepleite vrijspraak de vordering niet- ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich met betrekking tot de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot
750,00. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de immateriële schade niet is onderbouwd en verwezen naar jurisprudentie.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van de materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dat deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 maart 2023.
ten aanzien van de immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij daarnaast immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gelet op onderbouwing van de vordering voor wat betreft de ernst van de gevolgen daarvan en de (psychische) impact op de benadeelde acht de rechtbank schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van in totaal 2.500,00 billijk. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
een taakstraf voor de duur van 160 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 2.917,80 (zegge: tweeduizend negenhonderdzeventien euro en tachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.917,80 (zegge: tweeduizend negenhonderdzeventien euro en tachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 417,80 aan materiële schade en 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 38 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M.M. Spooren en
mr. A. Dantuma -Hieronymus, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 06 juni 2025.
Mrs. Joha en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.