ECLI:NL:RBNNE:2025:2232

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
18.186551.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van tbs met voorwaarden

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 juni 2024 in Assen een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in de hals van het slachtoffer gesneden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Dit oordeel was gebaseerd op rapportages van een psycholoog en psychiater, die concludeerden dat de verdachte leed aan een ernstige psychische stoornis en niet in staat was om zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar en omvat onder andere verplichtingen tot behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, en het in beslag genomen mes verklaard tot verbeurdverklaring. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van 3.150,00 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.186551.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1997 te [geboorte plaats] , thans gedetineerd in het [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) en 10 juni 2025 (sluiting onderzoek). Verdachte is op 23 mei 2025 verschenen, bijgestaan door mr. A. Elzinga, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft opgeleverd. Voorts heeft de raadsvrouw hiertoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter zitting van 23 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 6 juni 2024 heb ik [slachtoffer] gestoken met een mes.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juni 2024,
opgenomen op pagina 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0l00-2024149904
d.d. 8 juni 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 6 juni 2024 was ik aan de [adres] te Assen. Ik zag dat een Syrische man dichtbij mij stond. Ik zag dat hij met zijn linkerhand een voorwerp, lijkend op een zwartkleurig mes, vasthield. Ik zag vervolgens dat hij het voorwerp richting mijn hals bracht. Ik voelde direct hierna pijn. Ik zag dat het om een mes ging waarmee ik in mijn hals gesneden was. Ik zag vervolgens dat ik bloed verloor vanuit mijn hals.
3. een schriftelijk bescheid, zijnde een forensisch geneeskundig letselverslag, opgemaakt en ondertekend door M.F. Hau, forensisch arts voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
Op 7 juni 2024 is door mij een letselonderzoek verricht bij dhr. [slachtoffer] . ()
Hals
Letsel 1. Op Foto 1 t/m 3 (digitale opnames d.d. 7 juni 2024) is op de voorzijde van de hals, circa 4 cm boven het borstbeen, een horizontale licht gebogen met hechtpleisters afgedekte wond zichtbaar met een lengte van circa 9 cm.
()
Aanvullende medische informatie:
Betrokkene is op 6 juni 2024 gezien door een chirurg in het Martini Ziekenhuis te Groningen. Deze chirurg beschrijft een oppervlakkige snijwond ter hoogte van de voorzijde van de hals met een lengte van circa 5 cm. Hierbij is aan de buitenzijde van de wond ook de oppervlakkige huidspier doorgesneden. De wond is gehecht. Concluderend betreft letsel 1 een snijwond.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen
d.d. 18 december 2024 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , inhoudend:
Het mes hebben zij aangetroffen bij verdachte [verdachte] . Ik zag dat het mes een klapmes betrof.
Bewijsoverweging
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] door verdachte met een klapmes in zijn hals is gesneden. Voornoemd handelen door verdachte heeft een snijwond in de hals van [slachtoffer] veroorzaakt, waarbij de oppervlakkige huidspier is doorgesneden.
Voor de beoordeling van de gedragingen van verdachte zal de rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde moeten beoordelen of verdachte heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Van vol opzet is sprake als verdachte willens en wetens heeft gehandeld, dat wil zeggen dat verdachte heeft gehandeld met de bedoeling het slachtoffer om het leven te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake geweest. Verdachte heeft verklaard dat er geen sprake was van opzet en dat hij zichzelf wilde verdedigen tegen het complot dat tegen hem gaande was. Ook uit de verdere bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat sprake was van vol opzet.
Dit neemt niet weg dat verdachte handelingen kan hebben verricht waardoor hij in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het ten laste gelegde. Bij de beantwoording van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , stelt de rechtbank voorop dat daarvan sprake is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg, te weten het overlijden van [slachtoffer] , zal intreden. Hiervoor is vereist dat verdachte zowel wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, alsook dat hij die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de hals vitale en kwetsbare delen van het menselijk lichaam bevinden. In de hals bevinden zich immers de luchtpijp en vitale (slag)aders: beschadiging daarvan kan hevige en dodelijke bloedingen tot gevolg hebben. De kans dat [slachtoffer] door het geweld van verdachte, dat heeft geresulteerd in een snijwond van aanzienlijke lengte, had kunnen overlijden, acht de rechtbank daarom aanmerkelijk. Het met een klapmes in de hals van [slachtoffer] snijden is naar de uiterlijke verschijningsvorm bovendien zó zeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook heeft aanvaard. De verdachte heeft daarmee op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 juni 2024 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primairpoging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en raadsvrouw hebben zich op basis van de bevindingen van de psycholoog en psychiater op het standpunt gesteld dat moet worden geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is door zowel een psycholoog als een psychiater onderzocht. Naar aanleiding van deze onderzoeken is door psychiater prof. dr. D.J. Vinkers en psycholoog N. van der Weegen respectievelijk op 22 januari 2025 en 5 februari 2025 een Pro Justitia-rapport uitgebracht. De conclusies van deze
rapportages luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of een andere psychotische stoornis met een ernstige stoornis ten aanzien van het gebruik van cannabis. Daarnaast concludeert de psycholoog dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking bij verdachte. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen omdat hij ten tijde van het bewezen verklaarde in een psychose verkeerde en hierdoor niet meer in staat was de realiteit te toetsen en zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen. Zij neemt deze over en acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde. Verdachte zijn denk- en belevingswereld was voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde in belangrijke mate, zo niet volledig bepaald door zijn psychische stoornis. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregelen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot oplegging van een (bij eventuele omzetting ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 6 mei 2025. De officier van justitie heeft voorts gevorderd deze tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft indien en voor zover de rechtbank tot oplegging van een straf of maatregel komt bepleit daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft gepoogd het slachtoffer [slachtoffer] te doden door met een mes in diens hals te snijden. Dat dit geen dodelijke afloop heeft gehad, is niet aan verdachte te danken. Het voorval was een beangstigende ervaring voor het slachtoffer. Niet alleen is met deze aanval zijn lichamelijke integriteit geschonden, maar de aanval vond ook plotseling, zonder ogenschijnlijke aanleiding plaats. Dit heeft een
grote impact op het slachtoffer gehad waar hij nog steeds mentale maar ook fysieke gevolgen van ervaart. Het voorval heeft namelijk een litteken in de hals van het slachtoffer achtergelaten. Dit litteken zal hij zijn hele leven met zich meedragen en het zal hem herinneren aan wat zich heeft afgespeeld.
Tbs met voorwaarden
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, hetgeen betekent dat hem geen straf zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte wel de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat tijdens het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde in een psychose. Als gevolg hiervan had verdachte waanideeën en had verdachte geen mogelijkheid zijn wil in vrijheid te bepalen. Beide deskundigen achten het recidiverisico (matig) hoog. Het belangrijkste risico voor recidive is dat verdachte (opnieuw) psychotisch wordt. De deskundigen concluderen dat een intensieve behandeling, gericht op het vergroten van het ziekte-inzicht, het leren omgaan met zijn psychotische kwetsbaarheid, verslaving en het versterken van zijn beschermende factoren en verbeteren van zijn situatie op de verschillende leefgebieden, noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen. Naar het oordeel van de deskundigen dient deze behandeling klinisch te beginnen binnen een FPA of FPK, waarbij er gekeken wordt naar medicatie, verdere diagnostiek en het maken van een ambulant behandelplan. Volgens de deskundigen heeft verdachte een specifiek forensische behandeling nodig, gericht op het verminderen van het recidiverisico. Deze behandeling moet plaatsvinden in een kliniek met expertise op het gebied van psychotische stoornissen, verstandelijke beperkingen en trauma. Bij voorkeur werken er Arabisch sprekende hulpverleners in de kliniek. Na de klinische behandeling dient te worden vervolgd met een ambulante behandeling. De deskundigen adviseren gelet op het voorgaande dit behandeltraject binnen een kader van tbs met voorwaarden vorm te geven.
De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld en komt eveneens tot de conclusie dat een klinische behandeling noodzakelijk is. In het maatregelenrapport van 6 mei 2025 wordt daarom geadviseerd verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan de geformuleerde voorwaarden.
De rechtbank is overeenkomstig de adviezen van de psycholoog, de psychiater en de reclassering van oordeel dat aan verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden moet worden opgelegd. Gelet op de forse psychische problematiek van verdachte, het (matig) hoge recidiverisico en de noodzaak van (klinische) behandeling, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van deze maatregel passend en geboden is. De rechtbank zal aan deze maatregel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs- maatregel is voldaan. Uit de Pro Justitia-rapportage volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Daarnaast is het door verdachte begane delict een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Ongemaximeerde tbs
Zoals hiervoor benoemd betreft het bewezen verklaarde ter zake waarvan tbs met voorwaarden wordt opgelegd een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts betreft het een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Het voorgaande brengt met zich mee dat ingeval van omzetting naar een tbs met dwangverpleging, de totale duur van deze tbs een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd gericht tegen de onaantastbaarheid van personen en er blijkens de rapportages bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling wederom een vergelijkbaar misdrijf zal begaan.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De aard van de bewezen verklaarde gedraging en de door de psycholoog en psychiater vastgestelde stoornissen bij verdachte baren de rechtbank zorgen. Met name de psychotische kwetsbaarheid van verdachte maakt dat ook na afloop van de tbs-maatregel het risico op ontregeling aanwezig zal zijn. De rechtbank acht het van belang dat er na beëindiging van de tbs-maatregel langdurig toezicht mogelijk blijft wanneer er nog ernstige zorgen bestaan over de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank zal daarom een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen, zoals geadviseerd door de reclassering en gevorderd door de officier van justitie.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, nu de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 150,00 ter vergoeding van materiële schade en 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade verzoekt de officier van justitie dit te matigen tot een bedrag van 3.000,00. Hoewel de immateriële schade voldoende is toegelicht, acht de officier van justitie het hiervoor gevorderde bedrag van 6.000,00 niet in verhouding staan tot de schade. Voorts verzoekt de officier van justitie het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het strafbare feit. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de hoogte van zowel de materiële als de immateriële schadevergoeding te matigen. De gevorderde materiële schadevordering acht de raadsvrouw te hoog gezien het feit dat onderbouwing hiervoor ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding merkt de raadsvrouw op dat er geen fotos van het litteken zijn toegevoegd. Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de immateriële schade slechts deels het rechtstreekse gevolg is van het subsidiair ten laste gelegde feit daar de benadeelde partij ook aan persoonlijkheidsproblematiek leed.
Oordeel van de rechtbank
Dat de rechtbank verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging staat de ontvankelijkheid (en eventuele toewijzing) van een vordering van de benadeelde partij niet in de weg. Het zou wel gevolgen kunnen hebben voor de oplegging van een eventuele schadevergoedingsmaatregel, maar dat is ook niet het geval nu verdachte weliswaar geen straf, maar wel een maatregel wordt opgelegd.
De materiële schade
De gevorderde materiële schade ziet op een bedrag van 150,00 ter vergoeding van in beslag genomen kleding die de benadeelde partij aan had ten tijde van het incident. Het betreft drie kledingstukken, een trui, een T-shirt en een broek. Op de trui en het T-shirt zijn bloedvlekken gekomen. De benadeelde partij heeft gemotiveerd onderbouwd dat de kledingstukken na inbeslagneming niet aan hem zijn geretourneerd, maar hij ze ook niet meer terug wil, omdat het hem te veel zal herinneren aan wat er is gebeurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde feit. De kleding is niet aan de benadeelde partij geretourneerd en ook al zou dat alsnog gebeuren, is het de rechtbank duidelijk dat de kleding beschadigd is geraakt door de bloedvlekken en benadeelde partij bovendien de kleding niet meer zal willen dragen omdat deze te veel geassocieerd wordt met wat er is gebeurd. Hoewel er zich geen (verdere) onderbouwing van de waarde van de kleding in het dossier bevindt, zal de rechtbank gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek de hoogte van de schade schatten op 150,00. Dit bedrag komt de rechtbank voor drie kledingstukken, waaronder één merkkledingstuk, redelijk voor. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van het bewezen verklaarde zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat deze meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat de aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Ook blijkt op basis van het dossier dat de benadeelde partij een litteken heeft opgelopen en dat zal blijven behouden.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding om te komen tot een lagere toewijzing dan het gevorderde bedrag. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van 3.000,00 billijk en voor toewijzing vatbaar. Voor het overige deel zal de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van 3.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen mes verbeurd dient te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen goed geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen mes vatbaar voor verbeurdverklaring nu hiermee het bewezen verklaarde is begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 38, 38a, 38z, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld maar verdachte daarvoor niet strafbaar.

Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
dat veroordeelde zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of
meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of
om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de reclassering helpt bij het verkrijgen van een actuele foto waarop het gezicht van veroordeelde
herkenbaar is ten behoeve van eventuele opsporing;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen
of hulpverleners;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde als dat van belang is voor het toezicht;
  • dat veroordeelde niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
  • dat veroordeelde meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of soortgelijke instelling als de reclassering dat nodig acht en veroordeelde hiermee instemt. Deze time-out duurt voort totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
  • dat veroordeelde zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen en/of toedienen van medicijnen en de controle hierop vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. dat veroordeelde zich laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct aansluitend aan de klinische opname en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen en/of toedienen van medicijnen en de controle hierop vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7. dat veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct aansluitend aan de klinische opname en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs
en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
9. dat veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur;
10. dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet
Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis per datum van dit vonnis.

Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.150,00 (zegge: drieduizend en honderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.150,00 (zegge: drieduizend en honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 150,00 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 41 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
In beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het in beslag genomen goed, te weten een mes (PL0100-2024149904-G1724315).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J. Faber en mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Mesken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juni 2025.
Mr. S.R. Huisman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.