In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank heeft de zaak eerder pro forma aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen, onder voorbehoud dat hij de minderjarige volgens Nederlands recht heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Hongaarse erkenning van de man in Nederland wordt erkend, waardoor hij juridisch bevoegd is tot het gezag. De vrouw heeft echter bezwaren geuit tegen het gezamenlijk gezag, onder andere vanwege een tumultueus verleden met de man en de angst dat hij de minderjarige van haar zal afpakken. De rechtbank heeft de zorgen van de vrouw meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat de ouders in staat zijn om samen te werken in het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft daarom besloten om partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken.