ECLI:NL:RBNNE:2025:2267

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
188002
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek gezamenlijk gezag en erkenning naar Hongaars recht in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank heeft de zaak eerder pro forma aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen, onder voorbehoud dat hij de minderjarige volgens Nederlands recht heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Hongaarse erkenning van de man in Nederland wordt erkend, waardoor hij juridisch bevoegd is tot het gezag. De vrouw heeft echter bezwaren geuit tegen het gezamenlijk gezag, onder andere vanwege een tumultueus verleden met de man en de angst dat hij de minderjarige van haar zal afpakken. De rechtbank heeft de zorgen van de vrouw meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat de ouders in staat zijn om samen te werken in het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft daarom besloten om partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/188002 / FA RK 23-253
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 mei 2025
in de zaak van
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Tamourt, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J. Buitenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2024, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak wat betreft het verzoek tot wijziging van het gezag met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] [achternaam] (hierna: [minderjarige] ) voor 3 maanden pro forma aangehouden in afwachting van
aanvullendonderzoek en advisering door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
1.2.
Na de hiervoor genoemde beschikking heeft de rechtbank kennisgenomen van:
  • een rapport van de Raad van 21 februari 2025, vergezeld van een advies;
  • een bericht van de man van 27 februari 2025;
  • een brief van de vrouw van 11 maart 2025;
  • een bericht van de man met bijlage van 3 april 2025;
  • een bericht van de man van 15 april 2025.
1.3.
De zaak is vervolgens pro forma behandeld.

2.Feiten (aanvullend)

2.1.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is op 7 december 2024 beëindigd.

3.De beoordeling

Beslissing van de rechtbank
3.1.
De rechtbank zal partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belasten. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
Advies van de Raad
3.2.
De Raad heeft de rechtbank geadviseerd om - onder voorbehoud dat de man [minderjarige] volgens Nederlands recht heeft erkend - het verzoek van de man om beide ouders te belasten met het gezamenlijk gezag toe te wijzen. De Raad heeft toegelicht het positief te vinden dat partijen inmiddels als ouders van [minderjarige] in staat zijn om met elkaar te overleggen. Zo zijn zij samen naar het gesprek bij de Raad gekomen. Hiermee laten de ouders zien te handelen vanuit het belang van [minderjarige] en hun eigen belangen op de achtergrond te kunnen plaatsen. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van gezamenlijk gezag ziet de Raad bij de ouders voldoende draagkracht hiervoor. De Raad ziet twee betrokken ouders die het beste met [minderjarige] voor hebben. De Raad heeft de angst van de vrouw gehoord, dat de man mogelijk tegen kan gaan werken. Tot nu toe heeft de man nog niet geprobeerd om zaken voor [minderjarige] tegen te werken. De man heeft bij de Raad aangegeven achter de hulpverlening voor [minderjarige] te staan. De Raad verwacht dat de man dit blijft doen en ziet geen aanwijzingen dat de man zijn gezag zal misbruiken om de vrouw tegen te gaan werken. De Raad verwacht dan ook niet dat, gelet op de huidige situatie, [minderjarige] klem zou raken tussen de ouders bij het uitoefenen van gezamenlijk gezag.
3.3.
De Raad wijst er nog op dat de man op dit moment geen juridisch ouder is. Bij beschikking van 12 maart 2023 heeft de rechtbank geconstateerd dat het Nederlands recht van toepassing is. De man heeft [minderjarige] tot op heden niet erkend. Dit maakt dat het advies van de Raad op dit moment niet haalbaar is, omdat slechts een juridisch ouder belast kan worden met het (gezamenlijk) gezag.
Standpunt van de man
3.4.
De man is het eens met het advies van de Raad.
Standpunt van de vrouw
3.5.
De vrouw stelt primair dat de man niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] , omdat - in navolging van het advies van de Raad - de man [minderjarige] niet heeft erkend en de man hierdoor niet als de juridisch vader volgens de Nederlandse wet kan worden gezien. Indien de rechtbank de man wel ontvankelijk verklaard, gelet op de overwegingen in de randnummers 2.4. tot en met 2.7. in de beschikking van 13 november 2023, dan stelt de vrouw zich op het standpunt dat gelet op het turbulente verleden met de man van haar niet verwacht kan worden dat ze de samenwerking met de man (verder) aangaat. De vrouw kan de bedreigingen vanuit het verleden van de zijde van de man aan haar adres niet vergeten en zij heeft nog altijd de angst dat wanneer de man met het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt belast hij [minderjarige] van haar zal afpakken en bij haar weg zal nemen. Zeker nu [minderjarige] niet meer onder toezicht is gesteld, is de vrouw bang dat het verleden zich zal herhalen. Ook heeft de vrouw angst dat de man bij het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag geen toestemming zal verlenen voor de benodigde hulpverlening voor [minderjarige] .
Wat de vrouw betreft is een nadere mondelinge behandeling niet nodig.
Oordeel van de rechtbank
3.6.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 13 november 2023, waarin de rechtbank heeft overwogen dat de man als juridisch vader van [minderjarige] wordt beschouwd, nu de Hongaarse erkenning door de man van rechtswege in Nederland wordt erkend.
3.7.
In navolging van het advies van de Raad zal de rechtbank partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belasten. De zorgen en de angsten van de vrouw heeft de Raad meegewogen in zijn onderzoek en gelet hierop geen aanleiding gezien om anders te adviseren. De Raad heeft geconstateerd dat de ouders de afgelopen periode positief hebben gewerkt aan het gezamenlijk vorm geven van het ouderschap. Er is meer rust ontstaan en de spanningen tussen de ouders zijn afgenomen. De vrouw heeft niet gesteld dan wel onderbouwd dat hier in negatieve zin een verandering is gekomen dan wel dat partijen anderszins niet meer samen in het belang van [minderjarige] het ouderschap vormgeven. Alles overziend zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen en partijen gezamenlijk belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Uitvoerbaar bij voorraad
3.8.
De vrouw heeft bij verweerschrift van 11 april 2023 verzocht om bij toewijzing van het verzoek van de man de af te geven beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren om zodoende partijen in staat te stellen tot het moment dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van kracht is zich daarop zo goed mogelijk voor te bereiden. De rechtbank is van oordeel, dat dit nu niet (meer) aan de orde is omdat partijen reeds de samenwerking zijn aangegaan en inmiddels een start hebben gemaakt met het vormgeven van het gezamenlijk ouderschap over [minderjarige] . Gelet hierop zal de rechtbank deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank meteen mag worden uitgevoerd, ook als hoger beroep tegen deze uitspraak nog mogelijk is.
Kosten rechtens
3.9.
Het petitum van het verweerschrift van de vrouw wordt besloten met de woorden "kosten rechtens". Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een uitdrukkelijk verzoek tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank vat de woorden "kosten rechtens" op als een referte ten aanzien van het al dan niet uitspreken van een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 289 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering. Daartoe ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] , voor zover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.
-
fn: 433