In deze zaak vorderde verhuurder Pronkjewail Woningen ontruiming van een huurwoning omdat de huurder, thans gedetineerd, niet langer zijn hoofdverblijf in het gehuurde zou hebben, het gehuurde ter beschikking zou hebben gesteld aan derden, drugsgerelateerde activiteiten zou verrichten en er sprake zou zijn van huurachterstand. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De huurder, die sinds 29 september 2024 in detentie zit, heeft zijn hoofdverblijf in het gehuurde niet opgegeven en zijn persoonlijke bezittingen zijn daar nog aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de detentie van de huurder niet automatisch leidt tot verlies van het hoofdverblijf. Daarnaast zijn de overige gestelde tekortkomingen onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende grond was voor ontruiming, mede gezien het zwaarwegende woonbelang van de huurder, die dakloos zou worden bij ontruiming. De vorderingen van Pronkjewail Woningen werden afgewezen, en de proceskosten werden toegewezen aan de huurder.