ECLI:NL:RBNNE:2025:2342

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
LEE 22-4541 en 22-4542
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor hotelverbouwing in Drachten wegens onjuiste toetsing aan bestemmingsplan

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland en twee eisers die bezwaar maakten tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een hotel aan de Lavendelheide 4 in Drachten. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning, die was verleend op 17 maart 2021, niet zorgvuldig was voorbereid en dat de aanvraag was getoetst aan het verkeerde bestemmingsplan. De eisers voerden aan dat de vergunning in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat het akoestisch onderzoek op onjuiste uitgangspunten was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de gronden van de eisers grotendeels gegrond waren en dat de omgevingsvergunning vernietigd moest worden. De rechtbank gaf aan dat het college een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak benadrukte ook dat het geldende bestemmingsplan gebreken vertoonde, maar nog steeds van kracht was. De rechtbank heeft het college opgedragen om de proceskosten te vergoeden aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/4541 en 22/4542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

1. [eisers 1]uit [woonplaats] ,
(zonder gemachtigde)
2. [eisers 2]uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. P.M. J. de Goede), gezamenlijk aangeduid als eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland

(gemachtigde: J. Boersma).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Van der Valk Hotel Drachten B.V.,uit Drachten (derde-partij).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de verbouwing van een hotel aan de Lavendelheide 4 in Drachten. Eisers zijn het niet eens met de hiervoor verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. [1] Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2.
Onder 2 staat de voorgeschiedenis in deze zaak. Onder 3 staat het procesverloop. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of het bouwplan voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening en of de omgevingsvergunning zorgvuldig is voorbereid. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Voorgeschiedenis

2. Derde-partij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een dertig meter hoog gebouw met daar gedeeltelijk onder een terras. Het gebouw is bedoeld voor hotelkamers, vergaderzalen en een terras. Het college heeft de omgevingsvergunning voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure, omdat het bouwwerk op het moment van de aanvraag afweek van het geldende bestemmingsplan. Eisers hebben een zienswijze op het ontwerpbesluit gegeven. Op 17 maart 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning beroep ingesteld.
2.1.
Op 24 juni 2022 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan in deze beroepszaken, met de nummers LEE 21/1275 en LEE 21/1288. [2] De rechtbank heeft het besluit van 17 maart 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
2.2.
Op 8 november 2022 heeft het college een nieuw besluit genomen op de aanvraag. Dit is het bestreden besluit.

Procesverloop

3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De zaak van eisers sub 1 is geregistreerd onder nummer LEE 22/4541 en de zaak van eisers sub 2 onder nummer LEE 22/4542. De omgevingsvergunning is in werking getreden, maar derde-partij is nog niet gestart met de verbouwing.
3.1.
Eisers sub 1 hebben op 24 januari 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaak is geregistreerd onder nummer LEE 23/433. De voorzieningenrechter heeft op 2 maart 2023 een zitting gehouden in deze zaak. Tijdens de zitting is door het college erkend dat de aanvraag voor de verbouwing van het hotel ten onrechte niet is getoetst aan het op 8 november 2022 geldende bestemmingsplan ‘Drachten-Hotel Lavendelheide 4’ (het nieuwe bestemmingsplan) en dat het besluit daarom een gebrek heeft. Verder hebben eisers sub 1 aangegeven dat zij graag met derde-partij willen overleggen over een minnelijke oplossing met name ten aanzien van de instandhouding van de bestaande groenvoorziening. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst, in afwachting van die minnelijke oplossing.
3.2.
De gemachtigde van eisers sub 2 heeft telefonisch aan de rechtbank aangegeven dat het beroep van eisers sub 2 kan worden aangehouden tot er een uitspraak is van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het beroep van eisers sub 2 tegen het nieuwe bestemmingsplan.
3.3.
Op 11 maart 2025 heeft het college de rechtbank geïnformeerd over de tussenuitspraak van de Afdeling over het beroep van eisers sub 2 tegen het nieuwe bestemmingsplan. [3]
3.3.
Door de uitspraak van de Afdeling is duidelijk geworden dat de gronden van eisers sub 1 voor een belangrijk deel doel zullen treffen en dat met name ook het voorbestaan van de groenvoorziening juridisch zal worden geborgd. Daarmee is de noodzaak om de voorlopige voorziening aan te houden, komen te vervallen en kan ook het beroep ten gronde van eisers sub 1 worden afgedaan. Omdat het beroep van eisers sub 2 grotendeels een gelijke strekking heeft, doet de rechtbank ook dit beroep af. Een belangrijk deel van de inhoudelijke vragen zijn door de Afdeling beantwoord. De rechtbank ziet daarom geen reden meer om de zaak te zitting te bespreken en heeft daarom besloten de beide beroepen met toepassing van artikel 8:54 Awb zonder zitting af te doen.
3.4.
Omdat het beroep van eisers sub 1 met deze uitspraak wordt afgedaan, zal de voorzieningenrechter het verzoek van eisers sub 1 bij afzonderlijke uitspraak van heden afwijzen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eisers hebben, kort gezegd, aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het akoestisch onderzoek is volgens hen gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Zo is uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km/u terwijl er geen verkeersbesluit is genomen om die maximumsnelheid vast te stellen, is er sprake van cumulatie van geluid en wordt niet voldaan aan de normen van het activiteitenbesluit. Ook is volgens hen het behoud en de kwaliteit van de afschermende beplanting (‘de groenblauwe zone’) onvoldoende geborgd. Eisers sub 1 hebben daar aan toegevoegd dat de verkeerssituatie door de uitbreiding van het hotel (nog) onveiliger wordt.
Is de Omgevingswet van toepassing?
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is op 26 september 2019 ingediend. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening?
Aan welk bestemmingsplan moest de aanvraag worden getoetst?
6. Een aanvraag voor een bouwplan moet op grond van artikel 2.10 van de Wabo worden getoetst aan het Bouwbesluit, de redelijke eisen van welstand, de gemeentelijke bouwverordening en het bestemmingsplan. Op het moment dat derde-partij de aanvraag deed, was het bouwplan in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Kantorenpark Drachten en Bedrijvenpark Noordoostkwadrant’. Om die reden heeft het college op 17 maart 2021 een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 van de Wabo verleend. Nadat de rechtbank dit besluit in 2022 had vernietigd, moest het college opnieuw besluiten op de aanvraag. Op dat moment was het bestemmingsplan ‘Drachten-Hotel Lavendelheide 4’ (verder: het nieuwe bestemmingsplan) in werking getreden.
6.1.
Het is vaste rechtspraak dat besluiten moeten worden getoetst aan het op dat moment geldende recht. Dat is alleen anders als het rechtszekerheidsbeginsel zich daartegen verzet. Bijvoorbeeld als een aanvraag voor een bouwplan is ingediend op het moment dat er geen weigeringsgronden (zoals strijd met het bestemmingsplan) zijn. [4] Zo’n uitzondering doet zich hier niet voor. Het college moest het bouwplan daarom toetsen aan het op dat moment geldende nieuwe bestemmingsplan. Het heeft dat niet gedaan. Om deze reden komt de omgevingsvergunning voor vernietiging in aanmerking.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid?
6.2.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 8 maart 2025 over het nieuwe bestemmingsplan in rechtsoverweging (r.o.) 9.3 geoordeeld dat het behoud van de groenzone onvoldoende is geborgd. Verder heeft de Afdeling in r.o. 12.4 overwogen dat het akoestisch onderzoek wat betreft de openingstijden van het terras en de gehanteerde muziektoeslag van onjuiste uitgangspunten uitgaat. In r.o. 13.3 overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad van de gemeente Smallingerland onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van het stemgeluid op het onoverdekte terrein van het hotel op de geluidsbelasting bij de woningen aan [locatie] . Het bestemmingsplan is daarom volgens de Afdeling genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Afdeling heeft de gemeenteraad de opdracht gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. De Afdeling heeft het bestemmingsplan niet geschorst.
6.3.
Eisers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning vergelijkbare gronden aangevoerd als tegen het nieuwe bestemmingsplan. De verleende omgevingsvergunning dient daarom op dezelfde gronden als hierboven onder 6.4 vermeld te worden vernietigd. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd, hoeft niet besproken te worden.
Hoe nu verder?
6.4.
Nu de rechtbank de omgevingsvergunning vernietigt, zal het college opnieuw op de aanvraag van derde-partij moeten beslissen. Op grond van artikel 8:41a Awb is de rechtbank gehouden om het geschil zo mogelijk definitief te beslechten. In dat kader overweegt de rechtbank, ter voorlichting van partijen, als volgt.
6.5.
Het college heeft aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de regels van het nieuwe bestemmingsplan. Dit zou kunnen betekenen dat het college geen mogelijkheid meer heeft om de aanvraag te weigeren. Dit volgt uit het zogenoemde limitatief imperatieve stelsel van artikel 2.10 van de Wabo. Dat stelsel houdt in dat het college alleen moet beoordelen of zich één van deze weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. [5]
6.6.
De Afdeling heeft de raad opgedragen om de in het nieuwe bestemmingsplan geconstateerde gebreken te herstellen. Indien de raad tot de conclusie komt dat het plan in stand kan blijven dient de raad een nieuw besluit te nemen, waarbij het behoud van de groenzone wordt geborgd. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen bij de voorzitter van de Afdeling zodat het nieuwe bestemmingsplan waarvan de Afdeling de onrechtmatigheid heeft vastgesteld, nog steeds geldt. Het college zou daarom bij het beslissen op de aanvraag van derde-partij, voordat de raad tot herstel van het nieuwe bestemmingsplan is overgegaan, gehouden zijn om aan dit gebrekkige bestemmingsplan te toetsen en de omgevingsvergunning opnieuw in ongewijzigde vorm te verlenen.
6.6.1.
De rechtbank heeft niet de indruk dat het college van plan is de omgevingsvergunning opnieuw in ongewijzigde vorm te verlenen. Maar het college kan daartoe wel gedwongen worden, als vergunninghoudster daartoe rechtsmiddelen aanwendt. Eisers zouden daarom kunnen overwegen om, wanneer er een spoedeisende situatie ontstaat doordat duidelijk is dat de vergunning opnieuw zal worden verleend, een voorlopige voorziening te vragen bij de voorzitter van de Afdeling, die inhoudt dat het bestemmingsplan wordt geschorst.
6.6.2.
Als het bestemmingsplan wordt geschorst nádat de omgevingsvergunning is verleend, heeft die schorsing geen terugwerkende kracht. De rechtbank wijst erop dat in een dergelijke situatie eisers tegen de verlening van de omgevingsvergunning opnieuw in beroep kunnen gaan tegen de verleende omgevingsvergunning en een voorlopige voorziening kunnen vragen. Zij kunnen daarbij aanvoeren dat de omgevingsvergunning onrechtmatig is op grond van een exceptieve toetsing aan het nieuwe bestemmingsplan waarvan de onrechtmatigheid, gegeven de uitspraak van de Afdeling, evident is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is voorbereid in strijd met de wet, het geldende bestemmingsplan, en artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat het nieuwe bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om de gebreken te herstellen lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers sub 2 een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eisers gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 november 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers sub 1 moet vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers sub 2 moet vergoeden
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eisers sub 2;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:54

1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…]

Voetnoten

1.Artikel 2.1, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.ECLI:NL:RBNNE:2022:3132, niet gepubliceerd.
3.Uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025 van ECLI:NL:RVS:2025:888.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2010.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1838.