ECLI:NL:RBNNE:2025:2362

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
18.232624.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige meisjes door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat het dossier onvoldoende steunbewijs bood voor de verklaringen van de aangeefsters. De zaak kwam ter terechtzitting op 3 juni 2025, waar de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.E. Wielenga, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. H. Mous.

De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee meisjes, die door de verdachte werden verzorgd en opgevoed als behorend tot zijn gezin. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukte dat seksuele misdrijven vaak slechts door de verklaringen van het vermeende slachtoffer kunnen worden bewezen, en dat deze verklaringen op consistentie, accuraatheid en volledigheid moeten worden getoetst.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters niet als voldoende bewijs konden dienen, omdat er onvoldoende steunbewijs was en de verklaringen niet onderling als schakelbewijs konden dienen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat niet voldaan werd aan het wettelijk bewijsminimum, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de feiten niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.232624.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1984 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013, te [plaats] , in de gemeente Opsterland, met [slachtoffer] (geboren op [geboorte datum] 2002), die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
  • aanraken/betasten van de blote borst(en) en/of het knijpen in de blote borst(en) en/of
  • betasten/aanraken van de bedekte/onbedekte vagina en/of
  • geven van een tongzoen,
terwijl die [slachtoffer] (ondermeer) door hem werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot zijn gezin;
2
hij op of omstreeks 11 september 2021, te [plaats] , in de gemeente Opsterland, met
[slachtoffer 2] , geboren op [geboorte datum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte,
terwijl die [slachtoffer 2] in bed lag, zijn, verdachtes, hand onder de dekens heeft gedaan en/of (daarbij) de rug en of de/een be(e)n(en) van die [slachtoffer 2] heeft aangeraakt/betast en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2] heeft gedaan en/of zijn, verdachtes, hand in de richting van, althans zeer dichtbij, de (blote) vagina van die [slachtoffer 2] heeft gebracht, terwijl die [slachtoffer 2] (ondermeer) door hem werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot zijn gezin;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2021, te [plaats] , in de gemeente Opsterland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2] , geboren op [geboorte datum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, terwijl die [slachtoffer 2] in bed lag, zijn, verdachtes, hand onder de dekens heeft gedaan en/of (daarbij) de rug en of de/een be(e)n(en) van die [slachtoffer 2] heeft aangeraakt/betast en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2] heeft gedaan en/of zijn, verdachtes, hand in de richting van, althans zeer dichtbij, de (blote) vagina van die [slachtoffer 2] heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en die [slachtoffer 2] (ondermeer) door hem werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot zijn gezin.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2 primair tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie allereerst aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar is. Haar verklaringen tijdens het informatieve gesprek en de aangifte zijn consistent en specifiek. Daarnaast wordt haar aangifte ondersteund door de destijds waargenomen emotie. Zo blijkt uit de verklaring van haar moeder dat [slachtoffer] nerveus was toen zij een brief aan haar gaf, waarin stond wat verdachte haar had aangedaan. Deze waargenomen emotie levert niet alleen ondersteuning op voor de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] , maar is tevens steunbewijs, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Verder volgt het steunbewijs uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] die heeft verklaard dat [naam] , de vriend van [slachtoffer] , in een telefoongesprek verdachte heeft geconfronteerd met wat hij [slachtoffer] heeft aangedaan. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij [naam] hier eerder over heeft verteld. Nu de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar is en wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder, de waargenomen emotie door haar moeder, de brief en wat [naam] heeft verklaard, is voldaan aan het wettelijk vereiste bewijsminimum en is het feit wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 2] betrouwbaar is omdat haar verklaring zeer specifiek is en wordt ondersteund door een foto die zij kort daarna naar getuige [getuige] heeft gestuurd. Op deze foto is te zien dat [slachtoffer 2] emotioneel is.
Tevens is te zien dat deze foto is gemaakt op de datum waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard wat haar is overkomen. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Ook leveren de verklaringen van getuige [naam] en de moeder van [slachtoffer 2] steunbewijs op. Uit deze verklaringen blijkt dat er gedragsveranderingen waarneembaar waren bij [slachtoffer 2] , zowel thuis als op school. Naast deze verklaringen, heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de handelingen waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard, overeenkomen met de handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard. Nu de aangifte van [slachtoffer 2] betrouwbaar is en voldoende wordt ondersteund, kan er een bewezenverklaring volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2 primair en subsidiair.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat hiervoor onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De verklaringen die zijn afgelegd zijn niet consistent en komen uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] . De waargenomen emotie kan ook niet dienen als steunbewijs omdat er meerdere redenen kunnen zijn geweest voor de emotie van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair is er eveneens onvoldoende wettig bewijs. Het bewijs dat voorhanden is komt uit dezelfde bron komt, namelijk [slachtoffer 2] . Bovendien is niet duidelijk wanneer de foto van [slachtoffer 2] waarop haar emotie is te zien is gemaakt.
Voor beide feiten geldt dat de aangiftes van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] onvoldoende worden ondersteund door enig ander wettig bewijs. Van het gebruik van schakelbewijs kan geen sprake zijn, omdat er essentiële verschillen zijn tussen de feiten die volgens [slachtoffer] en [slachtoffer 2] zouden
hebben plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat seksuele misdrijven zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals ook in deze zaak, brengt dit in veel gevallen met zich mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als mogelijk wettig bewijsmiddel voorhanden zijn.
Deze verklaringen zullen dan allereerst op betrouwbaarheid moeten worden getoetst. In het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen stelt de rechtbank voorop dat deze moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht zijn door emoties of schaamte dan wel ontstaan zijn door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk van de verklaringen en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Wanneer de verklaringen van een slachtoffer betrouwbaar worden geacht en daarmee bruikbaar voor het bewijs dient vervolgens te worden bezien of er sprake is van steunbewijs.
De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een getuigenverklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een getuigenverklaring betrouwbaar is.
Wettelijk bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van het slachtoffer onvoldoende is. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient aldus sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
De rechtbank zal allereerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] beoordelen. Wanneer daartoe gekomen wordt, zal vervolgens worden beoordeeld of er sprake is van steunbewijs.
Zowel [slachtoffer] als [slachtoffer 2] hebben specifiek verklaard over één incident tussen hen en verdachte als het gaat om het plegen van ontuchtige handelingen. Ze kunnen dat beiden ook plaatsen in de tijd. [slachtoffer] koppelt dat aan een periode kort voordat haar moeder vanwege een burn-out haar werk niet meer kon doen. [slachtoffer 2] benoemt heel specifiek één dag, waarop een verjaardag werd gevierd en heeft die dag door middel van een chatbericht in haar telefoon ook terug kunnen halen. Ook de ontuchtige handelingen zelf, de volgorde daarvan en de wijze waarop deze stopten kunnen ze tot in detail terughalen. In de loop van hun gesprek met de politie, maar ook voor zover zij het met anderen hebben gedeeld, blijft hun verhaal consistent. De rechtbank acht daarom de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] betrouwbaar en zal deze als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Steunbewijs in de zin van disclosure-getuigen
Zoals reeds overwogen dient de verklaring van het vermeende slachtoffer te worden ondersteund door een bewijsmiddel dat afkomstig is uit een van dat slachtoffer onafhankelijke bron.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan steunbewijs in sommige gevallen bestaan uit verklaringen van getuigen die een eigen waarneming behelzen van de gemoedstoestand van de aangever of aangeefster, vlak na het moment dat het ten laste gelegde feit zou hebben plaatsgevonden. Dit is het geval indien de emotionele toestand die de getuigen (disclosure-getuigen) bij de aangeefster hebben waargenomen, alsmede eventuele gedragsveranderingen, niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan als een bevestiging van de verklaring van de aangeefster. Enige behoedzaamheid bij het gebruik van emoties als steunbewijs is wel op zijn plaats. Het steunbewijs dient niet enkel te worden gegrond op de door getuige(n) waargenomen emotionele gemoedstoestand van de aangever of aangeefster.
De eerste persoon aan wie [slachtoffer] haar verhaal over het ten laste gelegde misbruik heeft gedaan, zo verklaart zij zelf, is haar toenmalige vriend. Uit het dossier blijkt dat deze persoon niet als getuige is gehoord en zijn diens bevindingen door de rechtbank niet te verifiëren. Ook aan haar huidige partner heeft [slachtoffer] haar verhaal verteld. Ten tijde van deze
disclosurewas de relatie tussen [slachtoffer] en haar moeder en verdachte dusdanig verslechterd dat zij uit huis was gegaan en er even geen contact tussen hen was. Kort daarna heeft [slachtoffer] een door haar geschreven brief met een beknopte beschuldiging over het misbruik aan haar moeder overhandigd. Als zij de inhoud van deze brief weer enige tijd later samen bespreken ziet haar moeder emoties bij [slachtoffer] .
[slachtoffer 2] heeft op de dag dat het misbruik zou hebben plaatsgevonden via de telefoon, door middel van Snapchat, contact gehad met een vriendin. Ook zij heeft in beknopte woorden aangegeven wat haar zou zijn overkomen. Deze vriendin bevestigt dit en verklaart ook dat zij op dat moment via een afbeelding in Snapchat zag dat [slachtoffer 2] erg moest huilen.
Het dossier geeft de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten dat ook vanuit het gezin van beide aangeefsters emoties of gedragsveranderingen zijn gezien die te relateren zijn aan het misbruik zoals dat door aangeefsters is verteld. Voor zover hun moeder in haar verklaring bij de politie dit (met terugwerkende kracht) invult, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze emoties of gedragsveranderingen niet anders kunnen worden gezien als een bevestiging van het verhaal van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] . Niet uit te sluiten valt dat de ontwikkelingsfase van beiden (mede) van invloed kan zijn geweest op het
afstand nemen van verdachte, van hun moeder en op het gedrag op school.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] . De laatste vraag waarvoor de rechtbank zich met betrekking tot het bewijs voor ziet gesteld is de vraag of de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] elkaar in voldoende mate ondersteunen in de vorm van schakelbewijs.
Schakelbewijs
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen onder omstandigheden als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het dus gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte - ook wel aangeduid als modus operandi. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht.
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat er enige overeenkomsten zijn in de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] als het gaat om de aan verdachte verweten handelingen. De overeenkomst zit hem dan met name in de omstandigheid dat beide keren de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden in de woning van het gezin en beide keren op een moment dat verdachte alleen was met één van beide aangeefsters. Echter, als het gaat om de plek in de woning (respectievelijk de woonkamer en de slaapkamer), het tijdstip waarop (s avonds laat tegenover s ochtends vroeg), de leeftijd van aangeefsters (10 en 15 jaar) en ook de wijze waarop beiden zouden zijn betast, dan zijn er toch ook vooral verschillen te zien. Verschillen op essentiële punten.
Dat leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] niet ten opzichte van elkaar als schakelbewijs en daarmee als steunbewijs kunnen dienen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet voldaan wordt aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank acht de feiten 1, 2 primair en 2 subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte algeheel zal worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 2] , tot een bedrag 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen kunnen worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, in het geval de rechtbank de door de verdediging bepleite vrijspraak volgt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1., 2. primair en 2. subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vorderingen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.F. Brouwer, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechters, bijgestaan door mr. M.D. Hellinga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2025.
Mr. H.C.L. Vreugdenhil is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.