ECLI:NL:RBNNE:2025:2463

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
18-267114-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging onder bedreiging met een wapen

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging onder bedreiging met een wapen. De verdachte, geboren in 2010, werd beschuldigd van het stelen van een PlayStation van een slachtoffer op 10 juni 2024 in de gemeente Eemsdelta. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte handelde en dat er sprake was van bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 130 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en verplichtingen met betrekking tot hulpverlening en schoolgang. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/267114-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Diest, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2024 te [plaats] , gemeente Eemsdelta (op de openbare weg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een tas met) een playstation (spelcomputer), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -) een (op een (echt)) vuurwapen (gelijkend voorwerp) (uit een tasje) tevoorschijn te halen en/of te tonen en/of door te laden en/of (vervolgens) op (de keel en/of het lichaam van) die [slachtoffer 1] te richten en/of (onverhoeds) die/een tas (met een playstation (spelcomputer)) uit de hand(en) van die [slachtoffer 1] te grissen/grijpen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de formulering van de tenlastelegging niet juist is. De ten laste gelegde handelingen worden aan verdachte toegeschreven, terwijl verdachte deze handelingen niet zelf heeft verricht. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van medeplegen, omdat verdachte niet nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte. Verdachte wist niet wat de medeverdachte van plan was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 juni 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was daar op genoemde datum en tijd. Ik ben inderdaad degene die te zien is op de beelden. Ik ben degene die de afspraak heeft gemaakt. De mededader heeft de tas gepakt en ik ben met hem weggerend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juni 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] van 24 januari 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben zojuist bedreigd met een vuurwapen terwijl ik een PlayStation wilde verkopen. Uiteindelijk spraken wij af dat ik op maandag 10 juni 2024 naar [adres] in [plaats] zou komen voor de verkoop van de Playstation. Ik stond met [slachtoffer 2] achter de auto van mijn vader met geopende achterklep. Ik zag dat de koper naast [slachtoffer 2] ging staan en dat die "vriend" van hem naast hem ging staan. Ik herkende de tweede persoon uiteindelijk als de "koper" omdat hij een foto op zijn Snapchatprofiel had waarop ik hem herkende. De andere jongen, die naast mij stond begon mij vragen te stellen over de Playstation. Ik had de doos met de Playstation in de tas en de tas was open zodat de jongen dit kon zien. Ik zag dat de jongen met zijn rechterhand de Actiontas vastpakte waar mijn Playstation inzat. Ik heb toen met mijn hand zijn rechterpols vastgepakt en gezegd tegen deze jongen dat hij nog moest betalen. Direct hierop zag ik dat deze jongen de Actiontas losliet, met zijn rechterhand een vuurwapen uit zijn tasje haalde en met zijn linkerhand een beweging met het vuurwapen maakte alsof hij deze ging doorladen. Ik hoorde een duidelijke klik en ik zag heel duidelijk dat deze jongen dit vuurwapen doorlaadde. Ik zag dat deze jongen dit vuurwapen op mij richtte, ongeveer ter hoogte van mijn keel. Ik zag de loop van het wapen bij het klikken, ik denk dat het een 9 mm wapen is en het leek op een zwart pistool, gelijkend op een politiepistool. Tijdens deze bedreiging, zag ik dat de jongen direct naar de tas greep met mijn Playstation en dat hij wegrende in de richting waar hij in eerste instantie vandaan kwam. Ik zag dat de andere jongen, waarmee ik dus via Snapchat contact had gehad en waarvan ik het idee had dat hij de koper was, met hem meerende.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2024, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] :
[slachtoffer 1] vertelde mij dat hij zijn Playstation 5 zou gaan verkopen in [plaats] . Op 10 juni vertrokken wij naar [plaats] . [slachtoffer 1] had afgesproken met een persoon. Aan de achterkant van het voertuig hebben zij voor mijn gevoel een aantal minuten staan praten. Even later hoorde ik een geluid wat ik achteraf kan plaatsen als het doorladen van een (vuur)wapen. Ik hoor [slachtoffer 1] vervolgens schreeuwen. Ik draai mij om en zie dat de jongens wegrennen. Ik vraag wat er is en hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij was beroofd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2024, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 10 juni 2024 plaatste ik een advertentie van een Playstation 5 op Snapchat. Dit deed ik voor [slachtoffer 1] . Toen wij bij de afgesproken plek waren, zag ik een jongen op ons afkomen. Vervolgens kwam nog een jongen aanlopen. Deze jongen ging in gesprek met [slachtoffer 1] . Hij keek de Playstation na. Vervolgens kwam de eerste jongen ook erbij. Hij had zijn hand constant in het heuptasje. Op een gegeven moment trok hij een vuurwapen uit zijn tas. Ik zag dat niet omdat [slachtoffer 1] tussen mij en de jongen stond. Ik hoorde alleen dat hij zijn vuurwapen doorlaadde. Ik hoorde een geklik. Het geluid klonk als het metaalachtig geluid. Mijn vader doet aan Airsoft, daarvan herkende ik het geluid als doorladen van een vuurwapen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2024, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Beelden [adres]
Op woensdag 21 augustus 2024 werd door mij, verbalisant [verbalisant] , de camerabeelden bekeken van [adres] te [plaats] . De beelden zijn in kleur weergegeven en links in beeld zie ik de datum 10 juni 2024 met tijdstip 16.42.20 uur staan.
Op genoemde dag en tijdstip zie ik een persoon op het voetpad langs rennen. In de linkerhand of over zijn arm draagt de persoon een zogenoemde lichtkleurige bigshopper tas.
Beelden [adres]
Op woensdag 21 augustus 2024 werd door mij, verbalisant [verbalisant] , de camerabeelden bekeken van [adres] te [plaats] . De beelden zijn in kleur weergegeven en links in beeld zie ik de datum 10 juni 2024
met tijdstip 16.42.41 uur staan
Te 16.42.43 uur is te zien dat twee personen achter elkaar aan rennend in beeld verschijnen. Ik zie dat beide personen komende vanuit de steeg en gaande in de richting van de camera rennen. De voorste persoon heeft een donkere huidskleur en is geheel in het donker gekleed. Deze persoon draagt een capuchon over zijn hoofd. Te zien is dat de tweede persoon ook een donkere huidskleur heeft en tevens geheel in het donker gekleed is. Ook deze persoon heeft een capuchon over zijn hoofd. Ik zie dat dit dezelfde persoon betreft qua omschrijving bij de beelden van [adres] . Echter is op deze beelden zichtbaar dat hij een bigshopper tas van de Action met zich mee draagt en dat hij daadwerkelijk een donkergekleurd schoudertasje over zijn rechterschouder draagt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario, dat het om de verkoop van ongeveer drie vapes ging en dat er geen wapen bij de diefstal betrokken was, onaannemelijk. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachten gezamenlijk wegrennen en dat medeverdachte de tas van de Action vasthoudt. Daarin is een groot, rechthoekig voorwerp te zien, wat heel goed een doos van een PlayStation kan zijn, maar niet goed past bij de vorm van een drietal vapes. Bovendien verklaren aangever, de vader van aangever en getuige [slachtoffer 2] dat het om de verkoop van een PlayStation ging en dat zij daarnaast het wapen hebben gezien dan wel het geluid van het doorladen van een wapen hebben gehoord. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van medeplegen. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Ook als een verdachte zelf geen feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, kan hij als medepleger worden aangemerkt indien hij nauw en bewust met de uitvoerder heeft samengewerkt. Uit de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte volgt dat hij degene is geweest die voorafgaand aan het feit contact heeft gezocht via Snapchat met aangever, dat hij zich als koper presenteerde en dat hij de afspraak met aangever heeft gemaakt. Daarna is verdachte samen met medeverdachte naar de plaats delict gegaan. Op het moment dat de medeverdachte met het wapen dreigde, stond verdachte ernaast. Verdachte is daarna samen met de medeverdachte weggerend in dezelfde richting. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, zodat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2024 te [plaats] , gemeente Eemsdelta op de openbare weg tezamen en in vereniging met een ander, een tas met een PlayStation (spelcomputer), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door (- zakelijk weergegeven -) een (op een (echt)) vuurwapen (gelijkend voorwerp) uit een tasje tevoorschijn te halen en te tonen en door te laden en vervolgens op de keel van die [slachtoffer 1] te richten en onverhoeds die tas met een PlayStation (spelcomputer) uit de handen van die [slachtoffer 1] te grissen;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met de oplegging van de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte zichzelf heeft gemeld op het politiebureau, hij een blanco justitiële documentatie heeft en ook niet opnieuw met politie en/of justitie in aanraking is gekomen na de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal waarbij hij samen met een ander onder bedreiging van een wapen een PlayStation heeft weggenomen. Een dergelijk feit, in het openbaar gepleegd, leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het handelen van verdachte heeft ook grote impact op het slachtoffer
gehad en bij hem tot angstgevoelens geleid. Verdachte heeft daarnaast maar gedeeltelijk openheid van zaken gegeven. Dat rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van de jeugdreclassering van 21 mei 2025 en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte kampt met impulsiviteit en dat hij moeite heeft om complexe situaties te overzien. De Raad heeft een deels voorwaardelijke werkstraf en jeugdreclasseringstoezicht geadviseerd. Ook is het goed als verdachte hulpverlening ontvangt van [instelling] , zodat meer inzicht kan worden verkregen in de keuzes die verdachte heeft gemaakt. Er kan dan passende en gespecialiseerde hulpverlening worden ingezet, zodat de kans op herhaling kan worden ingedamd. Tevens heeft de Raad geadviseerd dat verdachte volgens het lesrooster naar school moet gaan en inzicht moet geven in zijn sociale contacten.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een werkstraf van 130 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank acht het niet passend om een jeugddetentie, ook niet in voorwaardelijke vorm, op te leggen, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die zijn geadviseerd door de Raad, zodat voorkomen kan worden dat verdachte in de toekomst vaker strafbare feiten zal plegen. De tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht wordt in mindering gebracht op de werkstraf.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 268,13 ter vergoeding van materiële schade en 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het door hem gevoerde vrijspraakverweer. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de Playstation en de bijbehorende spellen al door de verzekeraar zijn vergoed, zodat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De dagwaarde van de PlayStation op het moment van de diefstal is reeds vergoed vanuit de
inboedelverzekering. De rechtbank is van oordeel dat met deze uitkering een redelijke vergoeding van de geleden schade is toegekend en dat niet voldoende is onderbouwd dat de geleden materiële schade hoger is dan dit uitgekeerde bedrag. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een aanvullend bedrag ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen en zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, schat de rechtbank de hoogte van de schade op 1.000,-. Hiermee is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering tot voornoemd bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 130 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 65 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 80 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde volgens het lesrooster naar school gaat en onderwijs zal volgen;
dat de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan passende hulpverlening, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en eventuele behandeling van [instelling] , zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
dat de veroordeelde inzicht geeft in zijn sociale contacten zowel offline als online, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Geeft aan [instelling] , de jeugdreclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/267114-24 ten laste gelegde:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 1000,- (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 1000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. M.O. Thijsen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. O.J. Bosker en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2025.