ECLI:NL:RBNNE:2025:2474

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
LEE 24/3633
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om persoonsgebonden budget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 9 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van de Wmo-maatwerkvoorziening 'beschermd wonen', maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen heeft deze aanvraag afgewezen en in plaats daarvan zorg in natura toegekend. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het pgb af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat de vader van eiser, die als pgb-beheerder fungeert, niet pgb-vaardig is. Het college heeft onderbouwd dat de vader in het verleden afspraken over de inzet van formele hulp niet is nagekomen en dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt in de doelen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De rechtbank benadrukt dat het aan het college is om te beoordelen of aan de voorwaarden voor verstrekking van een pgb is voldaan en dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij het toetsen van de overwegingen van het college.

De rechtbank concludeert dat het college voldoende onderzoek heeft verricht en dat de afwijzing van het pgb terecht is. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

(gemachtigde: I.M. van Dijk en L. Alma).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiser om een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser is het niet eens met de afwijzing. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het pgb wordt afgewezen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor verlenging van de Wmo-maatwerkvoorziening ‘beschermd wonen’, te verlenen in de vorm van een pgb. Het college heeft de maatwerkvoorziening met het besluit van 27 juni 2023 toegekend in de vorm van zorg in natura. Het gevraagde pgb is afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het pgb gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een nadere onderbouwing van het beroep ingediend. Het college heeft daarop gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn vader en zijn gemachtigde, en de gemachtigden van het college.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht gestuurd dat uiterlijk zes weken later uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Het college heeft het gevraagde pgb afgewezen omdat de vader van eiser (hierna: de vader) naar het oordeel van het college niet pgb-vaardig is. Het college voert daartoe – samengevat – aan dat de vader in het verleden afspraken over de inzet van formele hulp niet is nagekomen, dat veel meer informele hulp is ingezet dan afgesproken en dat van de vier formele hulpverleners maar één is ingezet. Het college stelt bovendien dat professionele hulp nodig is. De door de vader verleende informele hulp is naar het oordeel van het college niet (langer) passend omdat de hulp niet voldoende cliëntgericht en doelmatig is. Het college wijst erop dat de sinds 2016 gestelde doelen niet zijn behaald. Met de door de vader verleende hulp is onvoldoende gewerkt aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
2.1.
Het college heeft tijdens de bezwaarprocedure nader onderzoek verricht, waarbij onder andere nogmaals met eiser en zijn vader is gesproken. Ook is informatie gevraagd aan behandelaars van eiser. Het college stelt zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt dat het onderzoek voldoende uitgebreid en diepgaand is geweest. Het college stelt vast dat er mogelijkheden zijn om de hulp in de thuissituatie door professionals te laten te verlenen. Professionele hulp heeft meerwaarde en is ook nodig om meer afstand te verkrijgen tussen hulpvrager en hulpverlener. Verder stelt het college dat niet vaststaat dat de vader goed kan beoordelen of de geleverde zorg passend is en dat niet vaststaat dat eiser vanwege zijn cannabisverslaving niet in een instelling voor beschermd wonen terecht zou kunnen.
2.2.
Eiser is het niet eens met het besluit en heeft beroep aangetekend. In het navolgende zal besproken worden wat hij daartegen heeft aangevoerd en wat het oordeel van de rechtbank daarover is.
Beoordelingskader
3. Tussen partijen is geen verschil van mening over de noodzaak van beschermd wonen en ook niet over het aantal geïndiceerde uren. Ook is niet in geschil dat eiser niet zelf in staat is een pgb te beheren.
3.1.
Tussen partijen is wel in geschil of het college de aanvraag voor het pgb heeft kunnen afwijzen en of terecht alleen professionele hulp is geïndiceerd. De vraag is daarbij of het college tot een juist besluit heeft kunnen komen.
3.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De pgb-vaardigheid van de vader van eiser
4. Eiser voert aan dat het college ten onrechte stelt dat zijn vader niet pgb-vaardig zou zijn. De vader heeft het pgb al vele jaren beheerd en niet is gebleken dat dat niet op de juist manier is gedaan. Eiser stelt dat het college ten aanzien van de invulling van formele en/of informele hulp in strijd handelt met de eigen verordening en dat die hulp is ingezet die noodzakelijk was. Het college stelt ook ten onrechte dat de door vader verleende zorg niet passend of doelmatig zou zijn.
4.1.
Het college heeft in beroep het standpunt gehandhaafd dat de vader niet pgb-vaardig is omdat onvoldoende professionele hulp is ingezet en dat geen vooruitgang is geboekt in de doelen die in de loop van de jaren zijn gesteld. De pgb-beheerder moet toezien op de vooruitgang in het behalen van de doelen en zorgen voor de inkoop van de juiste zorg en ondersteuning, conform de indicatie. Het college heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder andere gewezen op de besteding van het pgb die niet in overeenstemming is met de door het college geïndiceerde zorg. Het college heeft dit bij de beoordeling van aanvragen voor verlenging van het pgb met de vader besproken en ook vastgelegd in de toekenningsbesluiten. Ook heeft het college erop gewezen dat onvoldoende vooruitgang is geboekt in de doelen ‘zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie’.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan het college is om te beoordelen of aan de voorwaarden voor verstrekking van een pgb is voldaan. Dat is geregeld in artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo. Dit betekent dat het college beoordelingsruimte heeft en dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij het toetsen van de overwegingen van het college. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het pgb wordt geweigerd. In het dossier bevinden zich onderzoeksverslagen en besluiten waaruit blijkt dat het college diverse keren met de vader heeft besproken dat hij het pgb moet inzetten conform de indicatie. De rechtbank wijst op de onderzoeksverslagen van augustus 2021 en juli 2022 en bijvoorbeeld het toekenningsbesluit van 9 februari 2023. Het college heeft aan de weigering om nog langer pgb te verstrekken ten grondslag mogen leggen dat eiser het budget niet conform de indicatie heeft besteed. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Eisers standpunt dat het budget wel op de juiste wijze is besteed overtuigt niet. Uit hetgeen daartoe is aangevoerd blijkt namelijk niet dat het budget in voldoende mate is besteed aan professionele hulp. Dat de vader een andere opvatting heeft dan het college van wat onder ‘informele hulp’ valt, maakt niet dat afgeweken kan worden van de indicatie.
4.4.
Wat betreft de onvoldoende voortgang in het bereiken van de gestelde doelen wijst de rechtbank op de onderzoeksverslagen van augustus 2021, juli 2021, februari 2023 en januari 2024. Daaruit blijkt in voldoende mate dat eiser op het gebied van de Wmo-doelen ‘zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie’ weinig of geen vorderingen maakte. Het college heeft dit mogen betrekken bij de vraag in hoeverre de vader voldoende pgb-vaardig is. De pgb-beheerder moet immers toezien op de kwaliteit van de begeleiding en dat deze resultaat heeft. Eisers standpunt dat mogelijk geen vooruitgang is geboekt maar dat het bereiken van een stabiele situatie ook een grondslag kan zijn voor indicatie en pgb, kan niet slagen. Het college wijst er terecht op dat behandelaars nog ontwikkelmogelijkheden zien en dat er nog geen stabiele eindsituatie is. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat daarvoor professionele ondersteuning nodig is.
4.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Noodzaak van professionele hulp
5. Eiser voert aan dat zorg in natura door professionals geen daadwerkelijke optie is. Het college stelt ten onrechte dat professionele hulp noodzakelijk is. Eiser stelt dat zijn vader de enige persoon is die de juiste zorg en begeleiding kan verlenen. Daartoe heeft eiser een brief van zijn psychiater van 5 augustus 2024 in het geding gebracht. Ook heeft eisers vader uiteengezet waarom de door hem verleende (informele) zorg passend is.
5.1.
Het college heeft het standpunt gehandhaafd dat professionele hulp noodzakelijk is. De hulpverlening door de vader is niet langer passend omdat hij te weinig professioneel onderlegd is om nog langer via informele hulp goed aan de hulpvraag tegemoet te komen. De vader is bovendien onvoldoende objectief en de verleende zorg is niet doelmatig en effectief.
5.2.
Ook ten aanzien van de vraag welke zorg geïndiceerd wordt en door welke hulpverlener stelt de rechtbank voorop dat dit aan het college is om vast te stellen. Dit is geregeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo. Het college heeft ook op dit punt beoordelingsruimte en daarom toetst de rechtbank alleen terughoudend, namelijk of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Het college heeft blijkens de onderliggende onderzoeksverslagen met behulp van een stappenplan vastgesteld wat de hulpvraag van eiser is, wat de beperkingen en problemen zijn op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en ten slotte welke ondersteuning nodig is, al of niet te realiseren via eigen kracht en/of sociale omgeving. Het college heeft vastgesteld dat 75 minuten per dag plus 15 minuten per week begeleiding nodig is en dat dit door een professional moet worden uitgevoerd, binnen een beschermd wonen-setting. Bij gelegenheid van het onderzoek hangende de bezwaarprocedure is nogmaals gesproken met eiser en zijn vader en ook informatie gevraagd bij behandelaars van eiser. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom is besloten tot alleen indiceren van zorg door een professional en niet langer (ook) voor informele hulp. Daartoe heeft het college mogen overwegen dat de vader niet gediplomeerd is maar ook dat hij als vader niet voldoende objectief is en voldoende afstand heeft.
5.4.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Uit de brief van de psychiater van 5 augustus 2024 blijkt dat eiser alleen nog zijn vader en een goede vriend vertrouwt, dat de vader de benodigde
holdingbiedt om de therapie aan te kunnen, dat het voor eiser belangrijk is om zelf de regie te hebben over de hulpverlening en dat de psychiater stelt dat een woonvorm met anderen op dit moment niet geschikt is voor eiser. Het college heeft er echter op gewezen dat beschermd wonen met begeleiding van professionals ook in de thuissituatie mogelijk is. Opname in een instelling voor beschermd wonen is derhalve niet noodzakelijk. De rechtbank overweegt verder nog dat de brief van de psychiater met name betrekking heeft op de behandeling van eiser en welke rol de vader daarin speelt. Het beschermd wonen is echter bedoeld ter bevordering van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dat valt niet onder de behandeling van eiser.
5.5.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot toekenning van de maatwerkvoorziening ‘beschermd wonen’, in de vorm van zorg in natura, in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J. van der Veen, rechter, in aanwezigheid van
J.A.B. Peterse-Verver, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.3.5 (voor zover van belang)
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.6 (voor zover van belang)
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.