ECLI:NL:RBNNE:2025:2475

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/3317
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgevolgen van het registreren van een postadres in het kader van de aangifte inkomstenbelasting en de toepassing van de dwangsomregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser stelde dat hij recht had op dwangsommen vanwege het niet-tijdig in behandeling nemen van zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en het niet registreren van zijn postadres. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte het bezwaar van eiser tegen de dwangsombeschikking kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank concludeerde dat er rechtsgevolgen verbonden zijn aan het registreren van het postadres van eiser, wat van invloed is op de behandeling van zijn aangifte. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur niet tijdig had gereageerd op het verzoek van eiser om zijn postadres te registreren, waardoor eiser recht had op een dwangsom van € 184. De rechtbank vernietigde de dwangsombeschikking en verklaarde het beroep van eiser gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3317
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/kantoor Arnhem, de inspecteur
(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 juni 2024.
1.2.
De inspecteur heeft eiser bij brief van 16 februari 2024 geïnformeerd dat hij geen recht heeft op een dwangsom (de dwangsombeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser tegen de dwangsombeschikking kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de inspecteur [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de zaak wordt aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen. Op de zitting is afgesproken tussen partijen dat na ontvangst van het nader stuk geen nadere zitting meer hoeft plaats te vinden. Na de zitting heeft eiser nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft de inspecteur gevraagd om op de stukken te reageren. Dit heeft de inspecteur gedaan bij brief van 5 maart 2025.
1.8.
De rechtbank heeft conform afspraak een nadere zitting achterwege gelaten. De rechtbank heeft het onderzoek na ontvangst van de brief van de inspecteur op 10 maart 2025 gesloten en partijen hiervan bij bericht van 13 maart 2025 op de hoogte gesteld.

Feiten

2.1.
Eiser heeft (op papier) een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2022 ingediend. Hierin is een bedrag van € 20.570 aan inkomen uit vroegere dienstbetrekking aangegeven. Het contactadres dat vermeld staat op de aangifte is [contactadres] .
2.2.
Per brief van 20 juli 2023 gericht aan de Belastingdienst heeft eiser het volgende geschreven:

Hierbij wordt de telefonische klacht van 19 juli 2023 bevestigd dat uw medewerkers van de belastingtelefoon op deze datum hebben meegedeeld dat mijn verzoek van 18 juni 2023 om teruggave van belasting over 2022 niet behandeling wordt genomen omdat ik niet beschik over een inschrijfadres BRP.
Bij de afhandeling van de verzoeken om teruggave over 2021, 2020, 2019 en 2018 heeft de Belastingdienst wel gebruik gemaakt van het opgegeven contactadres omdat het belangrijker zou zijn dat werd beschikt over een BSN dan over een inschrijfadres BRP.
In verband hiermee is het niet duidelijk dat mijn verzoek 18 juni 2023 is geweigerd, temeer omdat over mijn AOW-uitkering en pensioen ook zonder inschrijfadres BRP wel belasting wordt ingehouden,”
2.3.
Eiser heeft bij de inspecteur een formulier ingediend voor het doorgeven van zijn postadres. De datum van ondertekening op het formulier is 28 juli 2023. Op dit formulier staat onder meer dat de Belastingdienst de adreswijziging binnen 5 werkdagen in behandeling neemt. In de begeleidende brief schrijft eiser - voor zover van belang - het volgende:

Met dit toezendadres kunt u alsnog reageren op mijn verzoek om teruggave van 18 juni 2023 over 2022, alsmede op mijn verzoek van 27 juli 2023 om een inkomenverklaring over 2022.
2.4.
Eiser heeft per e-mail van 11 augustus 2023 contact opgenomen met de Nationale Ombudsman. In deze e-mail schrijft eiser - voor zover van belang - het volgende:

Vandaag is telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst met de vraag
in verband met het aanvraag van een contactadres van 27 juli 2023 mijn verzoek
om teruggave in behandling is genomen.
Naar aanleiding hiervan is door de Belastingdienst toegelicht dat wanneer wordt
beschikt over een woonadres het verzoek om een contactadres niet in behandeling
wordt genomen. Hierbij is aangeraden om het verzoek om het contactadres voor te
leggen aan de gemeente [gemeente] waar ik tot 2019 was ingeschreven
De Belastingdienst is eerder toegelicht dat vanaf augustus 2019 bij herhaling en
tevergeefs de gemeente [gemeente] is verzocht om een briefadres en dat deze zaak nu voor de tweede keer voor bij de Centrale Raad van Beroep.
In 2021 ben ik met terugwerking tot september 2019 uitgeschreven naar het buitenland, adres onbekend. Vanaf vanaf augustus 2019 heeft de gemeente [gemeente] geweigerd gebruik te maken van het opgegeven postadres. Dit is hetzelfde adres dat is vermeld op het formulier van de Belastingdienst.
Wegens mijn slechthorendheid is bij het formulier van 27 juli 2023 verzocht om bij
vragen over het contactadres contact op te nemen per mail en niet per telefoon.
Tot op heden is niet gereageerd op dit verzoek.
In verband hiermee wordt mijn klacht hierbij gehandhaafd
.
Wanneer zonder inschrijfadres BRP wel elke maand belasting wordt ingehouden of
wordt afgedragen over mijn AOW-uitkering en pensioen, dan kan het verzoek om
teruggave van deze belasting redelijkerwijs niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een inschrijfadres BRP.”
Eiser verzoekt per e-mail van 30 augustus 2023 de Nationale Ombudsman zijn klachten door te zetten naar de Belastingdienst. De Nationale Ombudsman heeft de e-mails van eiser op 4 september 2023 doorgestuurd naar de inspecteur.
2.5.
Per e-mail van 5 september 2023 heeft de inspecteur contact opgenomen met eiser. Hierin schrijft de inspecteur onder meer dat, zo lang er geen adresregistratie is in de Basisregistratie Personen (BRP), eisers aangifte IB/PVV over 2022 niet in behandeling wordt genomen. De inspecteur geeft aan dat eiser een adreswijziging kan doorgeven aan de gemeente, die de wijziging vervolgens doorgeeft aan de Belastingdienst.
2.6.
Met ingang van 25 september 2023 is het door eiser opgegeven toezendadres opgenomen in het daarvoor bestemde systeem van de Belastingdienst (zie 2.3.).
2.7.
Per brief van 26 september 2023 heeft de inspecteur gereageerd op eiser zijn verzoek om zijn postadres te wijzigen (zie 2.3.). In deze brief staat het volgende:

Geachte heer/mevrouw,
Het persoons- en adressenbestand van de Belastingdienst is gebaseerd op het
bestand van de Basisregistratie personen (BRP). Ik heb van de gemeente bericht
ontvangen waarin wordt aangegeven dat u vertrokken bent onbekend waarheen.
Er is dus geen woonadres bekend bij de gemeente.
Als u in Nederland woont of verblijft, moet u zich bij de gemeente inschrijven.
Heeft u geen vast woonadres dan kan de gemeente u informeren over de
mogelijkheid van inschrijving met een briefadres.
Zolang u niet correct bij de gemeente bent ingeschreven, kan ik aan uw verzoek
om een postadres te registreren niet voldoen.
Ik verzoek u contact op te nemen met de Afdeling Burgerzaken van de gemeente
waarin u verblijft en u daar te laten inschrijven of een officieel briefadres te laten
registreren. Zodra de gemeente de registratie in de BRP heeft doorgevoerd, krijgt de Belastingdienst ook automatisch de beschikking over de juiste gegevens.”
2.8.
Op 2 februari 2024 heeft de inspecteur aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2022 opgelegd.
2.9.
Per brief van 10 februari 2024 heeft eiser aan de inspecteur de brief ‘betreft -dwangsom’ gestuurd. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:

Op 4 september 2023 is een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman omdat de Belastingdienst mijn klacht van 20 juli 2023 niet behoorlijk heeft afgehandeld.
De klacht bij de Nationale Ombudsman betreft de weigering van het verzoek van 18 juni 2023 om teruggave over 2022, de weigering het opgegeven contactadres in uw administratie op te nemen, alsmede de weigering van een inkoensverklaring over 2022. Aan deze verzoeken is alsnog tegemoetgekomen.
Bij uw beschikking van 2 februari 2023 onder [kenmerk] is een voorlopige aanslag opgelegd over 2022, op 6 februari 2024 is een verklaring van het inkomen over 2022 afgegeven en bij uw brief van 29 februari 2024 is verzocht aangifte te doen over 2023. Uit deze brieven blijkt dat het opgegeven contactadres is opgennomen bij de Belastingdienst..
De klacht bij de Belastingdienst en de klacht bij de Nationale Ombudsman worden beschouwd als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17 Awb. Uitgaande van deze ingebrekestellingen d.d. 20 juli 2023 en 4 september 2023 is niet binnen de 42 dagen termijn van artikel 4:17 Awb een besluit ontvangen. Hiermee zijn op 13 oktober 2023 resp. op 30 oktober 2023 drie dwangsommen verbeurd van E 1.442. In deze is geen dwangsombesluit ontvangen.
Opmerking:
Omdat de Belastingdienst bij de klachten van 20 juli 2023 en 4 september 2023 al in gebreke is gesteld, is geen gebruik gemaakt uw formulier om de Belastingdienst in gebreke te stellen en te verzoeken om een dwangsom.
2.10.
Op 16 februari 2024 heeft de inspecteur aan eiser de brief ‘Betreft: Dwangsombeschikking’ gestuurd. Hierin staat het volgende:

Op 13 februari 2024 ontving ik uw brief van 10 februari 2024. U bent van mening dat uw klachten aan de Belastingdienst en de Nationale Ombudsman beschouwd moeten worden als een ingebrekestelling.
Een klacht is geen aanvraag in de zin van art. 1:3 van de Algemene wet Bestuursrecht. Een beslissing op een klacht is geen beschikking.
Ik kom daarom niet toe aan het beoordelen van het recht op een dwangsom omdat de wet dwangsom niet van toepassing is.

Beslissing dwangsom

U hebt geen recht op een dwangsom.

Rechtsmiddelenverwijzing

Omdat een formele beslissing op een klacht een niet voor bezwaar vatbare beschikking is, kan tegen deze dwangsombeschikking evenmin bezwaar worden gemaakt.

2.11.
Per e-mail van 22 februari 2024 heeft eiser een klacht ingediend bij de inspecteur. In deze e-mail schrijft eiser – voor zover van belang – het volgende:

Bij de brief van 16 februari 2024 is geen bezwaar opengesteld, zodat ik me genoodzaakt zie de volgende klacht in te dienen.
Gronden van de klacht
1. Bij de brief van 16 februari 2024 is miskend dat over de weigering van het in
behandeling nemen van drie aanvragen om een beschikking op 20 juli 2023
en vervolgens bij de Nationale Ombudsman een klacht ingediend en dat na uw interventie in deze alsnog besluiten zijn afgekomen.
2. Bij de brief van 16 februari 2024 is miskend dat bij artikel 4:17 Awb is toegelicht dat "Als de aanvrager wegens het niet tijdig beslissen bezwaar instelt (artikel 6:2, onderdeel b, Awb) of daarover een schriftelijke klacht indient bij het bestuursorgaan (artikel 9:4 Awb), is daarmee tevens voldaan aan het vereiste van schriftelijke ingebrekestelling" [Pg awb MvT artikel 4:17 Awb]
2.Bij de brief van 16 februari 2024 is miskend dat bij de uitspraak van ABRS 17-2-2016, RVS:2016:409 is bepaald dat bij een reactie op een ingebrekestelling sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb zodat tegen de brief van 16 februari 2024 ten onrechte geen bezwaar is opengesteld.
In verband hiermee voldoet de brief van 16 februari 2024 niet aan de behoorlijk-
heideisen van de Nationale Ombudsman.”
2.12.
Met dagtekening 18 mei 2024 heeft eiser aan de inspecteur de brief ‘betreft -ingebrekestelling’ gestuurd. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:

Op 24 februari 2024 is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 februari 2024 tot afwijzing van de drie dwangsommen die zijn verbeurd bij de afhandeling van de klacht van 20 juli 2023 over de aangifte over 2022.
Binnen de termijn van artikel 7:10 Awb en tot op heden is geen beslissing ontvangen op het bezwaar. In verband hiermee wordt u hierbij op grond van artikel 4:17 in gebreke gesteld.
Binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief ontvang ik per post of er -email graag een ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
2.13.
De inspecteur heeft de e-mail van eiser van 22 februari 2024 (zie 2.11.) als bezwaar in behandeling genomen. Bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2024 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur licht dit als volgt toe:

Voor bezwaar vatbaar besluit
U heeft bezwaar gemaakt tegen de brief waarin ik u informeer dat u geen recht heeft op een dwangsom. Deze brief is niet aan te merken als een besluit en/of een beschikking krachtens de Awb. U kunt tegen deze brief geen bezwaar maken.
Volgens artikel 1:5 van de Awb kan slechts bezwaar worden gemaakt tegen een besluit genomen door een bestuursorgaan. In artikel 1:3 van de Awb is gedefinieerd wat onder ‘besluit’ in de zin van de Awb wordt verstaan. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief waartegen u bezwaar maakt is niet aan te merken als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op enig rechtsgevolg. Onder rechtsgevolg wordt verstaan: het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding.
De brief bevat slechts een feitelijke mededeling dat de Belastingdienst u geen dwangsom is verschuldigd, omdat de dwangsomregeling niet van toepassing is bij klachten. Deze mededeling brengt geen wijziging in de rechten en plichten van u met zich mee. De brief is niet gerecht op het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding en derhalve geen rechtshandeling. De brief heeft een informatief doel waartegen, zoals in de brief vermeld, geen bezwaar mogelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en of eiser recht heeft op dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat eiser recht heeft op een dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden van partijen
5.1.
Eiser stelt - samengevat - dat het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en dat hij recht heeft op een zestal dwangsommen. Volgens eiser zijn de brieven van 20 juli 2023 en 28 juli 2023 aan de inspecteur en de op 4 september 2023 door de Nationale Ombudsman aan de inspecteur doorgestuurde e-mails aan te merken als ingebrekestellingen. Eiser wilde dat zijn aangifte IB/PVV 2022, zijn verzoek om een inkomensverklaring en zijn verzoek om een contactadres te registreren in behandeling werden genomen, hetgeen volgens hem door de inspecteur werd geweigerd omdat eiser niet was ingeschreven in de BRP. Volgens eiser kwalificeren de beslissingen op deze aanvragen als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist, stelt eiser recht te hebben op een drietal dwangsommen. Omdat de inspecteur vervolgens niet heeft gereageerd op zijn verzoeken om een dwangsom, bestaat recht op nog drie dwangsommen, zo stelt eiser. Ook stelt eiser dat het motiveringsbeginsel is geschonden.
5.2.
De inspecteur voert - ook samengevat - aan dat het bezwaar terecht kennelijk
niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de dwangsombeschikking van 16 februari 2024 niet voor bezwaar vatbaar is. Het doen van aangifte is op grond van artikel 8 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb, aldus de inspecteur. Voor het laten opnemen van een toezendadres en het verstrekken van een inkomensverklaring geldt volgens de inspecteur dat dit geen besluiten zijn zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Bovendien zijn de brieven van eiser van 20 juli 2023 en 28 juli 2023 en de e-mail van 4 september 2023 volgens de inspecteur niet als ingebrekestellingen aan te merken. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2024 [1] stelt de inspecteur dat ook geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet-tijdig beslissen op eiser zijn bezwaar tegen de beslissing om geen dwangsom toe te kennen.
Kwalificeren de klachten van eiser als ingebrekestellingen?
6.
6.1.
De eerste vraag is of de brieven van 20 juli 2023 (zie 2.2.) en 28 juli 2023
(zie 2.3.) en de e-mail van 4 september 2023 (zie 2.4.) als ingebrekestellingen in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb kwalificeren. Volgens eiser is dit wel het geval, maar volgens de inspecteur is dit niet het geval omdat niet wordt voldaan aan de formele eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan een ingebrekestelling.
6.2.
Uit de rechtspraak volgt dat een geschrift als ingebrekestelling aangemerkt wordt als het voldoet aan de volgende drie eisen. Ten eerste moet uit het geschrift voldoende duidelijk worden op welke aanvraag het betrekking heeft, ten tweede moet duidelijk zijn dat de belanghebbende vindt dat het bestuursorgaan niet tijdig op die aanvraag heeft beslist en ten derde dat de belanghebbende er op aandringt dat er een beslissing wordt genomen. Het is niet vereist dat termen als ‘aanmanen’ of ‘in gebreke stellen’ worden gebruikt. [2]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de brieven van eiser van 20 juli 2023 en 28 juli 2023 aan de hiervoor genoemde eisen voor een ingebrekestelling. Uit de brieven volgt duidelijk dat het om de aangifte IB/PVV 2022 gaat en de aanvraag van een inkomensverklaring en eiser dringt aan op het in behandeling nemen van beide aanvragen.
6.4.
Ook de op 4 september 2023 doorgestuurde e-mail (zie 2.4.) kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als ingebrekestelling. Uit deze e-mail volgt duidelijk dat het eiser te doen is om de registratie van zijn contactadres, dat hij hier nog geen reactie op heeft vernomen en dat hij actie verlangt van de inspecteur.
Heeft eiser recht op een dwangsom wegens het niet-tijdig in behandeling nemen van de aangifte IB/PVV 2022?
7.
7.1.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een dwangsom omdat de inspecteur te lang heeft gedaan over de afhandeling van zijn aangifte IB/PVV 2022. Eiser heeft de (papieren) aangifte op 18 juni 2023 ingediend. Volgens de publieksinformatie van de Belastingdienst wordt hierop vervolgens binnen 8 weken gereageerd, aldus eiser. Eiser heeft de voorlopige aanslag pas op 31 januari 2024 ontvangen, waarmee de termijn van 8 weken ruimschoots is overschreden.
7.2.
De rechtbank overweegt dat een aangifte geen aanvraag is in de zin van de Awb. [3] Dit betekent dat de dwangsomregeling dus niet van toepassing is op de behandeling van een aangifte IB/PVV. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen recht heeft op een dwangsom wegens het niet-tijdig in behandeling nemen van zijn aangifte IB/PVV 2022. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de termijn voor het opleggen van een aanslag IB/PVV drie jaren bedraagt na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. [4] De inspecteur heeft de aanslag ruim binnen deze driejaarstermijn aan eiser opgelegd.
Heeft eiser recht op een dwangsom wegens het niet-tijdig verstrekken van een inkomensverklaring?
8.
8.1.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een dwangsom omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 27 juli 2023 om een inkomensverklaring over 2022.
8.2.
De rechtbank overweegt dat, voor zover een verzoek om een inkomensverklaring al zou kwalificeren als een aanvraag om een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb, hier de redelijke beslistermijn van acht weken [5] voor geldt. Eiser heeft de inspecteur bij brief van 28 juli 2023 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn van acht weken nog (lang) niet verstreken, aangezien eiser naar eigen zeggen het verzoek om een inkomensverklaring op 27 juli 2023 heeft ingediend. Dat betekent dat eiser de ingebrekestelling, voor zover deze ziet op de inkomensverklaring, te vroeg heeft verstuurd. Eiser heeft alleen daarom al geen recht op een dwangsom.
Heeft eiser recht op een dwangsom wegens het weigeren van de registratie van een postadres?
9.
9.1.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een dwangsom omdat de inspecteur weigerde zijn postadres te registreren. De inspecteur voert aan dat een verzoek tot het opnemen van een postadres geen verzoek is om een beschikking op aanvraag zoals bedoeld in
artikel 1:3 van de Awb, zodat de dwangsomregeling hierop niet van toepassing is.
9.2.
De rechtbank overweegt dat onder een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg. Van een rechtshandeling is sprake - voor zover hier van belang - als er een verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of wanneer het bestaan van rechten, verplichtingen, bevoegdheden bindend wordt vastgesteld.
Is sprake van een besluit?
9.3.
De rechtbank overweegt dat het wijzigen van een postadres doorgaans een administratieve handeling is en, zoals de inspecteur bepleit, geen besluit of beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In dit specifieke geval ziet de rechtbank dat echter anders. En de rechtbank vindt daarvoor het volgende van belang. Tijdens een gesprek met de Belastingtelefoon kreeg eiser te horen dat zijn aangifte IB/PVV 2022 niet in behandeling werd genomen omdat hij niet beschikte over een inschrijfadres in de BRP. Omdat eiser wel wilde dat zijn aangifte in behandeling werd genomen, heeft hij verzocht om zijn postadres te wijzigen (zie 2.3.). Hierop heeft eiser als reactie de brief van 26 september 2023 ontvangen (zie 2.7.) Hierin geeft de inspecteur aan dat niet aan het verzoek om een postadres te registreren kan worden voldaan.
9.4.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in dit geval rechtsgevolgen werden verbonden aan het registreren van eisers adres omdat dit, volgens de informatie die eiser heeft ontvangen van de inspecteur, gevolgen heeft voor het al dan niet in behandeling nemen van zijn aangifte. Hiermee is - materieel getoetst - sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In dit geval ziet de rechtbank eisers verzoek om een postadres te registreren dan ook als een aanvraag om een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat hierop de dwangsomregeling van toepassing is.
Is het besluit tijdig genomen?
9.5.
Eiser heeft met dagtekening van 28 juli 2023 een formulier ingediend bij de inspecteur waarin hij verzoekt om het wijzigen van zijn postadres. In dit formulier staat vermeld dat het verzoek binnen vijf dagen in behandeling wordt genomen. Uit het dossier blijkt dat de inspecteur dit niet heeft gedaan en eiser heeft bij mail van 4 september 2023 de inspecteur in gebreke gesteld. Bij brief van 26 september 2023 heeft de inspecteur vervolgens op het verzoek gereageerd met een afwijzing van het verzoek.
9.6.
Dit betekent dat de inspecteur bij brief van 26 september 2023 dus op het verzoek heeft gereageerd en dit ook kenbaar heeft gemaakt aan eiser. Dat dit wellicht niet het voor eiser gewenste antwoord was, maakt dit niet anders. Dit brengt ook met zich mee dat de rechtbank het standpunt van eiser, dat hij pas in januari 2024 op de hoogte raakte van de beslissing, niet volgt. Wel is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur ten onrechte geen dwangsom aan eiser heeft toegekend. Hieronder ligt de rechtbank toe wat de hoogte van de dwangsom volgens haar moet zijn.
Wat is de hoogte van de dwangsom?
9.7.
De inspecteur heeft 22 dagen na ontvangst van de ingebrekestelling gereageerd op het verzoek en dit is, rekening houdend met de wettelijke termijn van 14 dagen, 8 dagen te lang. De rechtbank ziet aanleiding om voor de ten onrechte niet vastgestelde dwangsom zelf in de zaak te voorzien in die zin dat zij zelf de verbeurde dwangsom zal vaststellen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 184. [6]
9.8.
Het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur ten onrechte geen dwangsom aan eiser heeft toegekend, brengt ook met zich mee dat het tegen de dwangsombeschikking gerichte bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren.
Heeft eiser recht op dwangsommen wegens het niet-tijdig reageren op zijn verzoek om een dwangsom?
10.
10.1.
Eiser stelt dat, omdat de inspecteur niet tijdig heeft gereageerd op zijn verzoeken om een dwangsom, recht bestaat op nog drie dwangsommen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Raad van State van 10 april 2024 [7] , waarin volgens hem is geoordeeld dat het verzoek om een dwangsombesluit wordt aangemerkt als een aanvraag om een beschikking in de zin van artikel 4:17 van de Awb.
10.2.
De rechtbank overweegt dat een dwangsombesluit geen beschikking op aanvraag is in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, zodat een bestuursorgaan niet een dwangsom kan verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. [8] Dit betekent dat eiser geen recht heeft op aanvullende dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit door de inspecteur.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen recht op (aanvullende) dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen door de inspecteur op zijn verzoeken om een dwangsom. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Raad van State treft geen doel. Deze uitspraak gaat namelijk niet over de verschuldigdheid van dwangsommen, maar over de vraag of een bepaalde brief kwalificeerde als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waar al dan niet bezwaar tegen open stond.
Heeft de inspecteur het motiveringsbeginsel geschonden?
11.
11.1.
Eiser stelt dat de inspecteur onvoldoende heeft gemotiveerd dat de reactie op een verzoek om een dwangsom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Ook is volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom zijn bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
11.2.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de inspecteur het verzoek om een dwangsom ten onrechte heeft afgewezen en het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, hoeft deze beroepsgrond niet meer te worden behandeld.

Conclusie en gevolgen

12.
12.1.
Het beroep is gegrond omdat eisers verzoek om een dwangsom ten onrechte is afgewezen en het tegen de dwangsombeschikking gerichte bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de dwangsombeschikking;
- stelt de door de inspecteur verschuldigde dwangsom vast op € 184;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A. Veenstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Hoge Raad, 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1124
3.Dit staat in artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Dit staat in artikel 11, derde lid, van de AWR.
5.In de zin van artikel 4:13 van de Awb.
6.Artikel 4:17, tweede lid Awb, dit betekent voor deze zaak dat 8 dagen maal € 23 aan dwangsom verbeurd wordt.
8.Zie onder meer Hoge Raad, 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:906