ECLI:NL:RBNNE:2025:249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
18-179144-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met tbs-maatregel

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege opgelegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 juli 2023, waarbij de verdachte de aangever meermalen heeft geslagen en geschopt, wat resulteerde in een schedelbreuk en andere verwondingen bij de aangever. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte heeft toegepast, een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/179144-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 juli 2023 te [plaats]-[plaats], gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen heeft geslagen/gestompt in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 17 juli 2023 te [plaats]-[plaats], gemeente Emmen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, gehoorschade en/of gekneusde ribben en/of arm, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan/stompen in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd te schoppen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 17 juli 2023 te [plaats]-[plaats], gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen heeft geslagen/gestompt in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en zich wat betreft de kwalificatie van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Uit de literatuur volgt dat wanneer iemand tegen het hoofd wordt geslagen en geschopt, niet de standaard vuistregel kan worden gehanteerd dat als gevolg daarvan zonder meer sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. De raadsman heeft betoogd dat verdachte van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er is weliswaar sprake van een schedelbreuk, maar dit kan zonder nadere concrete medische informatie niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​De door verdachte ter zitting van 14 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 17 juli 2023 in [plaats]-[plaats] aangever heb geslagen en geschopt. U, voorzitter, toont de camerabeelden van de [naam] supermarkt en geeft aan dat er in het dossier ook een beschrijving is van deze beelden, maar dat u met mij de beelden wilt bekijken omdat u er ook vragen over heeft aan mij. U geeft aan dat te zien is dat ik veel vuistslagen maak richting het lichaam van aangever, maar dat doordat een auto het zicht belemmert niet is te zien waar mijn vuistslagen terechtkomen. U houdt mij voor dat uit camerabeelden van twee omstanders blijkt dat ik aangever op het bovenlichaam heb geslagen en vraagt mij of de vuistslagen waarvan het zicht door die auto wordt belemmerd ook op het bovenlichaam waren. Ja, dat is het geval. U houdt mij voor dat op de camerabeelden van de [naam] te zien is dat aangever na meerdere vuistslagen op de grond valt. Dat klopt wel. U geeft aan dat op de beelden van de [naam] supermarkt ook is te zien dat ik aangever schop, op de plek waar ik hem eerst heb geslagen. Ja. U toont de camerabeelden die door een omstander zijn gemaakt en door een verbalisant zijn beschreven en houdt mij voor dat de verbalisant beschrijft dat ik terwijl aangever op de grond ligt bewust, met kracht en gericht hem op zijn hoofd sla en vervolgens bewust, met kracht en gericht aangever tegen zijn hoofd trap. Dat klopt. Ik deed dat omdat ik hem niet de kans wilde geven mij nogmaals te kunnen slaan. U toont de camerabeelden die door een andere omstander zijn gemaakt en niet door de verbalisant worden beschreven en houdt mij voor dat hieruit blijkt dat ik nogmaals met kracht tegen het hoofd van aangever schop. Dat klopt, ik was mezelf aan het verdedigen. U vraagt mij hoe ver ik van plan was te gaan. Ik was van plan door te gaan tot aangever knock-out zou zijn, zodat hij mij niet opnieuw zou kunnen aanvallen.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juli 2023, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023188794 d.d. 28 juli 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik zag dat [verdachte] op ongeveer vijf centimeter van mij af kwam staan. Ik zag [verdachte] een slaande beweging met zijn rechtervuist richting mijn gezicht maakte. Het volgende letsel heb ik door dit incident opgelopen:
  • Gekneusde ribben aan de rechterzijde;
  • Rechterarm gekneusd;
  • Bulten in mijn nek en achterhoofd;
  • Dikke bult boven mijn linkeroog;
  • Schaafplekken aan mijn rechterkant van mijn gezicht;
  • Pijnlijke kaak;
  • Slechthorend aan het linkeroor;
  • Schedelbreuk aan de linkerzijde.
3. ​
​Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 18 juli 2023, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer] Voornamen: [slachtoffer]
A. Uitwendig waargenomen letsel: welke delen letsel/kneuzing: gezicht/hoofd links en ribben
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 17/07/2023
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel, etc.): schedelbreuk links
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2023, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam]:
Bestand [naam]. De bewakingsbeelden zijn afkomstig van de supermarkt [naam] te [plaats] . Op het voetpad zijn twee personen te zien waarvan één blank, hierna te noemen als slachtoffer, en één donkergetint, hierna te noemen als verdachte. De verdachte loopt voorop en het slachtoffer loopt erachter aan. Op een gegeven moment draait de verdachte om en loopt op het slachtoffer af en maakt meerdere slaande bewegingen in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer weert zich af en maakt ook slaande beweging terug. Het slachtoffer wordt meerdere malen geraakt aan zijn hoofd. Het slachtoffer valt op de grond en verdwijnt uit zicht omdat een geparkeerde auto het zicht belemmert. De bovenzijde van de verdachte is wel te zien op beeld. De verdachte maakt meerdere slaande bewegingen, met beide handen, in de richting van het slachtoffer. De slaande bewegingen zijn bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer. Enkele seconden later maakt de verdachte een trappende beweging in de richting van het slachtoffer. De trappende beweging is bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer. Hierna volgen meerdere slaande en trappende bewegingen door de verdachte in de richting van het slachtoffer.
Bestand [naam]. Deze beelden zijn afkomstig van een omstander en is gemaakt met een mobiele telefoon. In dit filmpje is voornoemd slachtoffer en voornoemde verdachte te zien. Het slachtoffer ligt op de grond. De verdachte maakt een slaande beweging in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt geraakt op zijn hoofd. De slaande beweging is bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer.
Het slachtoffer weert zijn hoofd af met beide handen. De verdachte loopt weg van het slachtoffer en keert terug naar het slachtoffer. De verdachte maakt een trappende beweging in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt geraakt op zijn hoofd. De trappende beweging is bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer.
Bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor vermelde inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte allereerst meermalen met kracht met zijn rechtervuist uithaalt in de richting van het gezicht van aangever. Als gevolg van de laatste vuistslag valt aangever op de grond. Terwijl aangever op de grond ligt, slaat verdachte meermalen met kracht met zijn vuisten tegen het bovenlichaam van aangever. Daarnaast maakt verdachte meerdere schoppende bewegingen tegen het bovenlichaam van aangever. Ten aanzien van de schoppende bewegingen kan op basis van de door omstanders gemaakte camerabeelden en hetgeen verdachte daarover ter terechtzitting heeft verteld, worden vastgesteld dat hij in ieder geval tweemaal met geschoeide voet en met kracht schopt tegen het gezicht en hoofd van aangever, ook op de plekken waar verdachte hem eerder geslagen heeft Dat sprake is geweest van hevig inwerkend geweld op het hoofd van aangever blijkt daarnaast uit de bij hem vastgestelde schedelbreuk aan de linkerzijde van zijn hoofd.
Aangenomen mag worden dat aangever als gevolg van de klap waardoor hij tegen de grond ging al in aanzienlijke mate verminderd in staat is geweest om zich tegen het geweld op het hoofd te verdedigen en in enige mate versuft en verzwakt zal zijn geweest. Tegen die achtergrond en in aanmerking genomen het feit dat zich in en rondom het hoofd vele vitale en kwetsbare organen (hersenen), zenuwen en bloedbanen bevinden, heeft het geweld dat op het hoofd van aangever is toegepast terwijl hij op de grond lag bezien naar kracht en intensiteit naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood meegebracht. Het gedrag van verdachte, te weten het meermaals met volle kracht inslaan en schoppen op het hoofd van aangever, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop willens en wetens heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande is voor de rechtbank wettig en overtuigend komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna is bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 juli 2023 te [plaats]-[plaats], gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen heeft geslagen/gestompt in het gezicht en op het lichaam en voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat in het geval de rechtbank komt tot kwalificatie van het primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde aan verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie gelet op de consistente verklaring van verdachte dat hij eerst door aangever werd geslagen en dat verdachte daarop wegliep terwijl aangever achter hem aanliep om verdachte een tweede klap te geven. Daarnaast heeft getuige [naam] verklaard dat aangever verdachte wilde slaan, heeft getuige [naam] verklaard dat verdachte rustig was en er ruzie ontstond toen aangever erbij kwam en zijn door verbalisanten rode verkleuringen in het oog van verdachte waargenomen. Verdachte heeft vervolgens de grenzen van proportionaliteit overschreden, maar dat is het onmiddellijk gevolg geweest van de hoog opgelopen emoties door de klap die verdachte gekregen had.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt omdat geen sprake was van een noodweersituatie.
Oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens het lijf, van verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank stelt op basis van de beschreven (en ter zitting getoonde) camerabeelden vast dat verdachte wegloopt van de ingang van de flat en dat aangever achter verdachte aanloopt. Vervolgens heeft verdachte zich omgedraaid en, na een aanvankelijke schijnbeweging met het lichaam, meerdere malen met zijn rechtervuist uitgehaald in de richting van het gezicht van aangever. Uit de beschreven beelden blijkt niet dat alvorens verdachte uithaalt, vanuit aangever geweldshandelingen zijn uitgegaan. Hoewel de lezing van verdachte dat hij voordat hij wegliep bij de ingang van de flat door verdachte is geslagen niet door getuigen wordt ondersteund, kan de rechtbank wel vaststellen dat zich buiten het zicht van de camera een woordenwisseling heeft voorgedaan. Zowel aangever als verdachte hebben immers verklaard dat aangever zich mengde in een gesprek dat verdachte met twee andere personen bij de ingang van de flat voerde en dat er een woordenwisseling ontstond. De rechtbank kan niet uitsluiten dat er, voorafgaand en buiten het zicht van de camera, sprake is geweest van een (dreigende) geweldshandeling door aangever richting verdachte. Het voorgaande laat echter onverlet dat nadat verdachte weg liep, hij zich vervolgens heeft omgedraaid, waarna de geweldshandelingen richting aangever zijn gevolgd. Op dat moment was er geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vanuit aangever waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt een beroep op noodweerexces niet. Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
Motivering straf en maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, alsmede dat aan verdachte de maatregel van
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van Reclassering Nederland van 8 mei 2024 en de pro Justitia-rapportages van het Pieter Baan Centrum van 1 mei 2024 en 13 januari 2025 en de toelichting daarop ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Nadat verdachte na een woordenwisseling aanvankelijk de juiste keuze maakte om weg te lopen van de situatie, is verdachte op die keuze teruggekomen door zich om te draaien en vervolgens zeer fors geweld op aangever uit te oefenen. Verdachte heeft aangever meermalen tegen het hoofd en lichaam geslagen en geschopt en, terwijl aangever weerloos op straat lag, meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangever onder meer een schedelbreuk en gekneusde ribben opgelopen. Daarnaast heeft aangever door het handelen van verdachte tot op heden last van gevoelens van angst. De rechtbank acht het bewezen verklaarde een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zulke geweldsincidenten, zeker wanneer deze zijn gepleegd op klaarlichte dag in het openbaar en in het zicht van andere mensen, zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk en rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
Naar aanleiding van een bevel tot observatie heeft het Pieter Baan Centrum op 1 mei 2024 een pro Justitia-rapportage uitgebracht, opgesteld door GZ-psycholoog N.P.A. van der Weegen, psychiater M. van Berkel en F.R. Ramsaransing, psychiater in opleiding. Op verzoek van de verdediging hebben voornoemde rapporteurs op 13 januari 2025 een aanvullende rapportage uitgebracht waarin het medisch dossier vanuit verdachtes huisarts en het medisch dossier vanuit de penitentiaire inrichting zijn betrokken. Daarnaast hebben de rapporteurs verdachte beperkt, door een gebrek aan medewerking, opnieuw gesproken. De rapporteurs concluderen dat zij geen aanleiding zien tot aanpassing van de gegeven adviezen in de
rapportage van 1 mei 2024. GZ-psycholoog N.P.A. van der Weegen heeft ter terechtzitting de conclusies uit de rapportage van 1 mei 2024 gehandhaafd.
Uit de rapportage van 1 mei 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van intellectueel functioneren op zwakbegaafd niveau, middelenmisbruik en van zowel positieve als negatieve symptomen van een psychotische stoornis. De rapporteurs lichten toe dat verdachte lijdt aan een stoornis die gepaard gaat met achterdocht, psychotische overschrijdingen, een gebrek aan impulscontrole, een gebrek aan empathie,
prikkelbaarheid en een beperkte sociale wederkerigheid en dat van deze stoornis ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde. De rapporteurs adviseren daarom het ten laste gelegde (in ieder geval) verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en rekent het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe.
De rapporteurs schatten het risico op recidive op het gebied van geweld in als hoog. Hoewel enige beschermende factoren zijn vastgesteld, worden deze overschaduwd door de aanwezige risicofactoren. Eerdere gewelddadige incidenten, instabiliteit in relaties en problemen met werk en middelengebruik dragen bij aan een verhoogd risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Ook het gebrek aan zelfinzicht en negatieve opvattingen dragen hieraan bij. Tot slot dragen de verwachte blootstelling aan destabiliserende factoren, het verwachte gebrek aan persoonlijke steun en een hoog niveau van ervaren stress bij aan het hoge recidiverisico.
Gelet op de beschreven stoornissen, de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid en het hoge recidive achten de rapporteurs een klinische behandeling noodzakelijk. Omdat verdachte als gevolg van zijn stoornis geen ziekte-inzicht heeft, zich niet bereid toont zich aan voorwaarden te houden en evenmin in staat wordt geacht zich te kunnen houden aan voorwaarden, achten de rapporteurs behandeling binnen een min of meer vrijwillig kader niet haalbaar. De rapporteurs adviseren daarom aan verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen.
Uit het advies van Reclassering Nederland van 8 mei 2024 volgt dat zij behandeling van verdachte binnen het kader van tbs met voorwaarden eveneens niet uitvoerbaar acht omdat het verdachte aan intrinsieke motivatie voor behandeling ontbreekt en de reclassering verdachte niet in staat acht zich aan voorwaarden te kunnen houden.
Straf en maatregel
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en, hoewel geen sprake was van een noodweersituatie, ook met de aanleiding die tot het bewezen verklaarde heeft geleid en het gegeven dat verdachte zich aanvankelijk aan de situatie heeft willen onttrekken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de hierboven genoemde pro Justitia-rapportage en de informatie over de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat om het gevaar voor herhaling te beperken. Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging, zoals opgenomen in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte een misdrijf heeft gepleegd waarop minimaal vier jaren gevangenisstraf is gesteld. Daarbij stelt de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven rapportage van deskundigen vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die bestond ten tijde van het strafbare feit.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de stoornissen van verdachte zodanig zijn dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet ook op de rapportage, sprake van een hoog recidivegevaar. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. De rechtbank overweegt daarbij dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De duur van de tbs-maatregel is daarom niet gemaximeerd en kan een periode van vier jaren te boven gaan.

Benadeelde partij

Dhr. [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.620,02 ter vergoeding van materiële schade en 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregel.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering omdat verdachte moet worden vrijgesproken, dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank de verdediging niet volgt de vordering, voor zover deze ziet op schade door studievertraging en de immateriële schade, afgewezen dient te worden. Volgens de verdediging is er geen onderbouwing voor deze posten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging voorts aangevoerd dat er geen sprake van een psychologische diagnose en evenmin van behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
Het gevorderde bedrag bestaat uit:
  • Eigen risico, ad 102,17
  • Studievertraging, ad 5.068,75
  • Kledingschade, ad 40,00
  • Reis-/proceskosten, ad 188,10
  • Huishoudelijke hulp, ad 221,00
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade die ziet op de vergoeding van de kosten voor de kleding, het eigen risico en de huishoudelijke hulp, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering, dat overigens niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Reiskosten
De rechtbank is verder van oordeel dat de schadepost die ziet op gemaakte reiskosten, enkel de kosten van de reizen die verband houden met medische behandelingen, ad 42,90, voor vergoeding in aanmerking komen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De reiskosten naar de rechtbank, ad 145,20, zijn daarentegen geen rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten komen enkel voor vergoeding in aanmerking in het kader van een proceskostenveroordeling en in dat geval enkel wanneer de benadeelde alleen ter zitting verschijnt en alleen het woord voert. Nu benadeelde werd bijgestaan door een gemachtigde raadsman, niet alleen is verschenen en niet alleen het woord heeft gevoerd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, komen deze reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat de vordering voor wat betreft de reiskosten gedeeltelijk moet worden afgewezen.
Studievertraging
Blijkens de vordering tot schadevergoeding volgde de benadeelde partij een mbo-opleiding bij de LOI ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Uit de correspondentie tussen benadeelde en het opleidingsinstituut volgt dat de serviceduur van zijn opleiding zou verlopen op 1 januari 2024, maar dat deze einddatum op verzoek van benadeelde partij is verlengd omdat hij tijdelijk niet in staat was om de opleiding te volgen. Gezien de medische informatie, in samenhang bezien met de correspondentie tussen benadeelde partij en het UWV, is naar het oordeel van de rechtbank, voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde in de periode na het bewezenverklaarde feit tot 15 november 2023 ziekgemeld is geweest als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Ook is op basis hiervan voldoende aannemelijk geworden dat hij, als gevolg van het bewezenverklaarde feit, in die periode onvoldoende in staat is geweest zich te richten op zijn studie en derhalve studievertraging heeft opgelopen van drie maanden. De gevorderde schade betreft daarmee rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Voor het bepalen van de omvang van de schade door opgelopen studievertraging is door de benadeelde partij verwezen naar de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad. De rechtbank acht de omvang van de schade voldoende onderbouwd en redelijk. De gevorderde materiele schade van 5.068,75, kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Indien er sprake is van lichamelijk letsel dat benadeelde heeft bekomen als gevolg van het bewezenverklaarde bestaat er ingevolge artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek een grondslag voor immateriële schadevergoeding. De hoogte van immateriële schade geschiedt naar billijkheid, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelde is getroffen, de aard en ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging en de aard van de aansprakelijkheid. Ten aanzien van lichamelijk letsel heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het met name gaat om de aard, de ernst en de duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Deze factoren, die als zodanig moeilijk waarneembaar en meetbaar zijn, moeten volgens de Hoge Raad worden afgeleid uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen. Ook houdt de rechtbank rekening met bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Door het forse geweld dat verdachte heeft toegepast, heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van aangever, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij. Aangever heeft aanzienlijk letsel bekomen, waaronder een schedelbreuk en gekneusde ribben. Aangever ondervindt, zo blijkt uit de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, tot op heden nog steeds de gevolgen van het bewezenverklaarde feit. Zo heeft hij nog steeds last van (onder meer) angstklachten, hoofdpijn en concentratieproblemen.
De rechtbank overweegt dat genoegzaam is gebleken dat het lichamelijk letsel bij aangever ten gevolge van het bewezen verklaarde feit is ontstaan. De rechtbank acht alles afwegende een bedrag van 4.000,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Vordering benadeelde partij: [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 9.474,82 (zegge: negenduizend vierhonderdvierenzeventig euro en tweeëntachtig eurocent). Dit bedrag bestaat uit 5.474,82 aan materiële schade en 4.000,00 aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 9.474,82 (zegge: negenduizend vierhonderdvierenzeventig euro en tweeëntachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 5.474,82 aan materiële schade en 4.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 82 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. R.D. van Essen, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2025.