ECLI:NL:RBNNE:2025:2495

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
24/1134
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning dakopbouw en belangenafweging bij zonnepanelen

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor een dakopbouw aan de [adres 1] in [plaats]. Eiser, wonende op [adres 2], was het niet eens met de verleende vergunning en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende belangenafweging had plaatsgevonden. Hoewel het beroep gegrond werd verklaard, werden de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten omdat het college in beroep een nieuw bezonningsdiagram en een onderbouwing van de belangen van de vergunninghouder had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de afname van bezonning voor de zonnepanelen van eiser niet zo'n onevenredige benadeling van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel met zich meebracht dat er geen bevoegdheid was tot het verlenen van de binnenplanse afwijking. De rechtbank vernietigde het besluit van 31 januari 2024, maar liet de rechtsgevolgen in stand, waardoor de dakopbouw gerealiseerd kan worden. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar had geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] en [naam] uit [plaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor een dakopbouw aan de [adres 1] in [plaats]. Eiser is het niet eens met deze omgevingsvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college deze omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig en zonder kenbare belangenafweging tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het college die gebreken voldoende heeft hersteld
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond maar de dakopbouw kan wel gerealiseerd worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft op 1 februari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het
vergroten van een woning aan de [adres 1] in [plaats] met een dakopbouw. Het betreft een omgevingsvergunning voor het bouwen en het strijdig gebruik.
2.1.
Eiser woont op [adres 2] en heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit van 31 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, en C. Bouwmeester, K. Strating en I. Stoepker namens het college. Namens vergunninghouder heeft [naam] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing.
3.1.
Op het perceel [adres 1] is de bestemming ‘Wonen’ uit het bestemmingsplan Lewenborg/Ruischerwaard van toepassing. Niet in geschil is dat het plan voor de dakopbouw niet voldoet aan de toegestane maximum bouwhoogte van 7 meter. Op grond van artikel 13.4.1 aanhef en onder c van de planregels kan de bouwhoogte met behulp van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo, worden vergroot tot maximaal 11 meter. Afwijken van de regels is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de woonsituatie;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
e sociale veiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
In het bestreden besluit is van die mogelijkheid voor een binnenplanse afwijking gebruik gemaakt.
3.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat de gebruiksmogelijkheden van zijn woning en zijn perceel onevenredig worden aangetast. In bezwaar is het college uitgegaan van een rendementsverlies van 35%. Naast verlies van opbrengst van de zonnepanelen en verlies van zonlicht in de tuin, heeft de lagere opbrengst van de zonnepanelen ook gevolgen voor het verplichte energielabel. Het college heeft de belangen van vergunninghouder zwaarder laten wegen, zonder te motiveren wat die belangen zijn.
4.1.
Eiser heeft in zijn beroepschrift ook zijn ongenoegen geuit over het proces van besluitvorming. Hij beschrijft onder andere een gevoel van ongemak over de bij de aanvraag betrokken aannemer en uitvoerder van de zonnestudie, en de samenwerking met de bouwcoach. Ook twijfelt eiser of de compensatievoorstellen nu wel of niet zijn meegenomen in de besluitvorming.
Op de zitting heeft eiser aangegeven dat zijn beroepsgronden gaan over de schaduwwerking en de belangenafweging zoals weergegeven onder 4. De rechtbank zal die gronden hierna beoordelen. Voor zover eiser argumenten heeft aangevoerd die zien op de gevolgen van de dakopbouw voor andere woningen dan zijn eigen woning, is op de zitting met eiser besproken dat hij alleen voor zijn eigen belangen kan opkomen omdat alleen hij beroep heeft ingesteld.
Beoordeling
5. De rechtbank overweegt dat het college in de beslissing op het bezwaar is uitgegaan van een rendementsverlies van 35% voor de zonnepanelen op de woning van eiser. Het college heeft echter in het verweerschrift afstand genomen van dat standpunt en is in het verweer uitgegaan van een gewogen toename van 14% schaduw in juli.
Verder overweegt de rechtbank dat het college in het bestreden besluit stelt dat de prioriteit van de woonfunctie boven de energiebelangen de toekenning van de gevraagde afwijking van het bestemmingsplan rechtvaardigt. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet wat die belangen ten aanzien van wonen zijn.
5.1.
De rechtbank is daarom van oordeel dat op het moment van besluitvorming onvoldoende vast stond wat de belemmering voor de zonnepanelen van eisers was. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Dat is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit vanwege het ontbreken van een kenbare belangenafweging, in strijd is met de artikelen 3:4, 3:46 en 7:12 van de Awb.
Het beroep van eiser slaagt.
5.2.
In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden. Het college heeft namelijk bij het verweerschrift een nieuw bezonningsdiagram overgelegd. Daarnaast heeft het college in het verweerschrift toegelicht dat de dakopbouw extra woonruimte biedt voor de vergunninghouder, de duurzaamheidsambities van de gemeente ondersteunt en aansluit bij eerdere vergelijkbare uitbreidingen in de wijk. Bij het verweer heeft het college een bijlage gevoegd met daarin een toelichting van vergunninghouder op zijn belangen.
De rechtbank zal hierna beoordelen of het college, gelet op die nadere motivering, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Schaduwpercentage
5.3.
Op de zitting heeft het college toegelicht niet langer te rekenen met rendementsverlies van zonnepanelen maar nu uit te gaan van het verlies aan zonlicht als gevolg van een vergund object. Het college heeft bij het verweer een bezonningsdiagram met belemmeringspercentages (zonafname, schaduwtoename) gevoegd. Op basis van die bijlage stelt het college zich op het standpunt dat het gemiddelde belemmeringspercentage van een bouwwerk (op het perceel van vergunninghouder) van een bij recht toegestane hoogte van 7 meter, op het dak van eiser in juli 8% bedraagt. Met de nu vergunde bouwhoogte van 9,5 meter is er sprake van een belemmeringspercentage van 22%. Er zal dus een gewogen toename van 14% zijn in juli, in een wijk binnen een stedelijke omgeving, waarin het plaatsen van dakopbouwen gebruikelijk is. Het college vindt dat er daarom geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4.
De rechtbank overweegt dat in de bij het verweer overgelegde stukken de schaduwwerking als gevolg van de vergunde opbouw (met schuin aflopen dak) op naastgelegen percelen berekend is. Daarbij is een berekening gemaakt voor de schaduw op 20 april, 20 juli, 20 oktober en 20 december, op vijf tijdstippen op een dag: 09:00, 11:00, 13:00, 15:00 en 17:00 uur. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vergunde dakopbouw in de maanden april, juli en oktober alleen in de ochtend (om 09:00 uur en 11:00 uur) schaduwwerking heeft op het dak van eiser. In december wordt geen zonafname voorzien. Verder is de grootste percentuele belemmering om 09:00 uur berekend. Op dat moment is echter de lichtsterkte op het oppervlak het laagst. In de maand oktober is er om 09:00 uur zo weinig zon dat de belemmering om 09:00 uur 0% is.
Uit de berekening blijkt dat de gemiddelde belemmering als gevolg van de dakopbouw over de hele dag, op 20 april 21% is, op 20 juli 22% en op 20 oktober 5%.
Eiser heeft deze berekening niet gemotiveerd weersproken.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk om, bij het berekenen van de nadelen als gevolg van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, rekening te houden met de bij recht toegestane planologische mogelijkheden. Het woonhuis van derde-partij had weliswaar een feitelijk gerealiseerde hoogte van 6,6 meter aan de voorgevel en 5,5 meter aan de achtergevel, maar op grond van het bestemmingsplan is een bouwhoogte van 7 meter op het perceel bij recht toegestaan. Daarom heeft het college de toename van schaduw als gevolg van een bij recht toegestane bouwhoogte van 7 meter, in mindering mogen brengen op de schaduwtoename als gevolg van de vergunde opbouw.
Volgens de berekening is de gemiddelde belemmering als gevolg van een bouwhoogte van 7 meter op 20 april 9%, op 20 juli 8%, op 20 oktober 3% en op 20 december op 6%. Dat maakt de berekende toename van de gemiddelde belemmering door de dakopbouw op 20 april 12%, op 20 juli 14% en op 20 oktober 2%.
Belangen vergunninghouder
5.6.
Het college heeft in zijn verweer aangevoerd dat het belang van vergunninghouder is gelegen in een behoefte aan extra woonruimte, het verhogen van het leefcomfort, modernisatie en duurzaamheid en gangbare ontwikkelingen in de wijk. Bij het verweer heeft het college een motivering van vergunninghouder voor de aanvraag gevoegd. Vergunninghouder geeft aan dat de extra woonruimte de mogelijkheid biedt voor een betere indeling en benutting van de beschikbare ruimte en leidt tot verhoging van het wooncomfort. Verder is de extra ruimte nodig voor installatie van duurzame technieken, zoals een warmtepomp en andere energie-efficiënte installaties.
Belangenafweging
5.7.
Tegenover de belangen van vergunninghouder bij het vergroten van zijn woonruimte staan de belangen van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de door hem ervaren nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Eisers belang ligt voornamelijk bij de gevolgen van de dakopbouw voor de opbrengst van zijn zonnepanelen. De rechtbank begrijpt dat eiser het verlies van bezonning vervelend vindt maar er bestaat geen recht op blijvend optimale bezonning van zonnepanelen. De belemmering is bovendien beperkt waardoor niet gezegd kan worden dat eiser onevenredig wordt aangetast in zijn woonmogelijkheden op het perceel.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn stelling dat de verminderde opbrengst van de zonnepanelen leidt tot een lager energielabel en een nadeel bij verkoop van de woning onvoldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft zijn stelling niet met bijvoorbeeld een energielabel of taxatie gestaafd. Bovendien bestaat voor het afhandelen van eventuele schade als gevolg van een verleende omgevingsvergunning een aparte procedure: de planschadeprocedure. De rechtbank verwacht niet dat er sprake is van een dusdanige waardevermindering dat het college bij de afweging van de belangen hiermee rekening had moeten houden.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het college mocht oordelen dat de afname van bezonning niet zo’n onevenredige benadeling van de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser tot gevolg heeft, dat er geen bevoegdheid was tot het verlenen van een binnenplanse afwijking. Het college mocht het belang van vergunninghouder bij een toename van woonruimte laten voorgaan boven het belang van eiser bij een optimale werking van zijn zonnepanelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4, 3:46 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat met de nadere motivering die door het college in het verweerschrift en op de zitting is gegeven de geconstateerde gebreken zijn hersteld. Dit betekent dat de vergunde dakopbouw wel gerealiseerd kan worden.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 januari 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.