ECLI:NL:RBNNE:2025:2540

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
LEE 24/1153
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over omgevingsvergunning voor woningen in bedrijfspand met onvoldoende belangenafweging

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het realiseren van twee woningen met berging in een bedrijfspand. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde W.E. van Bentem, was het niet eens met de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Beukers. Eiser voerde verschillende beroepsgronden aan, waarop de rechtbank de vergunning beoordeelde. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan onvoldoende onderzoek had gedaan naar de af te wegen belangen en dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard.

De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 12 mei 2025, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning niet voldoende had onderbouwd waarom de berging tegen de erfgrens was toegestaan, en dat de belangen van eiser onvoldoende waren gewogen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[naam], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: W.E. van Bentem),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, het college
(gemachtigde: M. Beukers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning voor het realiseren van twee woningen met berging in een bedrijfspand in [plaats]. Eiser is het niet eens met de verleende vergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestuursorgaan onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de af te wegen belangen en het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 31 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning gebleven onder aanvulling van de motivering.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld als partij aan de procedure deel te nemen. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde namens het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Bij besluit van 22 februari 2022 is door het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee woningen in een bestaand pand op het perceel [adres] in [plaats]. De berging, die deel uitmaakt van het bouwplan, is gelegen tegen de erfgrens van het naastgelegen perceel [nummer] (het perceel van eiser).
3.1.
Bij besluit van 14 november 2022 op het door eiser ingediende bezwaarschrift is de verleende vergunning door het college niet herroepen. Tegen dit besluit is door eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
3.2.
Hangende de beroepsprocedure heeft het college bij besluit van 24 april 2023 de beslissing op bezwaar van 14 november 2022 gewijzigd. De wijziging ziet met name op de berging. Op grond van artikel 5.2, onder a, van het bestemmingsplan ‘Schiere dörpkes’, mogen gebouwen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’. Het college stelt vast dat de berging buiten het bouwvlak ligt en daarmee strijdig is met het bestemmingsplan. De grondslag en de motivering van de verleende vergunning wordt aangevuld. Ten aanzien van het bouwen buiten het bouwvlak wordt vergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunning wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo, in samenhang met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in artikel 5.3, aanhef en onder a van het bestemmingsplan.
3.3.
In haar uitspraak van 22 december 2023 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift. [1] De grond voor vernietiging is dat de berging (ook) in strijd met artikel 5.2, onder e, van het bestemmingsplan is gebouwd tegen de erfgrens van het perceel van eiser. Het bestemmingsplan vereist een afstand van minimaal 1 meter. Het college diende in de nieuwe beslissing op bezwaar een (belangen)afweging te maken wat betreft het al dan niet afwijken van het bestemmingsplan inzake de afstand van de berging tot de perceelgrens.
3.4.
In het bestreden besluit van 31 januari 2024 is de omgevingsvergunning opnieuw in stand gelaten, onder aanvulling van de grondslag en de motivering. De motivering ten aanzien van de bouw buiten het bouwvlak is gelijkluidend met het besluit van 24 april 2023 (zie onder 3.2). Voor plaatsing van de berging tegen de erfgrens is door het college verwezen naar artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo in samenhang met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in artikel 5.3, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
4. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn de Wabo en het Bor vervallen. Omdat de aanvraag van de omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024, is in deze zaak het oude recht nog van toepassing. Dat volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Belangenafweging
5. Het beroepschrift van eiser richt zich tegen de plaatsing van de berging tegen de erfgrens. Het college heeft volgens eiser niet inzichtelijk gemaakt welk belang is gediend met de berging (op deze plek) en hoe dit belang is gewogen tegen de belangen van eiser. De bouw van de berging tegen de erfgrens beïnvloedt de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser negatief en heeft mogelijk gevolgen voor de waarde van het perceel.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
5.1.1.
Vaste rechtspraak is dat het college om bij de beslissing over een aanvraag om een omgevingsvergunning al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. [2] Het college stelt zich op het standpunt dat de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen – waaronder het perceel van eiser - niet worden aangetast, laat staan dat sprake zou zijn van een onevenredige aantasting.
5.1.2.
Met eiser is de rechtbank van mening dat (wel) sprake is van aantasting van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser. De berging is met 2,80 m aanzienlijk hoger dan de bestaande schutting op de erfgrens. Dit heeft gevolgen voor het aanzicht en de lichtinval op het perceel van eiser. Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser in de toekomst onderhoud van de berging vanaf diens perceel zal moeten dulden.
5.1.3.
In het verweerschrift is aangegeven dat het college het belangrijk vindt dat bij een planologische ontwikkeling waarbij een bestaand pand wordt getransformeerd naar woningen, wordt voorzien in voldoende bergruimte voor de woningen. Het college heeft echter niet gemotiveerd waarom niet had kunnen worden volstaan met een kleinere berging, en waarom het niet mogelijk dan wel ruimtelijk niet gewenst zou zijn dat de berging een meter uit de erfgrens wordt gebouwd. Dat is juist in het kader van de belangenafweging relevant.
5.1.4.
Ook heeft het college erop gewezen dat het gebruik voor woondoeleinden voor omwonenden minder overlast geeft dan de bedrijven die zich daar gelet op de oorspronkelijke bestemming potentieel kunnen vestigen. In zoverre leidt het bouwplan tot verbetering van het woon- en leefklimaat voor omwonenden. Deze stelling is op zich navolgbaar, maar het college heeft niet onderbouwd in hoeverre de plaats en de grootte van de berging noodzakelijk zijn om deze planologische ontwikkeling mogelijk te maken.
5.1.5.
Het college heeft verder overwogen dat ten aanzien van de berging geen planologische bezwaren bestaan. Daarbij heeft het college betrokken dat tegen de erfgrens aan de kant van de berging deels al een bouwwerk is gelegen en dat ook de rest van het perceel is omsloten door bouwwerken op/tegen de erfgrens. Bovendien stond in het verleden op de plaats van de berging altijd al een bouwwerk. De rechtbank is van oordeel dat bij de belangenafweging geen rol kan spelen dat in het verleden ter plaatse een gebouw heeft gestaan. Uitgangspunt voor het beoordelen van de ruimtelijke gevolgen is hetgeen is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
5.1.6.
De rechtbank acht de door eiser gestelde waardedaling onvoldoende onderbouwd. Los daarvan speelt de waardedaling bij de afweging van belangen niet direct een rol. Aan een eventuele waardedaling kan door planschadevergoeding tegemoet worden gekomen.
5.1.7.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat eiser gelijk heeft in zijn stelling dat de omstandigheid dat de berging al is gebouwd in de belangenafweging geen rol mag spelen. De rechtbank stelt vast dat dit door het college ook niet is aangevoerd.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
6. Eiser stelt dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om vooraf zijn standpunt over het bestreden besluit kenbaar te maken. Nu dat niet is gebeurd is de nieuwe beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Gelet op het bovenstaande behoeft deze beroepsgrond geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belangen van eiser en het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de onderzoeksplicht in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de vergunningaanvraag te nemen. Dit omdat het college beleidsruimte heeft bij het afwegen van belangen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat omdat de uitkomst van de door het college te maken afweging niet op voorhand vaststaat.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 januari 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Volk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: […]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…]
Bestemmingsplan Schiere dörpkes

Artikel 5.2 Bouwregels

Algemeen

a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
[…]
(delen van) gebouwen met een bouwhoogte kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter moeten op minimaal 1,00 meter van de zijdelingse en/of de achterste perceelsgrens worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is;
[…]

Artikel 5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid,
  • de milieusituatie,
  • de parkeersituatie en
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
a. het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, deze afwijking kan niet worden toegepast op de genoemde percelen onder sub b;
[…]
het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub e en toestaan dat (delen van) gebouwen met een bouwhoogte kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter op minder dan 1,00 meter van en/of op de achterste perceelsgrens wordt gebouwd;
het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub e en toestaan dat (delen van) gebouwen met een bouwhoogte kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter op minder dan 1,00 meter van en/of op de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
[…]