Op 19 juni 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Schuurman. Het verzoek tot wraking was ingediend op 23 mei 2025 en was gericht tegen mr. M. Brinksma, de rechter in de aan de wraking gerelateerde strafzaak. De verzoeker stelde dat de voorzittersbeslissing van 21 mei 2025 de schijn van partijdigheid had gewekt, omdat de voorzitter in zijn overwegingen een eindoordeel had gegeven en de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen een objectieve schijn van vooringenomenheid met zich meebracht.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het kennelijk ongegrond was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechter had in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de afwijzing van de onderzoekswensen een procesbeslissing betrof, waartegen geen wraking mogelijk is tenzij er sprake is van onbegrijpelijkheid of vooringenomenheid.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.