ECLI:NL:RBNNE:2025:2559

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
C/18/244738/ KG RK 25-154
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met schijn van partijdigheid

Op 19 juni 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Schuurman. Het verzoek tot wraking was ingediend op 23 mei 2025 en was gericht tegen mr. M. Brinksma, de rechter in de aan de wraking gerelateerde strafzaak. De verzoeker stelde dat de voorzittersbeslissing van 21 mei 2025 de schijn van partijdigheid had gewekt, omdat de voorzitter in zijn overwegingen een eindoordeel had gegeven en de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen een objectieve schijn van vooringenomenheid met zich meebracht.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het kennelijk ongegrond was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechter had in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de afwijzing van de onderzoekswensen een procesbeslissing betrof, waartegen geen wraking mogelijk is tenzij er sprake is van onbegrijpelijkheid of vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/244738/ KG RK 25-154
Beslissing van 19 juni 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker
(gemachtigde: mr. S. Schuurman),
strekkende tot de wraking van
mr. M. Brinksma,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 mei 2025;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 26 mei 2025.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak met [zaaknummer hoofdzaak]
.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek aan zijn verzoek ten grondslag
gelegd dat met de voorzittersbeslissing van 21 mei 2025 de schijn van partijdigheid is gewekt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker – onder meer en samengevat – aangegeven dat de voorzitter met zijn overwegingen in de voorzittersbeslissing van 21 mei 2025 op bepaalde onderdelen een eindoordeel heeft gegeven. Hierbij heeft verzoeker ook aangegeven dat de voorzitter, door de wijze van formulering van de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen, een beslissing heeft genomen die een duidelijke objectieve schijn van vooringenomenheid met zich meebrengt.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Naar het oordeel van de wrakingskamer is sprake van een kennelijk ongegrond verzoek en daarom laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, tweede lid, sub b, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank. Hierna legt de wrakingskamer uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.2
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te
zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.3
De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek – onder meer en samengevat – aangegeven dat de hernieuwde verzoeken van de verdediging bij voorzittersbeslissing zijn afgewezen. Hierbij heeft de rechter aangegeven dat in deze beslissing op geen enkele wijze een eindoordeel ligt besloten over de stelling van verzoeker dat hij niet de gebruiker was van de accounts. Daarnaast heeft de rechter aangegeven dat het gaat om een procesbeslissing en dat een procesbeslissing alleen vatbaar is voor wraking als deze zo onbegrijpelijk is dat zij niet anders kan worden uitgelegd dan als vooringenomenheid. Hiervan is, aldus de rechter, geen sprake.
3.4
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen door de onderzoekswensen van de verdediging bij voorzittersbeslissing van 21 mei 2025 af te wijzen. De wrakingskamer is van oordeel dat, zoals dat tussen partijen ook niet in geschil is, dit een procesbeslissing betreft. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing en evenmin tegen de motivering van een procesbeslissing, ook indien het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. [1] De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken, nu verzoeker geen verdere feiten of omstandigheden heeft aangedragen waaruit de vooringenomenheid van de rechter blijkt.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat niet gebleken is van zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is.

4.De beslissing

De rechtbank
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de procedure met [zaaknummer hoofdzaak] wordt
voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
o verzoeker;
o de gewraakte rechter; en
o de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. L. Mulder, rechters in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.I. Havinga en in openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.
de griffier de voorzitter
(de griffier is verhinderd deze beslissing
mede te ondertekenen)
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.