ECLI:NL:RBNNE:2025:2581

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
LEE 24/3314
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor erfafscheiding in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 14 mei 2025, wordt een omgevingsvergunning besproken die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen is verleend voor het plaatsen van een schutting. Eiser, die het niet eens is met de verleende vergunning, stelt dat de schutting hoger is dan het bestemmingsplan toestaat. De rechtbank oordeelt dat de afwijking van het bestemmingsplan niet correct is vastgesteld door het college. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de schutting op het hoogste punt 46 cm hoger is dan toegestaan, in plaats van de door het college genoemde 2 cm. Dit leidt tot de conclusie dat het besluit van het college niet op een deugdelijke motivering berust en in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen reden ziet om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Eiser krijgt gelijk en het beroep wordt gegrond verklaard, met een veroordeling van het college tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.T.G. Huisman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigden: R.O. Bakker en C. Bouwmeester).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die door het college is verleend voor de legalisatie van een erfafscheiding. Eiser is het niet eens met de verleende vergunning. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank of het college de gevraagde vergunning kon verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit tot vergunningverlening in strijd is met het motiveringsbeginsel. Bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen is het college ten onrechte ervan uitgegaan dat de afwijking van het bestemmingsplan ‘slechts 2 centimeter’ bedraagt. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 25 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en diens gemachtigde, de gemachtigden van het college en de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn de Wabo en het Bor vervallen. Omdat de aanvraag van de omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024, is in deze zaak het oude recht nog van toepassing. Dat volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Het bestreden besluit
4. De totstandkoming en de inhoud van het bestreden besluit zijn als volgt.
4.1.
Op 30 november 2023 is door de vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfafscheiding. Het betrof de legalisatie van een al geplaatste schutting.
4.2.
Bij besluit van 1 december 2023 is door het college een omgevingsvergunning verleend voor de erfafscheiding. De vergunning ziet ten eerste op het bouwen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In verband met de hoogte van de schutting ziet de vergunning daarnaast op in strijd met het bestemmingplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). De vergunning voor strijdig gebruik is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 3, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.3.
Tegen de vergunning is door eiser bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar is het college bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen gebleven, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Het college heeft in plaats van de verwijzing naar artikel 3, vierde lid, van bijlage II bij het Bor verwezen naar artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Bor.
De wijze van meten/strijd met het motiveringsbeginsel
5. Eiser meent dat de hoogte van de schutting niet op de juiste wijze is bepaald. De hoogte moet volgens artikel 1, tweede lid, onder b, van bijlage II van het Bor worden bepaald vanaf het aansluitend afgewerkt terrein aan de kant van het perceel van vergunninghouder. Volgens eiser is de schutting aan de waterkant 2.82 hoog. Het college gaat ten onrechte uit van een hoogte van 2.02 meter. Omdat niet de juiste meetmethode is gevolgd en de overschrijding van de toegestane hoogte groter is dan waar het college van uitgaat bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen, is het besluit volgens eiser onvoldoende gemotiveerd.
5.1.
Het college stelt in het bestreden besluit dat ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor het beoordelen van de strijdigheid met het bestemmingsplan de hoogte van de schutting moet worden bepaald aan de hand van artikel 2, aanhef en onder 2.2, van de planregels van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ , in samenhang met de definitie van ‘peil’ in artikel 1, aanhef en onder 1.99 van de planregels. De hoogte van de schutting is dan 2.02 meter.
5.2.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.2.1.
Niet in geschil is dat op grond van het bestemmingsplan de maximale bouwhoogte van de erfafscheiding 2 meter is. Dat volgt uit artikel 21, onder 21.2.3, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan, in combinatie met artikel 2, aanhef en onderdeel 12, onder 2, van Bijlage II bij het Bor. Daarbij moet de hoogte worden bepaald volgens artikel 1, tweede lid, onder b, van bijlage II bij het Bor; de hoogte wordt gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein aan de zijde van het perceel van vergunninghouder, waarbij niet bij het verloop van het terrein passende ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing moeten blijven. Evenmin is in geschil dat de hoogte van de schutting aldus vastgesteld hoger is dan 2 meter en dat daarom sprake is van gebruik in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
5.2.2.
Ingevolge artikel 2.12 van de Wabo diende het college een belangenafweging te maken waarbij de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan worden afgewogen tegen de met de afwijking gediende belangen. [1] Daarbij moet volgens de rechtbank in dit geval worden gekeken naar de mate waarin de erfafscheiding afwijkt van hetgeen bij recht op grond van het bestemmingplan kon worden gebouwd. Anders dan het college stelt is de meetmethode in het bestemmingsplan daarbij niet van belang. Omdat voor hetgeen bij recht mag worden gebouwd in het bestemmingsplan is verwezen naar artikel 2, onderdeel 12, onder 2, van bijlage II bij het Bor, waarbij de hoogte moet worden bepaald de meetmethodiek in artikel 1, tweede lid, onder b, Bijlage II bij het Bor, diende het college de afwijking van het bestemmingsplan ook te bepalen volgens de meetmethodiek in het Bor.
5.2.3.
De rechtbank stelt op basis van de metingen in het dossier vast dat de erfafscheiding vanaf het aansluitend afgewerkt terrein op het perceel van vergunninghouder, aan de kant van de straat feitelijk 7 centimeter hoger is dan hetgeen bij recht kon worden gebouwd, en aan de kant waar het perceel afloopt naar het water 46 centimeter hoger. De rechtbank laat daarbij in het midden of in de concrete situatie sprake is van ‘niet bij het verloop van het terrein passende ophogingen en verdiepingen’ die buiten beschouwing moeten blijven. Dit omdat eventuele ophogingen en verdiepingen voor de grootte van het verschil ten opzichte van de toegestane hoogte bij recht geen verschil maken.
5.2.4.
Bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan is door het college betrokken dat het zicht op het water ook wordt belemmerd als een vergunningvrije schutting wordt geplaatst en dat de toegestane hoogte met slechts 2 centimeter wordt overschreden. De feitelijke afwijking van hetgeen bij recht kon worden gebouwd is gelet op het bovenstaande echter (aanzienlijk) meer dan 2 centimeter. Omdat het college in haar motivering ten onrechte is uitgegaan van een afwijking van 2 centimeter berust het besluit niet op een deugdelijke motivering. Het besluit is daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Het vertrouwensbeginsel
6. Eiser meent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. In de handhavingswaarschuwing van 4 november 2021 en in de opgelegde last van 18 maart 2022 heeft het college de verwachting gewekt dat voor de erfafscheiding geen vergunning zou worden verleend. Dat de brieven aan vergunninghouder zijn gericht zoals het college stelt doet daar volgens eiser niet aan af, aangezien de brieven ook aan eiser zijn toegezonden. In de brief worden volgens eiser anders dan het college stelt ook geen voorbehouden gemaakt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een toezegging waaraan eiser het vertrouwen kon ontlenen dat voor de gebouwde erfafscheiding geen vergunning kon of zou worden verleend. [2] Met het college is de rechtbank van mening dat aan de waarschuwing noch aan de last zo’n toezegging kan worden ontleend. In de betreffende passage in de last gebruikt het college de formulering “ …
globaalonderzocht of voor het door u gebouwde bouwwerk een omgevingsvergunning verleend kan worden. Dit
lijktniet het geval te zijn.” In de waarschuwing wordt een soortgelijke formulering gebruikt.
In de verdere toelichting in de last schrijft het college: “Indien een schutting hoger is kan deze niet vergunningsvrij worden geplaatst. Door de bepaling in het bestemmingsplan kan vervolgens een aanvraag voor een schutting van meer dan 2 meter hoog niet toegewezen worden.”. Deze zin moet naar het oordeel van de rechtbank worden begrepen in de context van de inleidende zin dat vergunningverlening niet mogelijk
lijkt, en sluit niet uit dat gebruik kon worden gemaakt van de mogelijkheid om vergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen op de vergunningaanvraag. Dit omdat het college beleidsruimte heeft bij het beoordelen van de ruimtelijke gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het motiveringsgebrek te herstellen of een ander besluit te nemen. Dit omdat volgens de rechtbank dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juni 2024;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
[…]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
[…]
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; […]
Besluit omgevingsrecht, bijlage II

Artikel 1

[…]
2. Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in deze bijlage in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
afstanden loodrecht,
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
[…]

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…]
12. een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 1 m, of
niet hoger dan 2 m, en
1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2°. achter de voorgevelrooilijn, en
3°.op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
[…]

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 10 m, en
de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
[…]
Bestemmingsplan [bestemmingsplan]

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
[…]
1.99
peil
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw
indien in of op het water wordt gebouwd: het wateroppervlak

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
[…]
2.2
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen

Artikel 21 Woongebied -1

[…]
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
[…]
b. Voor perceel- en erfafscheidingen geldt dat uitsluitend vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
[…]

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:RVS:2020:492, r.o. 6.2.