ECLI:NL:RBNNE:2025:2591

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
18.148413.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 26 november 2023. De verdachte, die zonder rijbewijs reed, veroorzaakte een aanrijding op de N34 waarbij een andere bestuurder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder gebroken enkels en een gebroken scheenbeen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend had gedragen door met een snelheid van 118 km/u te rijden, terwijl de maximumsnelheid 100 km/u was. De verdachte probeerde een inhaalmanoeuvre uit te voeren, maar verloor de controle over zijn voertuig, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtredingen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 107, en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, samen met een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.148413.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1996 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 november 2023 te of bij [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • voornoemde personenauto heeft bestuurd terwijl, hij, verdachte, niet beschikte over een rijbewijs en/of
  • met een snelheid van (in elk geval) 118 kilometer per uur, althans met een snelheid hoger dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, heeft gereden en/of
  • is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft, terwijl op dat moment een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken] ) over voornoemde weghelft hem tegemoet kwam rijden en/of hem reeds dicht was genaderd en/of (vervolgens) na een stuurbeweging (nogmaals) op de verkeerde weghelft is gaan rijden, waardoor hij, verdachte, tegen voornoemd tegemoetkomend motorrijtuig is gebotst/aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten 2 gebroken enkels en/of een gebroken scheenbeen en/of een gebroken bovenbeen en/of een
gebroken/gespleten bekken en/of een verbrijzelde elleboog of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2023 te of bij [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, N34,
  • voornoemde personenauto heeft bestuurd terwijl, hij, verdachte, niet beschikte over een rijbewijs en/of
  • met een snelheid van (in elk geval) 118 kilometer per uur, althans met een snelheid hoger dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 100 kilometer per uur, heeft gereden en/of
  • is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft, terwijl op dat moment een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken] ) over voornoemde weghelft hem tegemoet kwam rijden en/of hem reeds dicht was genaderd en/of (vervolgens) na een stuurbeweging (nogmaals) op de verkeerde weghelft is gaan rijden, waardoor hij, verdachte, tegen voornoemd tegemoetkomend motorrijtuig is gebotst/aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 26 november 2023 te of bij [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) heeft gereden op de weg, N34, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
hij op of omstreeks 26 november 2023 te of bij [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), gekentekend
[kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, N34, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde overtredingen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij hij de mate van schuld van verdachte kwalificeert als een zeer hoge mate van schuld, namelijk als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat bewezen kan worden dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt in de zin van artikel 6 WVW1994 ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij heeft daarbij aangegeven dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en dat zeker geen sprake was van roekeloos rijgedrag. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde overtredingen heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, met bijlagen, van Politie Noord-Nederland met zaakregistratienummer PL0100-2024019373, opgemaakt en gesloten door verbalisant [verbalisant] op 7 maart 2024, voor zover inhoudend:
het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 5 maart 2024, p. 8 e.v.;
  • het proces-verbaal FO Verkeer, PL0100-2023316516, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] van de dienst Verkeersongevallenanalyse (VOA) op 21 februari 2024, p. 15 e.v.;
  • het proces-verbaal van bevindingen onderzoek snelheidsmeter, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 29 december 2023, p. 47 e.v.;
  • een uitdraai uit de kentekenregistratie van het RDW, peildatum 26 november 2023 om 20:57 uur, van het voertuig met kenteken [kenteken] , merk Peugeot, type 206, op naam gesteld van kentekenhouder [verdachte] , p. 118 e.v.;
  • een uitdraai uit het rijbewijzenregister van de RDW, peildatum 27 november 2023 om 06:53:24 uur, van het voertuig met kenteken [kenteken] , p. 117;
  • een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 november 2023, p. 71 e.v.;
  • een proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 29 januari 2024, p. 84 e.v.;
  • een geneeskundige verklaring inzake [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend op 23 april 2024 door [naam] , chirurg.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde
Feitenvaststelling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 26 november 2023 heeft, omstreeks 20:57 uur, op de N34 te [plaats] , ter hoogte van hectometerpaal 73.7, een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het verkeersongeval waren een drietal personenautos betrokken, te weten de Peugeot 206 met kenteken [kenteken] van verdachte, de Volkswagen Up met kenteken [kenteken] van slachtoffer [slachtoffer] en de Citroen C1 met kenteken [kenteken] van getuige [getuige] .
De Peugeot en de Citroen reden over de N34 te [plaats] , komende vanuit de richting van Emmen. De Peugeot reed achter de Citroen. De Volkswagen reed eveneens over de N34 te [plaats] , komende uit de richting van [plaats] . Op enig moment wilde de bestuurder van de Peugeot de voor hem rijdende Citroën inhalen. Tijdens dit inhalen werd door de bestuurder van uit de tegenovergestelde richting komende Volkswagen met de koplampen geseind waarna de Peugeot vlak voor de Citroen langs weer naar rechts ging, naar zijn eigen weghelft. Vervolgens brak de Peugeot met zijn achterzijde naar rechts uit waardoor de neus van de Peugeot weer op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer kwam. Direct hierna vond de aanrijding plaats tussen de Peugeot en de Volkswagen.
Uit het onderzoek aan de snelheidsmeter is gebleken dat de Peugeot ten tijde van het ongeluk minimaal 118 kilometer per uur reed waar maximaal 100 kilometer per uur was toegestaan.
Er zijn aan de Peugeot en de Volkswagen geen technische gebreken geconstateerd welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op de oorzaak, verloop en gevolgen van dit ongeval. Tevens zijn er geen omgevingsfactoren aangetroffen welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op de oorzaak, verloop en gevolgen van dit ongeval.
[slachtoffer] , de bestuurder van de Volkswagen, is zeer ernstig gewond geraakt. Ook verdachte heeft ernstige verwondingen opgelopen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), en zo ja welke
schuldgradatie het handelen van de verdachte oplevert. Ook dient de rechtbank te beantwoorden of het letsel van het slachtoffer kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Verdachte heeft, met een overschrijding van de maximumsnelheid, geprobeerd om via de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer, links, een voor hem rijdende auto in te halen. Toen hij scherp terugstuurde naar rechts is hij de controle over zijn auto kwijtgeraakt en (wederom) op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht gekomen. Ten gevolge hiervan is de auto van verdachte in botsing geraakt met de auto van het slachtoffer. Daarmee is er sprake van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling van de mate van schuld heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat per 1 januari 2020 de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking is getreden. Aan het tweede lid van artikel 175 WVW, waarin de strafbaarstelling van artikel 6 WVW staat, is de begripsbepaling van roekeloosheid toegevoegd, waarbij wordt teruggegrepen op artikel 5a WVW. Daarmee wordt feitelijk het toepassingsbereik van het begrip roekeloosheid verbreed. Van roekeloosheid is nu in ieder geval sprake wanneer het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a, eerste lid, WVW, moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de Hoge Raad in recente jurisprudentie (HR 15-10- 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405) heeft overwogen dat het bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels onder meer aankomt op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
De rechtbank komt ten aanzien van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan tot het volgende oordeel.
Verdachte reed op het moment van het ongeval (ten minste) 118 km/u waar een maximumsnelheid van 100 km/u was toegestaan. Daarnaast was hij bezig met een gevaarlijke inhaalmanoeuvre door via de weghelft voor tegemoetkomend verkeer in te halen, terwijl de verkeerssituatie dit niet toeliet. Toen verdachte dit wilde corrigeren en terugstuurde naar zijn eigen weghelft verloor hij de macht over zijn voertuig, kwam hij (wederom) op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer en botste hij op zijn tegenligger.
De rechtbank overweegt dat uit de geringe overschrijding van de maximum snelheid, in het kader van een inhaalmanoeuvre, niet kan worden geconcludeerd dat verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige
mate heeft overtreden. Ook de poging om de inschattingsfout te corrigeren en terug te sturen naar de eigen weghelft kan naar het oordeel van de rechtbank deze conclusie niet dragen. Nu ook overigens, uit de algehele instelling van de verdachte betreffende zijn deelname aan het verkeer in dit concrete geval, niet is gebleken dat verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft overtreden, is de rechtbank van oordeel dat van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW geen sprake is, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Wel kan worden geconcludeerd dat verdachte te hard heeft gereden en een ernstige inschattingsfout heeft gemaakt. Verdachte heeft in het onderhavige geval in aanzienlijke mate gehandeld in strijd met hetgeen van de normaal oplettende weggebruiker mocht worden verwacht. Bovendien reed de verdachte zonder rijbewijs. De rechtbank komt, gelet hierop, tot de conclusie dat het verkeersgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 WVW 1994 is aan te merken en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Zwaar lichamelijk letsel
Het lichamelijk letsel dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen, te weten 2 gebroken enkels, een gebroken scheenbeen, een gebroken bovenbeen, een
gebroken/gespleten bekken en een verbrijzelde elleboog, wordt door de rechtbank aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard en ernst van het letsel en het langdurige hersteltraject en het uitblijven van volledig herstel. Uit de verklaring van het slachtoffer op de terechtzitting blijkt dat hij nog steeds niet is hersteld en blijvend letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 6 WVW, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 november 2023 te of bij [plaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • voornoemde personenauto heeft bestuurd terwijl, hij, verdachte, niet beschikte over een rijbewijs en
  • met een snelheid van (in elk geval) 118 kilometer per uur heeft gereden en
  • is gaan rijden op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft, terwijl op dat moment een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken] ) over voornoemde weghelft hem tegemoet kwam rijden en hem reeds dicht was genaderd en vervolgens na een stuurbeweging nogmaals op de verkeerde weghelft is gaan rijden, waardoor hij, verdachte, tegen voornoemd tegemoetkomend motorrijtuig is gebotst/aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten 2 gebroken enkels en een gebroken scheenbeen en een gebroken bovenbeen en een gebroken/gespleten bekken en een verbrijzelde elleboog werd toegebracht;
2
hij op 26 november 2023 te of bij [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) heeft gereden op de weg, N34, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
hij op 26 november 2023 te of bij [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), gekentekend [kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, N34, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
2
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
3
Als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. Voor de feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie gevorderd dat per overtreding een taakstraf wordt opgelegd van 20 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar te volstaan met het opleggen van een (maximale) taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 29 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Verdachte heeft zonder rijbewijs met te hoge snelheid gereden en op onverantwoorde wijze een gevaarlijke inhaalmanoeuvre uitgevoerd, waarbij hij frontaal op een tegenligger (de auto van het slachtoffer) is gebotst. Het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Verdachte heeft met zijn rijgedrag zeer onverantwoord gedrag vertoond en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uit de indringende verklaring die het slachtoffer op de zitting heeft voorgelezen, blijkt hoeveel impact het ongeval op zijn leven en dat van zijn gezin heeft gehad en nog altijd heeft. Het slachtoffer heeft het verkeersongeval ternauwernood overleefd, hij is langdurig in het ziekenhuis en vervolgens in het revalidatiecentrum verpleegd en volledig herstel is niet mogelijk.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf deze impact weg kan nemen of goed kan maken. Er zal echter wel een strafrechtelijke reactie moeten volgen, waarbij ook in enige mate rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat het verkeersongeval ook op verdachte een grote impact heeft gehad. Verdachte is daarbij zelf ook ernstig gewond geraakt. Voorts blijkt uit de verklaringen van verdachte ter terechtzitting dat hij emotioneel zeer getroffen is door het verkeersongeval en oprecht spijt lijkt te hebben van wat hij heeft aangericht. De rechtbank ziet ook dat verdachte nooit de opzet heeft gehad op het veroorzaken van het verkeersongeval en hij dit ongeval ook op geen enkele manier gewenst heeft. Het ongeval is echter wel het directe gevolg van zijn gedrag.
De straf en maatregel
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf voor de overtreding van artikel 6 WVW gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Ten aanzien van feit 1 primair
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht in dit geval een taakstraf van 240 uren passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk opleggen.
Ondanks het feit dat verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van 2 jaren. Hierdoor kan verdachte geen rijlessen nemen. Ook door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettende karakter van het handelen van verdachte in de bestraffing tot uitdrukking gebracht.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
De wet schrijft voor dat afzonderlijke straffen worden opgelegd voor misdrijven en overtredingen. Gelet hierop worden voor de feiten 2 en 3 taakstraffen opgelegd voor de duur van telkens 20 uren taakstraf per overtreding.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22a, 22d, 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6, 107, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van
2 jaren.
Veroordeelt verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot:

een taakstraf voor de duur van 20 uren.

Veroordeelt verdachte voor het onder 3 bewezenverklaarde tot:

een taakstraf voor de duur van 20 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2025.
Mrs. Schuth en Van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.