ECLI:NL:RBNNE:2025:2646

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
18-381571-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel in het kader van bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan bankhelpdeskfraude. De verdachte heeft gedurende enkele maanden, van 9 augustus 2024 tot en met 18 november 2024, samen met anderen meerdere keren oplichting gepleegd en diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voordeed als een bankmedewerker en slachtoffers onder druk zette om hun bankpas, pincode en contant geld af te geven. De verdachte heeft bekend dat hij betrokken was bij het ophalen van deze goederen en het pinnen met de gestolen passen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers, en de rol van de verdachte in de organisatie van de fraude. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals toezicht door de reclassering en deelname aan een behandeltraject. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.381571.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 04 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. ​
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2024 tot en met 18 november 2024 te Groningen en/of [plaatsnaam] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer]
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een geldbedrag en/of een pas en/of een pincode en/of een (kluis)sleutel, althans enig goed, door (telkens):
  • voorgenoemde slachtoffers telefonisch te benaderen en/of zich vervolgens valselijk voor te doen als zijnde een bankmedewerker en/of
  • voorgenoemde slachtoffers mede te delen dat hun rekening geblokkeerd diende te worden en/of dat voorgenoemde slachtoffers een nieuwe (bank)pas nodig hadden om fraude te voorkomen en/of zij, verdachten, hiervoor over de (bank)pas en/of pincode van bovengenoemde slachtoffers diende te beschikken en/of
  • voorgenoemde slachtoffers mede te delen dat vanwege een risico op inbraak zij hun contant geld en/of sieraden diende af te geven en/of
  • voorgenoemde slachtoffers (vervolgens) mede te delen dat zij hun (bank)pas en/of pincode en/of een geldbedrag en/of (kluis)sleutel diende te overhandigen aan andere medewerker van de bank, welke medewerker hen zou komen bezoeken en/of
  • ( vervolgens) bij voorgenoemde slachtoffers aan de deur te gaan en/of zich valselijk voor te doen als zijnde een bankmedewerker en/of parketbezorger, althans als iemand die de voorgenoemde goederen kwam ophalen en/of veiligstellen;
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2024 tot en met 27 september 2024 te Groningen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan:
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer] en/of
  • [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door een valse sleutel, door (telkens) onbevoegd gebruik te maken van de (bank)passen en/of pincodes van voorgenoemde slachtoffers.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, waaronder ook het tenlastegelegde medeplegen. Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie in het bijzonder het volgende aangevoerd. Het signalement dat aangeefster [slachtoffer] heeft opgegeven komt overeen met dat van verdachte en er zijn beelden van [bedrijf] bekeken waarop iemand wordt gezien die een vergelijkbaar signalement heeft.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 voor zover het betreft de aangiftes van mevrouw [slachtoffer] en mevrouw [slachtoffer] . Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het signalementen dat aangeefster [slachtoffer] geeft van de persoon die de pinpas en pincode kwam ophalen, past niet bij verdachte. Verdachte geeft zelf aan dat hij zich niet kan herinneren dat hij bij [slachtoffer] aan de deur is geweest en bovendien zijn er gevallen waarbij verdachte heeft gepind met een pas die niet door hem is opgehaald. Er is onvoldoende wettig bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de oplichting van deze aangeefster zodat verdachte ten aanzien hiervan dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank

Feit 1

Vrijspraak ten aanzien van aangeefster [slachtoffer]
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen voor zover het de aangifte van [slachtoffer] betreft, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Het dossier bevat een aangifte van [slachtoffer] met een signalement van de persoon die op 10 oktober 2024 de pinpas en pincode heeft opgehaald. Hoewel dat signalement verdachte niet op voorhand uitsluit, bevat het dossier verder geen steunbewijs dat wijst op betrokkenheid van verdachte. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de pas en pincode bij [slachtoffer] heeft opgehaald.
Bewijsmiddelen ten aanzien van aangevers [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer]
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen voor zover het betreft de aangiftes van [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] , zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2024, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024276120 d.d. 17 januari
2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 september 2024, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 november 2024, opgenomen op pagina 275 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 november 2024, opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte] .
Bewijsmiddelen ten aanzien van aangeefster [slachtoffer]
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025, inhoudende:
Ik zat in een telegramgroep. Er zaten 11 jongens in die groep. Een paar gaven de opdracht, een paar haalden enveloppen op. Ik kreeg de opdracht om langs de deuren te gaan en enveloppen te halen of te pinnen. Ik verplaatste mij op de fiets door de stad.
Ik heb gepind met de pas van mevrouw [slachtoffer] .
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 augustus 2024, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] :
Op 9 augustus 2024 omstreeks 19:30 uur werd ik gebeld. Ik hoorde de man aan de telefoon zeggen dat hij fraudemedewerker was van de SNS bank. Ik hoorde hem zeggen dat ze de rekening wilden blokkeren, maar hiervoor hadden ze mijn bankpas nodig. Ik moest de bankpas in een lege envelop doen. Ik moest ook mijn pincode opschrijven. Ik moest ook contant geld in de envelop doen want bij oudere mensen werden veel inbraken gepleegd. Ik heb toen driehonderdenvijftig euro in de envelop gedaan. Even na 20:15 uur werd er aangebeld bij mijn woning. Ik zag een man staan, hij had een getinte huidskleur. Zijn leeftijd schat ik rond de twintig jaar oud. Ik schat zijn lengte rond de 1.70-1.75m lang. Hij had zwart, krullend haar. Hij had kortgeknipt haar. Ik hoorde hem zeggen: “ik kom de envelop met pasjes halen.” Ik zei tegen de man: “weet u zeker dat het goed zit?” Ik hoorde de man zeggen: “ja mevrouw, u kunt het helemaal vertrouwen. Het zit helemaal goed.” Ik heb toen de envelop aan deze man meegegeven. Vanaf mijn bankrekening is op 9 augustus 2024 om 20:35 uur een bedrag gepind van tweehonderd euro met als omschrijving [bedrijf] [adres] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2024, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] :
Ik, verbalisant [naam] , was belast met het uitkijken van de camerabeelden van de pinautomaat van de [bedrijf] aan de [adres] .
Opname stream1.
Linksboven in beeld is de tekst te zien: " 24-08-09 20.34.50.”
Om 20.35.55 uur komt er een jongeman in beeld lopen. Ik kan de jongen als volgt omschrijven: - licht getint; - donker tot zwart krullend haar; - baard met snor; (). De jongen stopt de pinpas met zijn rechterhand in de pinautomaat en heeft een telefoon vast met zijn linkerhand.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij de pas en pincode van aangeefster [slachtoffer] niet heeft opgehaald, maar dat hij daar alleen mee heeft gepind. Ter zitting heeft verdachte aangevoerd dat hij deze pinpas in
de avond van 9 augustus 2024 kreeg van iemand die kwam aanrijden op een motor. De rechtbank acht dit onaannemelijk. Verdachte heeft dit verhaal ter zitting nauwelijks concreet gemaakt en het dossier bevat geen enkele aanwijzing die dit verhaal ondersteunt.
De rechtbank overweegt daarnaast het volgende. Uit de aangifte volgt dat er op 9 augustus 2024 even na 20:15 uur bij aangeefster werd aangebeld door iemand van wie het signalement op meerdere vlakken past bij de uiterlijke kenmerken van verdachte. Uit de aangifte volgt ook dat tussen aangeefster en deze persoon nog een kort gesprek plaatsvond, waarna aangeefster de envelop aan deze persoon meegaf. Om 20:35 uur, (nog geen) twintig minuten nadat de envelop werd meegenomen, werd vervolgens bij de [bedrijf] aan de [adres] gepind met de afgegeven pas.
Verdachte heeft bekend op 9 augustus 2024 eerder op die dag een andere pinpas en pincode (van aangeefster [slachtoffer] ) te hebben opgehaald én daarmee te hebben gepind bij dezelfde pinautomaat aan de [adres] . Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij zich per fiets door de stad verplaatste. Deze omstandigheden, tezamen met het signalement van aangeefster en het zeer korte tijdsbestek tussen het ophalen van de pinpas en het moment van pinnen, maken naar het oordeel van de rechtbank dat boven redelijke twijfel verheven is dat verdachte de envelop bij aangeefster heeft opgehaald.
De rechtbank acht ook bewezen dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet degene was die de slachtoffers opbelde, maar dat hij de opdracht kreeg om enveloppen op te halen en te pinnen. Verdachte is daarmee als schakel onmisbaar geweest om het oplichtingsdelict tot een voltooiing te brengen, waarbij bovendien in het kader van de uitvoering een zekere mate van afstemming en organisatie tussen hem en zijn medeverdachten moet hebben plaatsgevonden. Verdachte moest op de juiste tijd op de juiste plaats zijn om een pinpas en/of geld mee te nemen en de buit is nadien (deels) afgegeven aan mededaders. De rol van verdachte is dan ook van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten. Daarmee staat vast dat sprake is geweest van medeplegen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting.

Feit 2

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2024, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024276120 d.d. 17 januari 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 augustus 2024, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 augustus 2024, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2024, opgenomen op pagina 143 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] namens [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. ​
hij in de periode van 9 augustus 2024 tot en met 18 november 2024 te Groningen en [plaatsnaam] , telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
  • [slachtoffer] en
  • [slachtoffer] en
  • [slachtoffer] en
  • [slachtoffer]
telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een geldbedrag en een pas en een pincode en een kluissleutel, door telkens:
  • voorgenoemde slachtoffers telefonisch te benaderen en zich vervolgens valselijk voor te doen als zijnde een bankmedewerker en
  • voorgenoemde slachtoffers mede te delen dat hun rekening geblokkeerd diende te worden en dat voorgenoemde slachtoffers een nieuwe bankpas nodig hadden om fraude te voorkomen en zij, verdachten, hiervoor over de bankpas en pincode van bovengenoemde slachtoffers dienden te beschikken en
  • voorgenoemde slachtoffers mede te delen dat vanwege een risico op inbraak zij hun contant geld en sieraden dienden af te geven en
  • voorgenoemde slachtoffers mede te delen dat zij hun bankpas en pincode en een geldbedrag of kluissleutel dienden te overhandigen aan een andere medewerker van de bank, welke medewerker hen zou komen bezoeken en
  • bij voorgenoemde slachtoffers aan de deur te gaan en zich valselijk voor te doen als zijnde een bankmedewerker of pakketbezorger, althans als iemand die de voorgenoemde goederen kwam ophalen en veiligstellen;
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2024 tot en met 27 september 2024 te Groningen telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan:
  • [slachtoffer] en
  • [slachtoffer] en
  • [slachtoffer] en
  • [slachtoffer] ,
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door een valse sleutel, door telkens onbevoegd gebruik te maken van de bankpassen en pincodes van voorgenoemde slachtoffers.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft in het bijzonder toegelicht dat hij voor zijn strafeis heeft aangesloten bij de landelijke oriëntatiepunten voor inbraak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft in aanvulling daarop gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd en de maximale taakstraf. Ter toelichting heeft de raadsman het volgende gesteld. Verdachte heeft een algemene ontwikkelingsachterstand die doorwerkt in alle facetten van zijn leven. Dit dient terug te komen in de strafmaat. Het persoonlijk belang van verdachte is er met name in gelegen dat hij strikte begeleiding krijgt, dat hij zijn behandeling bij [instelling] verder kan vervolgen en dat hij zijn woning kan behouden. Voor de strafmaat kan het delict oplichting niet worden vergeleken met inbraak, daarvoor bestaan teveel verschillen. Bovendien is de impact anders.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van [instelling] van 19 mei 2025 (hierna: het reclasseringsrapport), het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het kader van bankhelpdeskfraude gedurende een periode van enkele maanden meerdere keren schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting en aan het plegen van diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel. De tot op heden onbekend gebleven medeplegers hebben telkens telefonisch contact gezocht met de slachtoffers en zich daarbij voorgedaan als medewerkers van een bank. Zij hielden de slachtoffers voor dat er een acuut risico was dat hun banktegoed en contante geld zou worden gestolen. Daarbij oefenden zij zodanige druk op de slachtoffers uit dat deze zich genoodzaakt voelden hun bankpas, pincode en contant geld mee te geven aan een persoon die deze zaken zogenaamd namens de bank kwam ophalen en veiligstellen. Vervolgens werd geprobeerd zo snel mogelijk grote bedragen van de bankrekening van de slachtoffers af te halen. Verdachte is meerdere malen degene geweest die een pinpas en contant geld of sieraden bij de slachtoffers thuis heeft opgehaald en vervolgens met de buitgemaakte pinpas geld heeft gepind. Bij een van de slachtoffers heeft verdachte er bovendien op aangedrongen hem een kluissleutel te geven, waarna hij de betreffende kluis heeft geopend en daaruit een envelop met een omvangrijk bedrag aan contant geld heeft weggenomen. Dit bedrag had het slachtoffer nota bene bestemd voor haar eigen crematie.
Bankhelpdeskfraude is een steeds vaker voorkomende vorm van criminaliteit die zeer lucratief kan zijn. Verdachte en zijn medeplegers hebben puur met het oog op eigen financieel gewin moedwillig misbruik gemaakt van het gewekte vertrouwen bij slachtoffers, die dachten dat zij moesten meewerken om te voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Verdachte heeft hierbij op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbaarheid en de belangen van de slachtoffers, die veelal op (zeer) hoge leeftijd waren. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Uit de aangiftes en toelichtingen op de ingediende vorderingen volgt dat hun vertrouwen in hun medemens in ernstige mate is geschaad. Dat is juist bij deze slachtoffers, die vanwege hun hoge leeftijd (deels) afhankelijk zijn van anderen, bijzonder kwalijk.
Sommige slachtoffers hebben last van schaamte en voelen zich minder veilig in hun eigen huis. Een van de aangeefsters durft zelfs haar huis niet meer uit. De rechtbank merkt voorts op dat deze vorm van fraude schadelijk is voor het vertrouwen dat burgers hebben in het betalingsverkeer, cruciaal voor een goed functionerende economie.
Verdachte is een onmisbare schakel geweest in het realiseren van de bankhelpdeskfraude. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn rol kleiner of anders heeft willen doen voorkomen dan het geval was. Dat blijkt onder meer uit zijn verklaring dat hij onder druk zou zijn gezet om deze delicten te begaan, terwijl van een dergelijke druk op geen enkele wijze is gebleken. Daarnaast heeft verdachte slechts ten dele openheid van zaken gegeven en heeft hij aanvankelijk volgehouden bepaalde handelingen niet te hebben verricht, om daar vervolgens op terug te komen.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat de reclassering het psychosociaal functioneren van verdachte aanmerkt als delictgerelateerde factor. Het sociaal netwerk van verdachte, het ontbreken van zinvolle dagbesteding en de financiële situatie van verdachte worden gezien als indirect delictgerelateerde factoren. Verdachte heeft een belast verleden, waarbij aanwijzingen bestaan voor hechtingsproblemen, mogelijke traumagerelateerde problematiek en een algehele ontwikkelingsachterstand. Verdachte heeft
nauwelijks een steunend netwerk en kan beïnvloedbaar zijn voor risicovolle personen uit zijn omgeving. Het is daarbij lastig om inzicht te krijgen in zijn netwerk. Sinds maart 2025 is verdachte in behandeling bij [instelling] . Hieruit lijkt te volgen dat verdachte beperkingen heeft op het gebied van zelfstandig functioneren en dat ambulante begeleiding in dit kader passend zou zijn. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zodat het reeds ingezette traject niet doorkruist wordt, er een stok achter de deur blijft bestaan en verdachte zijn woning kan behouden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder in 2022 voor diefstal door middel van een valse sleutel.
De rechtbank stelt voorop dat voor de straftoemeting van het delict oplichting geen landelijke oriëntatiepunten bestaan. Met de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval bij het bepalen van de hoogte van de straf de oriëntatiepunten die bestaan voor een woninginbraak te betrekken. De impact op de persoonlijke levenssfeer acht de rechtbank vergelijkbaar. Dit brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak enkel kan worden volstaan met een forse gevangenisstraf. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit en door de reclassering geadviseerd, doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de maatschappij en de slachtoffers. Dat verdachte door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk zijn woonruimte zal verliezen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Omdat de rechtbank verdachte ten aanzien van feit 1 gedeeltelijk vrijspreekt, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Alles afwegende acht de rechtbank het passend om verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden op te leggen waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het reeds ondergane voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering.
Sinds 13 december 2024 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. De rechtbank ziet aanleiding om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden op te heffen en overweegt hiertoe als volgt. Aan verdachte wordt een langdurige gevangenisstraf opgelegd, waarvan een groot deel onvoorwaardelijk. Vast is komen te staan dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Daarmee zijn de gronden van de voorlopige hechtenis onverkort van toepassing.
Daarbij komt dat het gedurende de schorsing van verdachte niet is gelukt passende dagbesteding te vinden omdat hij meermaals afspraken niet is nagekomen en omdat hij van mening is dat hij zich wel kan redden. Daarnaast zijn er nog steeds zorgen over de wijze waarop verdachte met geld om gaat, is er weinig zicht op zijn netwerk en is hij nog niet gestopt met zijn dagelijkse middelengebruik. Het recidiverisico wordt blijkens het reclasseringsrapport daarom onverkort ingeschat als hoog-gemiddeld. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het strafvorderlijke belang, mede gelet op de veroordeling, op dit moment zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte en dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , tot een bedrag van 12.705,85 ter zake van materiële schade en 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 550,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] namens [slachtoffer] , tot een bedrag van 3.820,94 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 450,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van benadeelde partijen [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken is bij het wegnemen van het contante geld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer] , de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De omvang van de materiële schade volgt uit de foto van de envelop uit de kluis met daarop vermeld de inhoud van 28.000 gulden, alsmede de onderbouwde omrekening van dit bedrag naar euros.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is onder valse voorwendselen de woning [slachtoffer] binnengetreden, alwaar hij haar heeft bewogen de kluissleutel af te geven. Vervolgens heeft hij de kluis leeggehaald. Volgens [slachtoffer] is verdachte ongeveer een half uur in haar woning geweest. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij al tijdens het bezoek van verdachte argwaan kreeg, onder meer toen verdachte haar ertoe probeerde te bewegen om ook haar bankpas af te geven.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte een aanzienlijke druk op [slachtoffer] moet hebben gelegd. Door op deze wijze te handelen richting een alleenwonende, hoogbejaarde vrouw van 88 jaar oud, nota bene in haar eigen woning, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hiervan zeer nadelige gevolgen ondervonden. Zij heeft gesteld dat zij sinds het voorval last heeft van angstgevoelens en slaapproblemen. Zij schrikt als de telefoon gaat, ervaart dan gevoelens van paniek en heeft een periode lang de telefoon laten doorschakelen naar haar zoon. Tot op heden durft [slachtoffer] niet haar woning te verlaten en heeft zij zich teruggetrokken uit het sociale leven. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat [slachtoffer] op andere wijze in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Naar het oordeel van de rechtbank is met de verwijzing naar jurisprudentie ook voldoende onderbouwd dat het gevorderde bedrag van 750,00 passend is bij de beschreven immateriële schade.
De vordering, waarvan de hoogte ook niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom (hoofdelijkheid).
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken
[slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer] , de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde. De omvang van de schade volgt uit de aangifte, het toegezonden bankafschrift en het e-mailbericht van SNS. De vordering, waarvan de hoogte ook niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken
[slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer] , de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte opgesomd welke bedragen er onbevoegd met zijn pas zijn gepind en heeft daarnaast een bankafschrift verstrekt waarop de bedragen vermeld staan. Het staat vast dat verdachte de pintransacties bij de pinautomaten aan de [adres] heeft verricht. De overige afschrijvingen die vervolgens met de bankpas hebben plaatsgevonden, blijken te zijn verricht door twee andere verdachten. Hoewel verdachte deze
transacties niet zelf heeft verricht, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende nauw verband met het bewezenverklaarde feit. Het was immers verdachte die de beschikking had over de bankpas en het is hem toe te rekenen dat de bankpas uiteindelijk bij de twee andere verdachten is beland. Dit onrechtmatig handelen is zo nauw verweven met het bewezenverklaarde feit dat naar het oordeel van de rechtbank ook de pintransacties die door de andere verdachten zijn verricht kunnen worden beschouwd als schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is. De gehele vordering, waarvan de hoogte ook niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer]
Hoewel voldoende aannemelijk is dat benadeelde partij [slachtoffer] de gestelde materiële schade, te weten het afgegeven contante geldbedrag, heeft geleden, is deze schade naar het oordeel van de rechtbank niet een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Verdachte is niet ten laste gelegd dat hij zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting en evenmin is hem ten laste gelegd dat hij contant geld van [slachtoffer] heeft gestolen. Bewezen verklaard is slechts dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel, te weten het pinnen met de bankpas en de pincode van [slachtoffer] . Omdat niet kan worden vastgesteld dat de schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten zal de rechtbank [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
Omdat de rechtbank [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaart in de vordering, zal de rechtbank bepalen dat zij haar eigen proceskosten draagt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14c, 14c, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich meldt bij de reclassering van [instelling] op het adres [adres] , op de door de reclassering aangegeven dag, tijd en locatie. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover niet in andere voorwaarden reeds opgenomen;
dat veroordeelde meewerkt aan behandeling door de [instelling] of een soortgelijke zorgverlener en zich laat begeleiden door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, beiden te bepalen door de reclassering. Beide trajecten duren de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverleners geven;
dat veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
dat veroordeelde meewerkt aan controle om het gebruik van alcohol en drugs te monitoren en bespreekbaar te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1, benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 13.455,85 (zegge: dertienduizend vierhonderdvijfenvijftig euro en vijfentachtig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 13.455,85 (zegge: dertienduizend vierhonderdvijfenvijftig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 12.705,85 aan materiële schade en 750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 102 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2, benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
- het bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 11 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2, benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.820,94 (zegge: drieduizend achthonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.820,94 (zegge: drieduizend achthonderdtwintig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 48 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2, benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Thijsen, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 04 juli 2025.