ECLI:NL:RBNNE:2025:2648

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
18.248707.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van pogingen tot brandstichting en vernieling door middel van molotovcocktails

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van twee pogingen tot brandstichting en een vernieling. De verdachte heeft op 30 juli 2024 te Emmen, samen met een medeverdachte, twee keer een molotovcocktail naar een woning gegooid. Bij beide pogingen is er geen brand ontstaan, wat te danken was aan het snelle ingrijpen van de aangeefster en haar buurman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot brandstichting, maar heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van voltooide brandstichting. De rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was te duchten, omdat er geen brand is ontstaan en de schade beperkt bleef tot roetvlekken. De verdachte is ook veroordeeld voor de vernieling van een deur op 13 augustus 2024 te Groningen. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 270 dagen, waarvan 207 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verdachte en zijn psychische problemen, en heeft de nadruk gelegd op hulp en behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/248707-24
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer: 18/260193-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2008 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/248707-24 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, te weten omstreeks 02:00 uur en/of omstreeks 10:00 uur, althans eenmaal, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zogenoemde molotovcocktail, althans een met brandbare vloeistof gevulde fles met een lap stof, aangestoken, althans in aanraking gebracht met open vuur tegen een woning gelegen aan de [adres] te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of de inboedel/inrichting van die woning aan de [adres] en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van die omliggende woning(en) en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de [adres] en/of de bewoner(s) van omliggende woning(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, te weten omstreeks 02:00 uur en/of omstreeks 10:00 uur, althans eenmaal,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk in/aan een woning gelegen aan de [adres] , brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, met dat opzet door een
zogenoemde molotovcocktail, althans een met brandbare vloeistof gevulde fles met een lap stof, heeft aangestoken, althans in aanraking heeft gebracht met open vuur, tegen een woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of de inboedel/inrichting van die woning aan de [adres] en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van die omliggende woning(en) en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de [adres] en/of de bewoner(s) van omliggende woning(en) te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 18/260193-24 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/248707-24 primair ten laste gelegde feit en het onder 18/260193-24 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder parketnummer 18/248707-24 primair ten laste gelegde feit, het medeplegen van opzettelijke brandstichting, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een voltooide brandstichting. Verdachte heeft, samen met de medeverdachte, op twee verschillende momenten een brandend voorwerp naar het raam van de woning aan de [adres] te Emmen gegooid. Aangeefster heeft beide keren onder het raam vlammen gezien en op het kozijn van de woning is roetschade aangetroffen. Bij de brandstichting was voorts, naast gemeen gevaar voor goederen, ook levensgevaar voor een ander te duchten. Aangeefster was beide keren in de woning aanwezig en ten tijde van de eerste brandstichting was in ieder geval ook haar buurman thuis. Deze eerste brandstichting heeft bovendien s nachts plaatsgevonden, een tijdstip waarop mensen gewoonlijk liggen te slapen. Ook is beide keren een brandversnellend middel gebruikt. Indien de brand niet tijdig was ontdekt en geblust, had deze kunnen overslaan naar de woning met levensgevaar voor een ander tot gevolg.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder parketnummer 18/248707-24 primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte weliswaar tot tweemaal toe een brandend voorwerp naar de woning van aangeefster heeft gegooid, maar dat hierdoor bij de woning geen brand is ontstaan. Van een voltooide brandstichting is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat uit het procesdossier onvoldoende blijkt dat door het gooien van de brandende voorwerpen levensgevaar voor een ander is ontstaan. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder parketnummer 18/260193-24 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/248707-24Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 30 juli 2024 samen met de medeverdachte tweemaal een molotovcocktail naar een woning aan de [adres] te Emmen heeft gegooid. De eerste keer vond plaats omstreeks 02:00 uur. Verdachte heeft toen zijn sok (gedeeltelijk) in een met vloeistof gevulde wijnfles gestopt en het uiteinde van de sok aangestoken met een aansteker. Daarna heeft verdachte de brandende wijnfles naar de woning gegooid. Uit de verklaring van aangeefster en getuige [getuige] , de buurman van aangeefster, blijkt dat de wijnfles het raam van de woning heeft geraakt en dat deze daarna gevallen is op een houten tuinstoel die voor de woning stond. De buurman heeft vrijwel direct de wijnfles van de tuinstoel opgepakt en op straat gegooid, waarna hij de vlammen met een tuinslang heeft geblust. De tweede keer vond plaats omstreeks 10:00 uur. Verdachte heeft toen een colaflesje gevuld met bio-ethanol. Vervolgens heeft hij een theedoek (gedeeltelijk) in het colaflesje gestopt en het uiteinde van deze
theedoek aangestoken met een aansteker. Daarna heeft verdachte het brandende colaflesje naar de woning gegooid. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat het colaflesje eerst het raam van de woning heeft geraakt en daarna op de tegels voor de woning is gevallen. Aangeefster heeft daarop de brandende theedoek in het flesje geblust met enkele glazen water. De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande blijkt dat er geen brand bij of aan de woning is ontstaan als gevolg van het handelen van verdachte en de medeverdachte. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van brandonderzoek niet dat er wezenlijke schade aan de woning is toegebracht als gevolg van vlammen, hitte-inwerking of rookontwikkeling. In beide gevallen lijkt door snel en adequaat ingrijpen van aangeefster dan wel haar buurman erger voorkomen te zijn. Dat is weliswaar dus niet aan het handelen van verdachte en medeverdachte te danken, maar leidt wel tot het oordeel dat hier in beide gevallen geen sprake is geweest van een voltooide brandstichting. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juli 2024, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2024204943 (onderzoek Giraffe) d.d. 9 augustus 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juli 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek,
inclusief bijlagen, d.d. 22 1 oktober 2024, opgenomen als aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2024, opgenomen als aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Partiele vrijspraak levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft er toe geleid dat er in ieder geval sprake is geweest van gevaar voor goederen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er ook sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is hiervoor vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Op basis van het procesdossier kan de rechtbank dit niet vaststellen. Uit het procesdossier blijkt dat de schade aan de woning beperkt is gebleven tot kleine roetvlekken op de voorgevel van de woning. Het procesdossier bevat geen concrete informatie aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat (en op welke wijze) brand aan de woning had kunnen ontstaan en zo ja of, en in hoeverre deze brand zich had kunnen uitbreiden tot in de woning of zich had kunnen verspreiden naar de naastgelegen woning. Dit maakt dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat in onderhavige situatie levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/260193-24 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 augustus 2024, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2024220265
d.d. 17 september 2024, inhoudende de verklaring van [naam] , namens [bedrijf] .

Bewezenverklaring

In de zaak met parketnummer 18/248707-24 acht de rechtbank het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juli 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, te weten omstreeks 02:00 uur en omstreeks 10:00 uur, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk in/aan een woning gelegen aan de [adres] , brand te stichten, door met dat opzet een zogenoemde molotovcocktail, althans een met brandbare vloeistof gevulde fles met een lap stof, heeft aangestoken en tegen een woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en de inboedel van die woning aan de [adres] te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 18/260193-24 acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2024 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die geheel aan [bedrijf] toebehoorde, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/248707-24 subsidiair
Het medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Parketnummer 18/260193-24
Vernieling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/248707-24 primair en het onder parketnummer 18/260193-24 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest
heeft doorgebracht, waarvan 207 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren;
- een taakstraf voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien de taakstraf
niet of niet naar behoren is verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een (deels) voorwaardelijke taakstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de poging tot brandstichting verdachte, gelet op het Pro Justitia rapport, slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, dat verdachte thans inziet dat hij in het verleden niet goed heeft gehandeld, dat hij nu gemotiveerd is om zijn leven te beteren en daartoe ook openstaat voor hulpverlening en behandeling en dat verdachte een blanco strafblad heeft. Door de raadsvrouw is voorts benadrukt dat een voorwaardelijke jeugddetentie, gelet op de problematiek van verdachte, niet passend is.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee pogingen tot brandstichting door op 30 juli 2024 omstreeks 02:00 uur en omstreeks 10:00 uur een brandende molotovcocktail naar een woning te gooien. Dat er beide keren geen brand is ontstaan is niet aan verdachte te danken, maar aan snel en adequaat ingrijpen van aangeefster en haar buurman. Het handelen van verdachten was een doelbewuste actie, gericht tegen de voormalig bewoner van de woning met wie zij een conflict hadden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, nadat de eerste poging tot brandstichting niet was gelukt, nog een tweede poging heeft ondernomen. Verdachte heeft daarbij enkel aan zijn eigen belangen gedacht en zich geen rekenschap gegeven van de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor een ander. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de beide incidenten voor aangeefster, die niets met het conflict tussen verdachte, de medeverdachte en de voormalig bewoner te maken heeft, zeer
beangstigend zijn geweest en nog altijd een grote impact op haar leven hebben. Ook dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft ter terechtzitting de indruk gekregen dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen en dat hij de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad, nooit heeft gewild. Tegelijkertijd kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft (willen) laten zien over de achtergrond van zijn handelen.
Daarnaast heeft verdachte zich op 13 augustus 2024 schuldig gemaakt aan een vernieling. In zijn slaapkamer in de instelling waar hij verbleef, heeft verdachte uit woede met schroevendraaiers in een deur gestoken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het strafblad van verdachte werkt in zoverre niet strafverhogend.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 20 februari 2025, opgemaakt door M.A. Aalbers-Passier, GZ- psycholoog;
  • de rapportage van de Raad d.d. 13 juni 2025, opgemaakt door R. Mulder, raadsonderzoeker.
Het advies van de psycholoog
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS). De stoornissen waren reeds aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Verdachte is een kwetsbare jongen die weinig weerbaar en beperkt zelfredzaam is. Zijn sociaal oordeels- en begripsvermogen wordt op grond van zijn autismespectrumstoornis ernstig beperkt. Hij is onvoldoende in staat om sociale situaties goed te duiden, raakt snel overprikkeld en overvraagd en weet risicovolle situaties onvoldoende tijdig als zodanig te herkennen. Hij verliest al snel het overzicht en gaat op die momenten mee in het gedrag van anderen, ook al heeft hij cognitief voldoende besef van het ontoelaatbare van zijn gedrag. Hij kan voor zijn gevoel niet anders. Deze dynamiek ligt ten grondslag aan het eerste feit, de (poging tot) brandstichting. Het tweede feit, de vernieling, moet eveneens in het licht van zijn autismespectrumstoornis en PTSS worden gezien en is een uiting van onvermogen van verdachte die voortkomt uit overprikkeling en onbegrip. Verdachte heeft moeite met het reguleren van zijn emoties. Hij weet gevoelens van onlust, frustratie en/of teleurstelling onvoldoende op adequate wijze te kanaliseren en bespreekbaar te maken. De interne spanning die verdachte bij zich draagt, loopt dan snel op waarna de bom barst. Het advies van de psycholoog is om verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen. De pathologie is blijvend. Om het recidiverisico te verminderen en verdachte de kans te geven zich te ontwikkelen tot een volwassene die zich staande weet te houden in de maatschappij, adviseert de psycholoog langdurige ondersteuning, begeleiding en behandeling. Daarbij zal eerst de nadruk moeten liggen op specialistische hulpverlening op het gebied van wonen, werken/dagbesteding en vrije tijd waarbij zijn autismespectrumstoornis en de tekortkomingen die vanuit deze stoornis naar voren komen leidend moeten zijn. Daarna kan behandeling en/of therapie vorm krijgen. De psycholoog adviseert om bovenstaande op te leggen in het kader van voorwaarden gekoppeld aan een voorwaardelijke werkstraf nu twijfels bestaan over de detentiegeschiktheid van verdachte.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
Uit het rapport van de Raad en de mondelinge toelichting die daarop door mevrouw [naam] , raadsonderzoeker, ter terechtzitting is gegeven, volgt dat de Raad de inhoud van het Pro Justitia-rapport onderschrijft. Verdachte is een kwetsbare jongen met een belaste voorgeschiedenis. Een behandeling is gelet op de complexe problematiek van verdachte noodzakelijk. Tegelijkertijd is verdachte vanwege zijn problematiek beperkt belastbaar. Alle te nemen stappen dienen daarom klein en met elkaar in balans te zijn. Verdachte is op 1 november 2024 voor een tweede keer geschorst uit de voorlopige hechtenis. In het huidige kader met continu toezicht en begeleiding door Rosales Zorg heeft verdachte een positieve ontwikkeling laten zien. Ook zijn moeder is zeer bij hem betrokken. Het risico op een nieuw delict wordt door de Raad daarom -in het huidige kader- ingeschat als laag. De Raad acht het van groot belang dat verdachte de positieve weg die hij is ingeslagen weet vast te houden. Hiervoor is het van belang dat eerst een passende woonplek voor verdachte gevonden wordt, dat de begeleiding door Rosales Zorg wordt voorgezet en dat de noodzakelijke behandeling zo spoedig mogelijk aanvangt. De Raad acht oplegging van een straf passend als signaal dat het gedrag van verdachte niet acceptabel is. Hierbij is wel van belang dat maatwerk wordt geleverd. Zo heeft het sterk dat voorkeur dat aan verdachte, vanwege zijn kwetsbaarheid, geen jeugddetentie wordt opgelegd, ook niet in voorwaardelijke vorm. Als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel adviseert de Raad: meewerken aan behandeling en begeleiding en het volgen van onderwijs en/of een dagbesteding hebben. Tot slot adviseert de Raad om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De conclusies van de rechtbank
Toerekenbaarheid
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog in het Pro Justitia rapport over en zal de brandstichting en de vernieling in verminderde mate aan verdachte toerekenen en daarmee in strafmatigende zin rekening houden bij de strafoplegging.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het onder parketnummer 18/248707-24 subsidiair bewezenverklaarde feit in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het zwaartepunt van de straf op hulp en behandeling dient te liggen. Alles afwegende, acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen waarvan 207 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daarnaast zullen aan dit voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de Raad geadviseerd, te weten (ambulante) behandeling, (ambulante) begeleiding en het volgen van onderwijs en/of dagbesteding. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte te (blijven) motiveren zich in te zetten voor de hulp, behandeling en begeleiding die hem in het kader van de bijzondere voorwaarden geboden wordt en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan de rechtbank dit bevel slechts geven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,
is naar het oordeel van de rechtbank aan deze voorwaarde niet voldaan. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden niet gelasten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat het schadebedrag pondspondsgewijs tussen verdachte en de medeverdachte wordt verdeeld. De officier van justitie heeft voorts oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte bereid is de door de benadeelde partij geleden schade te vergoeden. De immateriële schadevergoeding dient echter te worden verlaagd omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en de aangehaalde jurisprudentie niet overeenkomt met het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft verzocht om bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:5225) waarin een bedrag van 600,- is toegewezen. De raadsvrouw heeft tot slot verzocht de immateriële schadevergoeding niet hoofdelijk toe te wijzen, maar tussen verdachte en de medeverdachte te verdelen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de onderbouwing van de vordering en de toelichting daarop ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/248707-24 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding van 3.500,- ook billijk. De rechtbank heeft hierbij gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend en heeft daarbij (mede) in aanmerking genomen dat verdachte tot tweemaal toe een molotovcocktail naar de woning van benadeelde heeft gegooid, de plek waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Benadeelde was beide keren in de woning aanwezig en zij heeft ook beide keren gehoord dat een voorwerp tegen het raam werd gegooid en gezien dat uit dit voorwerp vlammen kwamen. Bovendien heeft het bewezenverklaarde handelen van verdachte een grote impact op het (dagelijks) leven van benadeelde gehad. Zij heeft gedurende enige tijd last van herbelevingen gehad en tot op de dag van vandaag, bijna een jaar na het incident, voelt zij zich onveilig en angstig in haar eigen woning. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Naar civielrechtelijke maatstaven zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Voor een (pondspondsgewijze) verdeling van de schade biedt het Burgerlijk wetboek geen wettelijke grondslag. De rechtbank zal bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/248707-24 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/248707-24 subsidiair en het onder parketnummer 18/260193-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
207 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de
hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde meewerkt aan behandeling door Accare of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de Jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
2. dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding door Rosales Zorg of een soortgelijke instelling. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodigt vindt. Veroordeelde houdt zich aan de regels en de aanwijzingen die de instelling geeft voor de begeleiding;
3. dat veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft.
Geeft aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partij
Ten aanzien van parketnummer 18/248707-24 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J. van Bruggen en mr.
E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2025.