ECLI:NL:RBNNE:2025:2651

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
18.247821.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van pogingen tot brandstichting en diefstal met geweld door een minderjarige

De rechtbank Assen heeft op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee pogingen tot brandstichting en een diefstal met geweld. De verdachte heeft op 30 juli 2024 twee keer een molotovcocktail naar een woning gegooid, maar er is geen brand ontstaan door het snelle ingrijpen van de aangeefster en haar buurman. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van voltooide brandstichting, en spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel wordt de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot brandstichting, omdat hij dit feit heeft bekend. Daarnaast wordt de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal met geweld, waarbij hij samen met een medeverdachte een gouden ketting heeft weggenomen van een slachtoffer, met bedreiging van geweld. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 416 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en de noodzaak voor hulp en behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/247821-24
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 05/147883-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboorte datum] 2008 te [geboorte plaats] , wonende [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/247821-24 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, te weten omstreeks 02:00 uur en/of omstreeks 10:00 uur, althans eenmaal, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zogenoemde molotovcocktail, althans een met brandbare vloeistof gevulde fles met een lap stof, aangestoken, althans in aanraking gebracht met open vuur tegen een woning gelegen aan de [adres] te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of de inboedel/inrichting van die woning aan de [adres] en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van die omliggende woning(en) en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de [adres] en/of de bewoner(s) van omliggende woning(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, te weten omstreeks 02:00 uur en/of omstreeks 10:00 uur, althans eenmaal,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk in/aan een woning gelegen aan de [adres] , brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, met dat opzet door een
zogenoemde molotovcocktail, althans een met brandbare vloeistof gevulde fles met een lap stof, heeft aangestoken, althans in aanraking heeft gebracht met open vuur, tegen een woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of de inboedel/inrichting van die woning aan de [adres] en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van die omliggende woning(en) en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de [adres] en/of de bewoner(s) van omliggende woning(en) te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2) hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Emmen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de
omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
Ten aanzien van parketnummer 05/147883-24 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 12 december 2023 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (gouden) ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden/tonen en/of (daarbij) de volgende woorden te gebruiken: "niet achter mij aan, anders steek ik je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2) hij op of omstreeks 12 december 2023 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden/tonen en/of (daarbij) de volgende woorden te gebruiken: "niet achter mij aan, anders steek ik je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18/247821-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, het medeplegen van opzettelijke brandstichting, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een voltooide brandstichting. Verdachte heeft, samen met de medeverdachte, op twee verschillende momenten een brandend voorwerp naar het raam van de woning aan de [adres] te Emmen gegooid.
Aangeefster heeft beide keren onder het raam vlammen gezien en op het kozijn van de woning is roetschade aangetroffen. Bij de brandstichting was voorts, naast gemeen gevaar voor goederen, ook levensgevaar voor een ander te duchten. Aangeefster was beide keren in de woning aanwezig en ten tijde van de eerste brandstichting was in ieder geval ook haar buurman thuis. Deze eerste brandstichting heeft bovendien s nachts plaatsgevonden, een tijdstip waarop mensen gewoonlijk liggen te slapen. Ook is beide keren een brandversnellend middel gebruikt. Indien de brand niet tijdig was ontdekt en geblust, had deze kunnen overslaan naar de woning met levensgevaar voor een ander tot gevolg.
Ten aanzien van parketnummer 05/147883-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/247821-24
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er weliswaar tot tweemaal toe een brandend voorwerp naar de woning van aangeefster is gegooid, maar dat beide keren hierdoor bij de woning geen brand is ontstaan. Van een voltooide brandstichting is dan ook geen sprake. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat uit het procesdossier onvoldoende blijkt dat door het gooien van de brandende voorwerpen levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is ontstaan. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder parketnummer 05/147883-24
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, diefstal met geweld in vereniging, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever met een mes heeft bedreigd dan wel dat verdachte opzet heeft gehad op de bedreiging van aangever met een mes door de medeverdachte. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft tot slot betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit, bedreiging, dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/247821-24Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 30 juli 2024 samen met de medeverdachte tweemaal een molotovcocktail naar een woning aan de [adres] te Emmen heeft gegooid. De eerste keer vond plaats omstreeks 02:00 uur. Uit de verklaring van aangeefster en getuige [getuige] , de buurman van aangeefster, blijkt dat de molotovcocktail, een fles met iets erin dat brandde, met een knal het raam van de woning heeft geraakt en dat deze daarna gevallen is op een houten tuinstoel die voor de woning stond. De buurman heeft vrijwel direct de fles van de tuinstoel opgepakt en naar de straat gegooid, waarna hij de vlammen met een tuinslang heeft geblust.
De tweede keer vond plaats omstreeks 10:00 uur. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat een glazen fles met daarin een brandende doek eerst het raam van de woning heeft geraakt en daarna op de tegels voor de woning is gevallen. Aangeefster heeft daarop de brandende doek geblust met enkele glazen water.
De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande blijkt dat er geen brand bij of aan de woning is ontstaan als gevolg van het handelen van verdachte en de medeverdachte. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van brandonderzoek niet dat er wezenlijke schade aan de woning is toegebracht als gevolg van vlammen,
hitte-inwerking of rookontwikkeling. In beide gevallen lijkt door snel en adequaat ingrijpen van aangeefster dan wel haar buurman erger voorkomen te zijn. Dat is weliswaar dus niet aan het handelen van verdachte en medeverdachte te danken, maar leidt wel tot het oordeel dat hier in beide gevallen geen sprake is geweest van een voltooide brandstichting. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juli 2024, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2024204943 (onderzoek Giraffe) d.d. 9 augustus 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juli 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek,
inclusief bijlagen, d.d. 22 1 oktober 2024, opgenomen als aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2024, opgenomen als aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Partiele vrijspraak levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft er toe geleid dat er in ieder geval sprake is geweest van gevaar voor goederen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er ook sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is hiervoor vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Op basis van het procesdossier kan de rechtbank dit niet vaststellen. Uit het procesdossier blijkt dat de schade aan de woning beperkt is gebleven tot kleine roetvlekken op de voorgevel van de woning. Het procesdossier bevat geen concrete informatie aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat (en op welke wijze) brand aan de woning had kunnen ontstaan en zo ja of, en in hoeverre deze brand zich had kunnen uitbreiden tot in de woning of zich had kunnen verspreiden naar de naastgelegen woning. Dit maakt dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat in onderhavige situatie levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Ten laste gelegd is dat verdachte een machete heeft gedragen. Daarmee is de tenlastelegging toegesneden op artikel 27 Wet Wapens en Munitie (WWM). Het begrip dragen wordt nader omschreven in artikel 1 onder deel 10 van de WWM: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen (). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van bij zich hebben sprake indien de verdachte het wapen onder zijn onmiddellijke bereik heeft. Uit het proces-verbaal van bevindingen beschrijving machete blijkt dat de machete op de ten laste gelegde datum is aangetroffen in de meterkast van de woning van verdachte. Gelet op het voorgaande is in onderhavige situatie van dragen dan ook geen sprake. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 05/147883-24Bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een
opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 12 december 2023, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0600/2023572234 d.d. 25 april 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 15 december 2023, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] .
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 12 december 2023 op het station te Harderwijk samen met de medeverdachte een gouden ketting van aangever heeft weggenomen. In de dagen voorafgaand aan de diefstal heeft hij meerdere malen contact gehad met de medeverdachte, waarbij zij hebben besproken hoe zij de ketting van aangever zouden afnemen. Ook heeft verdachte met de medeverdachte afgesproken dat hij een mes zou meenemen voor als het mis ging. Verdachte zou in dat geval aangever dippen (steken).
Voor verdachte was het op dat moment reeds duidelijk dat zij aangever samen zouden gaan overvallen, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze verklaring van verdachte worden afgeleid dat hij opzet heeft gehad op de diefstal met (bedreiging met) geweld. De optie van (bedreiging met) geweld lag immers in het gezamenlijke plan besloten. Dat het uiteindelijk de medeverdachte is geweest die, om met de ketting te kunnen vluchten, de bedreiging met het mes heeft gepleegd op een moment dat verdachte daar niet bij aanwezig was, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Dit handelen van de medeverdachte ligt zozeer in het verlengde van het (gezamenlijke) opzet van verdachte en de medeverdachte om aangever te overvallen, dat verdachte hier medeverantwoordelijk voor is. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, nu uit het procesdossier blijkt dat het de medeverdachte is geweest die aangever met een mes heeft bedreigd, op een moment dat verdachte niet meer ter plaatse was. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.

Bewezenverklaring

In de zaak met parketnummer 18/248707-24 acht de rechtbank feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat
1) hij op 30 juli 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, te weten omstreeks 02:00 uur en omstreeks 10:00 uur, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk in/aan een woning gelegen aan de [adres] , brand te stichten, door met dat opzet een
zogenoemde molotovcocktail, althans een met brandbare vloeistof gevulde fles met een lap stof, heeft aangestoken en tegen een woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning aan de [adres] te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de zaak met parketnummer 05/147883-24 acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat
hij op 12 december 2023 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, een gouden ketting, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden/tonen en (daarbij) de volgende woorden te gebruiken: "niet achter mij aan, anders steek ik je".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/248707-24
Feit 1 subsidiair:het medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
Parketnummer 05/147883-24
Feit 1: diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie ziet in de problematiek van verdachte aanwijzingen om de feiten in licht verminderde mate aan hem toe te rekenen. Met het oog hierop heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/247821-24 feit 1 primair en feit 2 en het onder parketnummer 05/147883-24 feit 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 416 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest
heeft doorgebracht, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde zich houden aan het weekprogramma, opgesteld door de jeugdreclassering. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren;
- een taakstraf voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien de taakstraf
niet of niet naar behoren is verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht de door de officier van justitie geëiste straf in beginsel redelijk. Wel dient bij het bepalen van de hoogte van het voorwaardelijk strafdeel meer rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft, zwakbegaafd is en problematiek heeft. Daarnaast is hij thans gemotiveerd om zijn leven te beteren en staat hij daartoe ook open voor hulpverlening en behandeling. Door de raadsman is voorts benadrukt dat ervoor gewaakt moet worden dat verdachte, gezien zijn problematiek, niet overvraagd wordt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 mei 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten. Op 12 december 2023 heeft verdachte zich (in vereniging) schuldig gemaakt aan een brutale diefstal met geweld. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor het eigendom van anderen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij ten koste van anderen op een makkelijke en snelle manier geld heeft willen verdienen en dat hij zich daarbij niet heeft bekommerd om de schade die hij daarmee aan anderen zou toebrengen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee pogingen tot brandstichting door op 30 juli 2024 omstreeks 02:00 uur en omstreeks 10:00 uur een brandende molotovcocktail naar een woning te gooien. Dat er beide keren geen brand is ontstaan is niet aan verdachte te danken, maar aan snel en adequaat ingrijpen van aangeefster en haar buurman. Het handelen van verdachten was een doelbewuste actie, gericht tegen de voormalig bewoner van de woning met wie zij een conflict hadden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, nadat de eerste poging tot brandstichting niet was gelukt, nog een tweede poging heeft ondernomen. Verdachte heeft daarbij
enkel aan zijn eigen belangen gedacht en zich geen rekenschap gegeven van de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor een ander. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de beide incidenten voor aangeefster, die niets met het conflict tussen verdachte, de medeverdachte en de voormalig bewoner te maken heeft, zeer beangstigend zijn geweest en nog altijd een grote impact op haar leven hebben. Ook dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 9 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Het strafblad van verdachte werkt in zoverre niet strafverhogend.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 18 december 2024, opgemaakt door M.A. Aalbers-Passier, GZ- psycholoog;
  • de rapportage van de Raad d.d. 13 juni 2025, opgemaakt door [naam] , raadsonderzoeker.
Het advies van de psycholoog
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. De psycholoog acht de kans groot dat de aanwezige pathologie een rol heeft gespeeld voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft moeite met het reguleren van zijn impulsen (gedrag en emoties), met het naleven van regels en het hanteren van sociale normen. Zijn zwakbegaafdheid maakt dat verdachte problemen heeft op het gebied van probleemoplossend vermogen. Daarnaast zijn zijn sociale vaardigheden beperkt, waardoor de kans op conflictueuze contacten en criminele gedragingen vergroot wordt. Gelet op de proceshouding van verdachte ten tijde van het psychologisch onderzoek is echter niet duidelijk geworden of, op welke wijze en in welke mate er daadwerkelijk sprake is geweest van een doorwerking van voornoemde pathologie in de keuzes en gedragingen van verdachte. Op basis van de risicotaxatieinstrumenten wordt de kans op recidive ingeschat als matig-hoog. De pathologie van verdachte werkt daarbij risicoverhogend. Om dit recidiverisico te verminderen en verdachte de kans te geven zich te ontwikkelen tot een volwassene die zich staande weet te houden in de maatschappij, adviseert de psycholoog een langdurig toezicht door de jeugdreclassering in combinatie met een behandeling, orthopedagogische ondersteuning en begeleiding en deelname aan een maatjesproject. De psycholoog adviseert om bovenstaande interventies op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
Uit het rapport van de Raad en de mondelinge toelichting die daarop door mevrouw [naam] , raadsonderzoeker, ter terechtzitting is gegeven, volgt dat de Raad de inhoud van het Pro Justitia-rapport onderschrijft. Verdachte is een kwetsbare jongen met een zeer belaste voorgeschiedenis. Op 9 mei 2025 is verdachte voor een derde keer geschorst uit de voorlopige hechtenis. Sindsdien verblijft hij bij [instelling] te [plaatsnaam] . Verdachte voelt zich daar op zijn plek en heeft een positieve ontwikkeling laten zien. Hij wacht op goedkeuring om te kunnen starten met een bijbaantje en hij zal in augustus 2025 starten met school, iets dat verdachte zelf graag wil. Daarnaast heeft verdachte een intakegesprek gehad voor Psychomotorische therapie (PMT) en is een vervolgafspraak reeds gepland. De Raad acht het van groot belang dat verdachte de positieve weg die hij is ingeslagen weet vast te houden. Hiervoor is het van belang dat het verblijf bij en de begeleiding door [instelling] wordt voortgezet, dat gestart wordt met een individueel behandeltraject en dat verdachte een passende dagbesteding en vrijetijdsbesteding krijgt. De Raad acht oplegging van een werkstraf passend als signaal dat het gedrag van verdachte niet acceptabel
is. Daarnaast acht de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie passend als stevige stok achter de deur omdat dit een positief effect op verdachte kan hebben. Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad: een locatiegebod/-verbod met elektronische monitoring, het volgen van onderwijs en/of een dagbesteding hebben, een verblijf bij [instelling] , een contactverbod met de medeverdachte, meewerken aan begeleiding/hulpverlening en/of behandeling, huisarrest en inzicht geven in zijn sociale relaties en telefoongebruik en/of andere apparaten die toegang geven tot het internet. Tot slot adviseert de Raad om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het advies van de jeugdreclassering
Mevrouw [naam] , werkzaam als jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling [instelling] , heeft ter terechtzitting benoemt dat verdachte thans de hulp krijgt die hij nodig heeft. Verdachte is van goede wil en staat goed in contact. De jeugdreclassering acht het desondanks wel van belang dat de elektronische monitoring van verdachte voorlopig gecontinueerd wordt.
De conclusies van de rechtbank
Toerekenbaarheid
Vanwege de proceshouding van verdachte ten tijde van het psychologisch onderzoek heeft de psycholoog geen antwoord kunnen geven op de vraag of de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De psycholoog acht de kans dat de bij verdachte aanwezige pathologie een rol heeft gespeeld voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten echter groot. Met de officier van justitie ziet de rechtbank daarom in de problematiek van verdachte aanleiding om hem de bewezenverklaarde feiten in (licht) verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank zal met deze omstandigheid rekening houden bij het bepalen van de (hoogte van de) straf.
De straf
De rechtbank waardeert het dat verdachte ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven. Daarmee laat hij zien dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Dat is een goede uitgangspositie bij een behandeling van zijn problematiek. Tegelijkertijd kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte nog niet volledig doordrongen is van het kwalijke van zijn handelen. Dit baart de rechtbank zorgen voor de toekomst.
De aard, ernst en hoeveelheid van de feiten rechtvaardigen in beginsel een (langdurige) onvoorwaardelijke jeugddetentie. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het zwaartepunt van de straf op hulp en behandeling dient te liggen. Alles afwegende, acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 416 dagen waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
Daarnaast zullen aan dit voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de Raad geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde zich houden aan het weekprogramma, opgesteld door de jeugdreclassering. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte te (blijven) motiveren zich in te zetten voor de hulp, behandeling en begeleiding die hem in het kader van de bijzondere voorwaarden geboden wordt en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De op te leggen straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie- tot een vrijspraak van de onder parketnummer 18/247821-24 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten komt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het medeplegen van een diefstal gevolgd van bedreiging met geweld. Gelet op het feit dat sprake is van problematiek waarvoor behandeling noodzakelijk en is het risico op recidive momenteel als matig tot hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat het schadebedrag pondspondsgewijs tussen verdachte en de medeverdachte wordt verdeeld. De officier van justitie heeft voorts oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard. Bij benadeelde is reeds in 2023 PTSS vastgesteld als gevolg van een brandincident. Zonder medische onderbouwing kan daarom thans niet worden vastgesteld dat en, zo ja, in hoeverre de gestelde immateriële schade een rechtsreeks gevolg is van het handelen van verdachte. Het levert voorts een onevenredige belasting van het strafgeding op om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze medische onderbouwing alsnog te overleggen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de immateriële schadevergoeding dient te worden verlaagd omdat de aangehaalde jurisprudentie niet overeenkomt met het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de onderbouwing van de vordering en de toelichting daarop ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/248707-24 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft tot tweemaal toe een molotovcocktail naar de woning van benadeelde gegooid, de plek waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Benadeelde was beide keren in de woning aanwezig en zij heeft ook beide keren gehoord dat een voorwerp tegen het raam werd gegooid en gezien dat uit dit voorwerp vlammen kwamen. Dit handelen van verdachte heeft een grote impact op het (dagelijks) leven van benadeelde gehad. Zij heeft gedurende enige tijd last van herbelevingen gehad en tot op de dag van vandaag, bijna een jaar na het incident, voelt zij zich onveilig en angstig in haar eigen woning. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat voornoemde relevante nadelige gevolgen daarvan voor benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon, ook zonder medische onderbouwing, kan worden aangenomen. Dat benadeelde al psychische klachten had voordat onderhavig feit werd gepleegd, doet hieraan niet af. Uit
vaste jurisprudentie blijkt immers dat de veroorzaker van schade het slachtoffer moet nemen zoals hij is, ongeacht diens eventuele bijzondere lichamelijke of geestelijke gesteldheid. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank evenwel niet gebleken. Dit betekent de immateriële schade van benadeelde door verdachte moet worden vergoed. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van 3.500,- ook billijk. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde dan ook toewijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Naar civielrechtelijke maatstaven zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Voor een (pondspondsgewijze) verdeling van de schade biedt het Burgerlijk wetboek geen wettelijke grondslag. De rechtbank zal bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

In beslag genomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen patronen en het steekwapen te onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de in de inbeslaggenomen flessen Bio-Ethanol. Ten aanzien van de inbeslaggenomen muts, wijnfles en handschoen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen kunnen worden teruggeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het inbeslaggenomen steekwapen (machete; goednummer1741513) onttrekken aan het verkeer, nu verdachte weliswaar voor het onder parketnummer 18/247821-24 onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, maar niettemin kan worden vastgesteld dat met betrekking tot dit voorwerp een strafbaar feit is begaan. Op grond van artikel 26 lid 5 WWM is het immers voor personen onder de 18 jaar, zoals verdachte, verboden om een wapen van categorie IV (wat dit steekwapen naar zijn aard is) voorhanden te hebben en dat was hier, met de aanwezigheid van het steekwapen in de meterkast van zijn woning waar verdachte die had neergelegd, het geval. Daarnaast is het ongecontroleerde bezit van dit steekwapen in strijd met de WWM en het algemeen belang.
De rechtbank zal voorts de inbeslaggenomen patronen (goednummer 741439) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen en zij zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De rechtbank zal de flessen Bio-Ethanol (goednummers 1741465 en 1741520) verbeurd verklaren. Gebleken is dat het onder parketnummer 18/247821-24 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid en dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren. De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de inbeslaggenomen muts (goednummer 741449), wijnfles ((goednummer 741459) en handschoen ((goednummer 1741523), nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/247821-24 onder 1 primair en onder 2 en hetgeen onder parketnummer 05/147883-24 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/247821-24 onder 1 subsidiair en het onder parketnummer 05/147883-24 onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 416 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
360 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde verblijft bij [instelling] te [plaatsnaam] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor haar heeft opgesteld;
2. dat veroordeelde zich gedurende de met de jeugdreclassering afgesproken tijdsblokken bevindt op het adres [adres] ( [instelling] ). Veroordeelde zal zich ter controle van dit gebod onder elektronische monitoring/toezicht stellen voor de duur van maximaal drie maanden of zoveel korter als jeugdreclassering nodig vindt;
3. dat veroordeelde zich niet in de [adres] bevindt, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal zich ter controle van dit verbod onder elektronische monitoring/toezicht stellen voor de duur van maximaal drie maanden of zoveel korter als jeugdreclassering nodig vindt;
4. dat veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft;
5. dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding, hulpverlening en/of behandeling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De begeleiding, hulpverlening en/of behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
6. Veroordeelde wordt beperkt in zijn vrijheden (huisarrest), zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. In samenspraak met de jeugdreclassering zullen de vrijheden van de verdachte gefaseerd weer worden uitgebouwd.
7. dat veroordeelde inzicht geeft in zijn sociale netwerk, ook het online sociale netwerk, en zijn telefoongebruik en/of andere bronnen waarbij de toegang tot het internet mogelijk is, op het moment dat de jeugdreclassering hiernaar vraagt;
8. dat veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact opneemt, zoekt
of heeft met [naam] , geboren op [geboorte datum] 2008 te Stadskanaal, ook niet
wanneer voornoemde persoon daartoe zelf initiatief neemt, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan [instelling] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht door aan [instelling] dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Benadeelde partij
Ten aanzien van parketnummer 18/248707-24 feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 patronen (goednummer 741439);
1 steekwapen (goednummer1741513).
Verklaart verbeurd:
  • 1 fles Bio-Ethanol (goednummer 1741465);
  • 2 flessen Bio-Ethanol (goednummer 1741520) .
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 muts (goednummer 741449);
  • 1 wijnfles (goednummer 741459);
  • 1 handschoen (goednummer 1741523).
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.B.W. Venema en mr.
E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2025.