ECLI:NL:RBNNE:2025:2786

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
18.369829.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met geweld

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 november 2024, waarbij de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen om in een auto te stappen. Het slachtoffer werd vervolgens naar een bosgebied gebracht, waar hij werd mishandeld en gedwongen zijn kleding en persoonlijke bezittingen af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de autodeur voor het slachtoffer open te houden en de deur achter hem dicht te slaan, bewust heeft bijgedragen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk hebben gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.369829.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Versluis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging en na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. ​
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1]
  • een auto in te trekken en/of te dwingen middels bedreiging met een (vuur)wapeH, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • in een auto een tas over zijn hoofd te trekken en/of die [slachtoffer 1] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en/of
  • in een auto te vervoeren en die [slachtoffer 1] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en/of beroofd gehouden door die [slachtoffer 1]
  • een auto in te trekken en/of te dwingen middels bedreiging met een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • in een auto een tas over zijn hoofd te trekken en/of die [slachtoffer 1] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en/of
  • in een auto te vervoeren en die [slachtoffer 1] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest door
  • de deur van de auto waarin die [slachtoffer 1] moest plaatsnemen te openen en/of te sluiten,
  • tezamen met [medeverdachte 3] de auto waarin die [slachtoffer 1] werd vervoerd te volgen en/of
  • niet in te grijpen en/of zich te distantiëren van de gedragingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , terwijl die [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd en/of beroofd gehouden;
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, op de openbare weg [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, kleding, een pinpas, een ID-kaart en/of een 0V-kaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) door die [slachtoffer 1] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te dreigen die [slachtoffer 1] dood te schieten en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • tegen de zij van die [slachtoffer 1] te drukken,
  • op die [slachtoffer 1] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- tegen de nek van die [slachtoffer 1] te drukken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, openlijk, te weten, aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of de kleding van die [slachtoffer 1] uit te trekken en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • op die [slachtoffer 1] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
  • tegen de nek van die [slachtoffer 1] te drukken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of de kleding van die [slachtoffer 1] uit te trekken en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • op die [slachtoffer 1] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
  • tegen de nek van die [slachtoffer 1] te drukken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
Uit de aangifte en de verhoren van verdachte en [medeverdachte 2] volgt dat [medeverdachte 2] het wapen heeft getoond of gericht op aangever. [medeverdachte 2] aangever bij de arm heeft gepakt en heeft gezegd: Je moet niet wegrennen, geen domme dingen doen. Vervolgens heeft verdachte de autodeur geopend waarna aangever in de auto is gestapt. Daaruit kan worden opgemaakt dat verdachte zich op dat moment in de onmiddellijke nabijheid vond van het hele gebeuren. Los van het feit dat er sprake lijkt te zijn van een vooropgezet plan, heeft het voor verdachte duidelijk moeten zijn dat aangever tegen zijn wil werd meegenomen. Daarbij heeft hij nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , door niet alleen mee te gaan naar aangever, maar ook door te helpen hem in de auto te krijgen en daarna de autodeur dicht te doen. Hij maakt deel uit van de groep die op dat moment aangever heeft geïsoleerd, gecontroleerd en geïntimideerd. Zijn aanwezigheid heeft bijgedragen aan het
gevoel van angst en machteloosheid bij aangever. Het primair ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Uit de aangifte en de overige bewijsmiddelen volgt dat er in [plaats] geweld tegen aangever is gepleegd en dat hij is bedreigd met een vuurwapen en geweld tegen hem is gepleegd waardoor hij werd gedwongen tot afgifte van zijn kleding. Verdachte heeft een aanzienlijk aandeel gehad in het geweld tegen aangever.
Het begrip bevoordeling moet ruim worden uitgelegd. Het betreft elke verbetering van positie, mits het economische waarde heeft. Zo kan het ook gaan om het verkrijgen van controle, het voorkomen van reputatieschade of het vernietigen van ongewenst bewijsmateriaal. Door het afnemen van de kleding met inhoud en het vervolgens te dumpen is aangever wederrechtelijk nadeel toegebracht. De verdachten ontnamen hem opzettelijk de beschikking over zijn eigendommen. Daar komt bij dat het afpakken van de eigendommen integraal onderdeel uitmaakte van het gewelds- en intimidatieoffensief van de verdachten, dat ten doel had aangever onder controle te krijgen, te straffen en te vernederen. Daarnaast kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvormen, niet anders worden geconcludeerd dan de verdachten het oogmerk hadden op het verkrijgen van de kleding. Ze wilden hier als heer en meester over beschikken. Er is dan ook sprake van een delictsoogmerk. Het onder 2. primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat verdachte wist van de vrijheidsberoving en dat hij hierop het opzet heeft gehad. Toen hij de deur van de auto sloot bestond op dat moment bij hem op geen enkele manier het idee dat aangever tegen zijn wil in de auto stapte. Hij wist niets van het vuurwapen. Hij was in de veronderstelling dat ze met aangever zouden praten en hij is met een medeverdachte achter de auto aangereden.
Zonder wetenschap van de wederrechtelijk vrijheidsberoving kan ook de bewuste en nauwe samenwerking niet worden bewezen, zodat het onder 1. primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte gericht was op handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet gericht was op het gronddelict, de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nu verdachte geen wetenschap had van het voornemen om aangever van zijn vrijheid te beroven had hij geen opzet op het gronddelict. Daarnaast is hij met zijn handelingen niet behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van afpersing is drievoudig opzet vereist, namelijk opzet op de afpersing, opzet op het medeplegen en opzet op het (dreigen met) geweld. Voor deze drie verschillende opzetvereisten is geen bewijs.
Verdachte wist niets van de afpersing waardoor aangever zijn telefoon moest afstaan en hij wist niets van het plan dat aangever zijn kleding moest uittrekken. Dit gebeurde spontaan en kan verdachte niet worden toegerekend. Ook was er bij de verdachten geen oogmerk om zich de kleding toe te eigenen. Deze is in het bos achtergelaten. De enkele klap die verdachte heeft gegeven is niet gegeven om aangever te dwingen tot afgifte van zijn kleding.
Het onder 2. primair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde.
Voor openlijk geweldpleging is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Hiervan was geen sprake. Verdachte heeft aangever eenmaal geslagen en geduwd. Dit was voor het geweld dat door de anderen is toegepast. Het opzet van de medeverdachten gaat op dat moment veel verder dan het opzet van verdachte. Er is als het ware een scheefgroei waardoor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging voor verdachte niet te rechtvaardigen is. De handelingen van verdachte zijn niet van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken, zodat hij moet worden vrijgesproken van het onder 2. subsidiair ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 2. meer subsidiair ten laste gelegde
Gelet op hetgeen ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd kan een voldoende nauwe en bewuste samenwerking niet worden bewezen, zodat verdachte van het medeplegen moet worden vrijgesproken. In dat geval moet hij ook van de geweldshandelingen worden vrijgesproken die niet door hem zijn verricht, zoals het vuurwapen gerelateerde geweld en het schoppen van aangever.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen
Aangever heeft op 11 november 2024 met de politie gesproken en een verklaring afgelegd over hetgeen hem even daarvoor was overkomen. De volgende dag heeft hij aangifte gedaan. Zijn aangifte komt nagenoeg overeen met zijn verklaring van de avond ervoor maar zijn aangifte is uitgebreider en gedetailleerder. In zijn aangifte verklaart hij dat er vier personen bij betrokken zijn geweest. Hij benoemt deze personen als [medeverdachte 1] , [naam] , een persoon waarvan hij later heeft vernomen dat hij [naam] wordt genoemd en het broertje van [medeverdachte 1] , genaamd [medeverdachte 3] . In zijn aangifte geeft aangever duidelijk aan wat hij heeft gezien en waargenomen. Waar hij heeft gezien dat een bepaalde persoon een handeling heeft verricht of iets heeft gezegd dan verklaart hij hierover. Waar hij niet weet wie een bepaalde handeling heeft verricht geeft hij dit ook aan.
De rechtbank stelt vast dat aangever authentiek en consistent heeft verklaard.
Daartegenover staan de verklaringen van de verdachten. Uit het dossier blijkt dat zij de avond voordat zij verklaringen bij de politie zouden afleggen samen zijn gekomen en met elkaar hebben gesproken en dat er afspraken zijn gemaakt over hoe en wat ze zouden verklaren. Zo zouden ze verklaren dat [medeverdachte 3] er niet bij betrokken was, er geen sprake was van een ontvoering, er geen vuurwapen is gebruikt, er geen zak over het hoofd is gedaan en dat het in de auto is geëscaleerd tussen verdachte en aangever waarna een vechtpartij is ontstaan. De anderen zouden tussenbeide zijn gekomen en hem hebben geholpen, maar er is niet tegen het hoofd geschopt. Tijdens hun tweede verhoor zijn de verdachten bij deze verklaringen gebleven. Voorafgaand aan hun derde verhoor is op een telefoon van één van de verdachten een geluidsfragment van voornoemd gesprek aangetroffen. Nadat de verdachten hiermee zijn geconfronteerd hebben ze opnieuw verklaard.
Opvallend aan deze verklaringen is dat de aspecten die ze eerder van belang vonden om te ontkennen, nu vaak door de medeverdachten worden toegegeven. Ook lijkt het erop dat de broers zo gunstig mogelijk voor elkaar proberen te verklaren. Hierdoor zijn de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten op veel punten strijdig.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd zal de rechtbank de verklaring van aangever volgen, met uitzondering van de omstandigheid dat er een vuurwapen is gebruikt. Door de verdachten is verklaard dat er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt dat later ook bij de politie is ingeleverd. Dit betrof een veerdrukwapen. Aangever is er weliswaar van overtuigd dat er een vuurwapen is gebruikt en dat hij in de auto ook kogels heeft horen vallen maar hij heeft dit niet kunnen zien. De rechtbank zal in deze de verklaringen van de verdachten volgen en er van uitgaan dat het wapen dat bij de politie is ingeleverd het wapen is dat is gebruikt. Het betrof derhalve een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Betrokken personen en aanduiding
Aangever [slachtoffer 1]2, wordt door de verdachten aangeduid met zijn voornaam [slachtoffer 1] . De rechtbank zal hem hierna aanduiden met aangever.
Medeverdachte [medeverdachte 1] , wordt door aangever en medeverdachten [medeverdachte 1] genoemd. Omdat in deze zaak nog een medeverdachte betrokken is met dezelfde initialen zal de rechtbank de verdachten hierna aanduiden met de voornamen. Deze medeverdachte zal als [medeverdachte 1] worden aangeduid.
Medeverdachte [medeverdachte 2] . Aangever verklaart over een persoon die hij aanduidt met [naam] . Hij geeft ook een beschrijving van deze persoon en deze persoon heeft het voertuig, waarin hij zat bestuurd.3 [medeverdachte 2] herkent zichzelf in deze beschrijving en heeft ook verklaard dat hij het voertuig heeft bestuurd.4 Deze medeverdachte zal daarom hierna als [medeverdachte 2] worden aangeduid.
Verdachte [verdachte] . Hij heeft verklaard dat zijn roepnaam [naam] is en dat hij in [plaats] en [plaats] er bij was5 Aangever kent één van de personen van de [adres] . Hij heeft later van een bekende vernomen dat deze persoon [naam] heet.6 Nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij erbij was en dat zijn roepnaam [naam] is acht de rechtbank het aannemelijk dat de persoon die door aangever met [naam] wordt genoemd verdachte is geweest. Verdachte zal hierna als [naam] worden aangeduid.
Medeverdachte [medeverdachte 3] . Aangever heeft verklaard dat het broertje van [medeverdachte 1] er ook bij was. Hij herkent deze persoon aan zijn houding, stem en postuur. Wanneer hem een foto van [medeverdachte 3] wordt getoond verklaart hij dat hij deze persoon bedoelt met het broertje van [medeverdachte 1] .7 Deze medeverdachte zal daarom hierna als [medeverdachte 3] worden aangeduid.
Op 11 november 2024 hebben [medeverdachte 1] en aangever afgesproken. Aangever heeft zijn adres gegeven en ze hebben op [adres] afgesproken.8 [naam] is samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in een Volkswagen Polo naar [plaats] gereden.9 Aangever stond op straat met [medeverdachte 1] te praten. Aangever zag dat op de [adres] twee autos stonden geparkeerd. De voorste was een kleine zwarte Volkswagen en de tweede auto een grote Mercedes. Aangever zag dat [medeverdachte 2] uit een auto stapte en bij hen in de buurt kwam staan. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] : “We nemen hem mee”. Aangever wilde dit niet en werkte tegen, maar toen werd hij bij zijn arm vastgepakt door [medeverdachte 2] .10 [medeverdachte 2] heeft toen een wapen uit zijn broekzak gepakt en dit aan aangever getoond.11 [medeverdachte 2] hield het wapen in zijn rechterhand en hield aangever met zijn linkerhand bij de rechterarm vast. Hij drukte het wapen tegen de rechterzij van aangever. Aangever moest naar de Volkswagen lopen. Hij had het gevoel dat hij geen keuze had. Tijdens het lopen was het wapen niet meer strak in zijn zij, maar was wel op hem gericht. Het was een klein stukje lopen. [medeverdachte 2] zei dat als aangever weg zou rennen hij hem zou doodschieten. Bij de auto liet [medeverdachte 2] aangever los. [medeverdachte 2] gaf het wapen aan [medeverdachte 1] . [naam] deed het rechter achterportier voor aangever open en nadat aangever was ingestapt liet [naam] de deur hard dicht klappen.12 [naam] is daarna bij [medeverdachte 3] in de Mercedes gestapt.13 De Volkswagen, waarin aangever zat, is vervolgens weggereden. [medeverdachte 2] bestuurde de auto.14 De Mercedes met daarin [medeverdachte 3] en [naam] reed achter de Volkswagen aan.15 [medeverdachte 1] zat naast aangever in de auto en had het wapen bij zich.16 Ze zijn weggereden uit [plaats] in de richting van [naam vereniging] . Aangever had wel door dat er een auto achter hen reed en hij hoorde dat ze in de auto telkens met elkaar aan het bellen waren.17 Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van [medeverdachte 2]18en de telefoon van [medeverdachte 3] blijkt dat er tussen 18.04 uur en 18.26 uur vijf gesprekken zijn en uit de GPS-gegevens aangetroffen op de telefoon van aangever blijkt dat hij om 17.57 uur is vertrokken vanaf het [adres] .19
Tijdens de rit vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of ze naar de office gingen maar [medeverdachte 1] zei dat dit niet handig was en dat ze naar de bossen gingen. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] uitgelegd waar het was. Ter hoogte van [naam vereniging] gaf [medeverdachte 2] aan dat aangever een zak over zijn hoofd moest hebben. [medeverdachte 1] kwam toen met een tas. Die moest aangever over zijn hoofd doen. Aangever wilde dat niet, maar toen duwde [medeverdachte 1] het wapen in zijn linkerzij. Daarna heeft aangever de tas over zijn hoofd gedaan. Hierdoor zag hij niets meer.
In de bossen bij [plaats] stopte de auto. Aangever mocht de tas van zijn hoofd halen en moest daarna gelijk uitstappen. Aangever moest met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar een T-splitsing lopen. Daar moest hij van [medeverdachte 2] wachten. [medeverdachte 2] liep naar de Mercedes. Uit de Mercedes stapten [naam] en [medeverdachte 3] . Aangever stond op dat moment nog met [medeverdachte 1] op de T-splitsing en daar kwam de rest ook naartoe. Aangever moest toen samen met de anderen verder het bos in lopen. [medeverdachte 1] liep met het wapen op hem gericht achter hem. Op een gegeven moment begon [naam] aangever met zijn vuist te slaan. Daarna moest aangever een stukje doorlopen en toen werd hij opnieuw geslagen door [naam] . Aangever viel toen op de grond en zat op knieën en handen. Hij werd toen getrapt in zijn linker zij. Toen kwam hij helemaal op de grond te liggen. Hij is vervolgens meerdere keren geslagen en getrapt. Aangever voelde dat ze tegen zijn hoofd en
de rest van zijn lichaam trapten. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] hem heeft geschopt. Ook heeft hij gezien dat [medeverdachte 1] hem met het wapen tegen zijn hoofd heeft geslagen en het wapen in zijn nek heeft gelegd. Hij drukte de voorkant van het wapen tegen aangever zijn nek. Aangever heeft ook gezien dat [medeverdachte 2] hem heel vaak heeft geslagen en getrapt. Aangever heeft gezien dat [naam] hem tegen het hoofd heeft getrapt. Aangever heeft ook gezien dat [medeverdachte 3] hem tegen zijn lichaam heeft getrapt, terwijl hij op de grond lag.
Op een gegeven moment zei [naam] dat aangever zijn kleding moest uit trekken. Aangever wilde dat niet. Toen zei [medeverdachte 2] ook dat hij zijn kleding uit moest trekken. Omdat aangever dat niet wilde werd hij, terwijl hij op de grond lag, aan zijn jas vastgepakt. Iemand duwde het wapen in zijn nek en iemand zei dat hij zijn kleding uit moest doen, omdat ze hem anders dood zouden schieten. Aangever heeft toen zijn jas uitgedaan. Vervolgens werd door [medeverdachte 3] gezegd dat aangever ook zijn broek uit moest doen. Daarna zei [naam] dat hij zijn broek uit moest doen. Aangever wilde dat niet en heeft zijn broek tot onder zijn heup getrokken. Vervolgens werd hij over zijn gehele lichaam getrapt. [medeverdachte 3] heeft toen zijn broek en schoenen uitgetrokken. Aangever lag nog steeds op de grond en hij werd vervolgens opnieuw getrapt en geslagen op zijn lichaam. Toen riep iemand dat aangever zijn korte broek uit moest doen. Aangever heeft deze toen ook over zijn heupen getrokken. [medeverdachte 2] heeft toen zijn korte broek uitgetrokken. Aangever lag daarna in zijn onderbroek en T-shirt op de grond.
Hij werd tegen zijn lichaam geslagen en getrapt. Vervolgens kwam er een auto aan en gingen ze er vandoor. Ze namen aangever zijn broek en jas mee. In de jas zaten de pinpas, ID-kaart en OV-kaart van aangever.20
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
Onder 1. primair wordt verdachte, kortgezegd, medeplegen van het opzettelijke iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en beroofd houden verweten.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij wist dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd en dat hij daaraan een bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar [plaats] is gegaan, omdat er gesproken moest worden met aangever. [medeverdachte 2] had hiervoor een op een vuurwapen gelijkend voorwerp meegenomen. Vervolgens wordt aangever onder bedreiging van het vuurwapen door [medeverdachte 2] meegenomen naar de auto. Verdachte is daar en doet de portierdeur voor aangever open. Daarna slaat hij de deur hard achter hem dicht. Aangever heeft waargenomen dat [medeverdachte 2] bij de auto het wapen overdraagt aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stappen vervolgens in de auto bij aangever en verdachte gaat in de Mercedes bij [medeverdachte 3] zitten. Samen met [medeverdachte 3] volgt hij de auto waarin aangever zit naar het bos bij [plaats] .
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden het niet anders dan zijn dat verdachte heeft opgemerkt dat aangever tegen zijn wil plaatsnam in de auto. Hij werd immers op dat moment bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dit wapen werd bij de auto overgedragen. Aangever kon dat zien. Verdachte begreep ook dat aangever mee moest, want hij hield immers de deur voor hem open. Hij heeft derhalve wetenschap van de wederrechtelijk vrijheidsberoving
gehad en heeft hier ook bewust aan meegewerkt door de autoportier voor aangever te openen en te sluiten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 1. primair tenlastegelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
Onder 2. primair ten laste gelegde wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij samen met anderen door middel van afpersing aangever wederrechtelijk tot afgifte van zijn telefoon en kleding en de zich daarin bevinden goederen heeft gedwongen.
De telefoon
De rechtbank overweegt ten aanzien van de telefoon het volgende. Uit het dossier blijkt dat aangever in de auto van [plaats] naar [plaats] door [medeverdachte 1] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is bedreigd waardoor hij zijn telefoon aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Verdachte zat op dat moment bij [medeverdachte 3] in de andere auto.
Door verdachte is verklaard dat hij niet wist dat aangever tot afgifte van zijn telefoon werd gedwongen en dat hij deze handelingen niet heeft meegekregen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en uit het dossier volgt niet dat verdachte wetenschap had van het afnemen van de telefoon, zodat zijn opzet op de afpersing niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van het verkrijgen van de telefoon door middel van afpersing vrijspreken.
De kleding
De rechtbank overweegt ten aanzien van de kleding en de zich daarin bevindende goederen het volgende. Voor een bewezenverklaring van afpersing dient te worden vastgesteld of met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of met bedreiging met geweld een ander is gedwongen tot afgifte van de goederen. Hiervoor is anders dan bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en zoals door de verdediging is aangevoerd, niet van belang dat verdachte het oogmerk had om zich het goed wederrechtelijk toe te eigenen. Vast moet komen te staan of verdachte aangever heeft gedwongen tot afgifte van één of meer goederen en dat hij daarbij het oogmerk had om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Of iets bevoordeling is, zal in het algemeen daarvan afhangen of verdachte zich er mee in een betere conditie brengt, respectievelijk zich voorstelt te brengen. Elke verbetering van positie valt hieronder, mits het voordeel economische waarde heeft.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat door de verdachten geweld tegen aangever is gebruikt en dat hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is bedreigd, zodat hij in het bos zijn
kleding met de zich daarin bevindende goederen zou afstaan. Verdachte heeft meegedaan aan dit geweld. Hij heeft aangever geschopt en geslagen en hij heeft ook gezegd dat aangever kleding moest uit trekken. De rechtbank is van oordeel dat daarom sprake is van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever de goederen niet wilde afgeven en dat hij daartoe is gedwongen door de verdachten. Vaststaat dat deze goederen
-waaronder een dure jas, een pinpas, ID-kaart en OV-kaart- economische waarde hebben en dat verdachten door de verkrijging van deze goederen werden bevoordeeld. Weliswaar is door medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij aangever wilde vernederen door hem te ontkleden, maar om dit beoogde doel te bereiken was het noodzakelijk dat de kleding (met de daarin bevindende goederen) werd afgestaan. Dat het opzet van verdachten was gericht op het vernederen staat daarom, gelet op het noodzakelijkheidsbewustzijnscriterium, naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan bewezenverklaring van het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Bovendien zijn de goederen na de afgifte door de verdachten meegenomen en is het niet enkel gebleven bij het bij het ontkleden van aangever.
De rechtbank acht dan ook onder 2. primair ten laste gelegde ten aanzien van de kleding en de zich daarin bevindende goederen wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 11 november 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1]
  • een auto in te dwingen middels bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • in een auto die [slachtoffer 1] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en
  • in een auto te vervoeren en die [slachtoffer 1] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan;
2. primair
hij op 11 november 2024 te [plaats] , op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van kleding, een pinpas, een ID-kaart en een OV- kaart, die aan die [slachtoffer 1] toebehoorden door die [slachtoffer 1] en te slaan en te schoppen en te dreigen die [slachtoffer 1] dood te schieten en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • op die [slachtoffer 1] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en
  • tegen de nek van die [slachtoffer 1] te drukken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en beroofd houden;
2. primair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Indien de rechtbank de onvoorwaardelijke straf onvoldoende vindt kan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden worden opgelegd gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 26 mei 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan ontvoering en afpersing. Het slachtoffer zou een medeverdachte op enig moment hebben gefilmd, terwijl deze seks had. Er was onenigheid met het slachtoffer over of deze film was verwijderd of niet. Verdachte is vervolgens samen met de medeverdachten naar de woning van het slachtoffer gegaan. Toen het gesprek met het slachtoffer niet zo verliep zoals zij wilden is besloten het slachtoffer mee te nemen. Een van de medeverdachten had een op een vuurwapen gelijkend voorwerp meegenomen en hiermee hebben ze het slachtoffer bedreigd en gedwongen bij hen in de auto te stappen. Onderweg in de auto moest het slachtoffer een tas over zijn hoofd doen, zodat hij niet kon zien waar ze heen gingen. Ze hebben het slachtoffer meegenomen naar het bos bij [plaats] . Daar hebben ze met zijn allen het slachtoffer gedwongen zich uit te kleden en zijn kleding af te staan. Toen hij dit niet wilde werd hij geschopt en geslagen. Verdachte heeft het slachtoffer onder meer tegen zijn hoofd geschopt. Het slachtoffer lag op een gegeven moment op de grond in zijn onderbroek en een T-shirt toen een auto hen naderde. De verdachten zijn toen weggegaan en hebben hem aan zijn lot overgelaten. Het was die avond koud en nat. Het slachtoffer heeft een korte broek en zijn schoenen teruggevonden en is vervolgens verder het bos in gerend. Uiteindelijk heeft hij hulp gevraagd aan een echtpaar en deze hebben hem thuis gebracht.
Het jonge slachtoffer van negentien jaar oud is aldus een aantal uren van zijn vrijheid beroofd geweest, is ernstig mishandeld, vernederd, geïntimideerd en heeft in doodsangst verkeerd. Het is onduidelijk wat de verdachten met hem hadden gedaan wanneer ze niet door een auto waren gestoord. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit grote gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Hij wordt s nachts geplaagd door flashbacks en beleeft dan opnieuw de angstige momenten. Het gevoel van machteloosheid en het overgeleverd zijn laat hem maar niet los.
Verdachte heeft fors geweld gepleegd tegen het slachtoffer. Hij en zijn medeverdachten hebben met hun handelen grove inbreuken op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dit is onacceptabel.
In beginsel past bij dergelijke strafbare feiten niets anders dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de omstandigheid dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte zit sinds 18 november 2024 in voorarrest. Dit is de eerste keer dat hij gedetineerd zit en de rechtbank begrijpt dat dit een grote impact op verdachte heeft.
Volgens de reclassering is verdachte door zijn sociaal netwerk zodanig beïnvloed dat hij de strafbare feiten heeft gepleegd. Zijn delictgedrag lijkt vooral situationeel bepaald. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor structurele problemen op het gebied van agressieregulatie. Verdachte heeft huisvesting en familieleden die hem steunen. Ook heeft hij een goede band met zijn coach/begeleider die hem helpt en adviseert. Ondanks dat verdachte op meerdere leefgebieden goed lijkt te functioneren adviseert de reclassering het inzetten van interventies, zodat verdachte afstand leert te nemen van negatieve invloeden vanuit zijn omgeving, hieraan weerstand kan bieden en makkelijker pro-sociale keuzes kan maken.
Daarom adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarden het opleggen van en meldplicht en het meewerken aan diagnostiek en wanneer dit nodig blijkt te zijn het meewerken aan een behandeling of een gedragsinterventie gericht op het vergroten van zijn assertiviteit en weerbaarheid.
De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en de daaruit geïndiceerde behandeling of gedragsinterventie om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering wordt geadviseerd. Gelet op de ernst van de strafbare feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest, mogelijk gecombineerd met een taakstraf, zoals door de raadsvrouw is bepleit, niet passend.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden en zal deze straf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 530,-- ter vergoeding van materiële schade en 7.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering, omdat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot de schade.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair en 2. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 november 2024.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
zich uiterlijk vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en dat hij zich vervolgens blijft melden op de afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich zal laten diagnosticeren door een instelling voor forensische Geestelijke Gezondheidszorg, of een soortgelijke instelling, zulks op aanwijzing van de reclassering, en indien een ambulante behandeling of gedragsinterventie geïndiceerd is, op aanwijzing van de reclassering, zich onder behandeling zal stellen of een gedragsinterventie zal volgen, op de tijden en plaatsen als door of namens die deskundige of zorginstelling aan te geven, waarbij hij zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die de deskundige of de zorgverlener geeft voor de behandeling of interventie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partij

Ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair bewezenverklaarde:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 8.030,-- (zegge: achtduizend en dertig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.030,-- (zegge: achtduizend en dertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2024 tot de dag van algehele voldoening.
Dit bedrag bestaat uit 530,-- aan materiële schade en 7.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en
mr. O.F. Brouwer, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2025.
Mr. O.F. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces- verbaal met OPS-dossiernummer [nummer] en zaaksnummer [nummer] , gesloten op 27 januari 2025.
2 Proces-verbaal, pagina 269;
3 Proces-verbaal, paginas 272 en 274;
4 Proces-verbaal, paginas 119 en 137;
5 Proces-verbaal, pagina 168;
6 Proces-verbaal, pagina 275;
7 Proces-verbaal, paginas 273 en 276;
8 Proces-verbaal, paginas 269 en 270;
9 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;
10 Proces-verbaal, paginas 269, 270 en 271;
11 Proces-verbaal, pagina 133;
12 Proces-verbaal, pagina 273 en 274;
13 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;
14 Proces-verbaal, pagina 117;
15 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025
16 Proces-verbaal, pagina 83;
17 Proces-verbaal, pagina 274 en 275;
18 Proces-verbaal paginas 430 t/m 432;
19 Proces-verbaal paginas 438, 443 en 445:
20 Proces-verbaal, pagina 277 t/m 280.