ECLI:NL:RBNNE:2025:2795

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
8505 2540 0250 2528
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verhaal door dwangbevel na in Duitsland opgelegde geldboete

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure ex artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. De veroordeelde, geboren in 1954 en woonachtig op een onbekend adres, heeft zich verzet tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) naar aanleiding van een in Duitsland opgelegde geldboete van 150 euro, plus kosten, voor een snelheidsovertreding gepleegd op 11 juni 2022. De Duitse autoriteiten hadden Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing, welke door de officier van justitie op 14 juni 2023 is erkend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingediend en dat de veroordeelde op 18 juni 2025 is verschenen om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De rechtbank heeft de bezwaren van de veroordeelde, waaronder claims van dubbele veroordeling en schending van het recht op informatie, niet gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat zij niet kon treden in het buitenlandse rechtsgeding en dat de erkenning van de Duitse beslissing door de officier van justitie rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat het CJIB op zorgvuldige wijze had geprobeerd het verschuldigde bedrag te innen en dat de Minister van Justitie en Veiligheid in redelijkheid het dwangbevel had kunnen uitvaardigen. Het bezwaarschrift van de veroordeelde werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer 25-003497
cjib-zaaknummer 8505 2540 0250 2528
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 2 juli 2025 op het verzet ex artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1954, wonende op het adres [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Veroordeelde heeft zich bij bezwaarschrift verzet tegen het nemen van verhaal door afgifte van een dwangbevel. Het bezwaarschrift is op 7 februari 2025 ontvangen door de rechtbank.
De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 18 juni 2025. Veroordeelde is verschenen en heeft het bezwaarschrift mondeling toegelicht. De heer [naam] , medewerker bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), was namens de Minister van Justitie en Veiligheid als procesvertegenwoordiger aanwezig bij de behandeling.
Motivering
1. Veroordeelde heeft verzet ingesteld op grond van artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is van overeenkomstige toepassing verklaard.
2. Het verzet is tijdig ingediend.
3. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een bezwaarschrift op grond van artikel 15 van de WWETGC gelden:
de rechtbank mag bij haar beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie de beslissing tot erkenning had moeten weigeren voor zover dit de verplichte weigeringsgronden betreft. Voorts dient de rechtbank te toetsen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond.
de rechtbank moet toetsen of de Minister in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen.
4. Uit de stukken blijkt dat het rechtsprekend forum Regierungspräsidium Karlsruhe te Karlsruhe, in de Bondsrepubliek Duitsland, op 17 augustus 2022 aan veroordeelde een geldboete heeft opgelegd van 150,00, alsmede de kosten van de procedure ad 28,50. Het totaal te betalen geldbedrag komt daarmee op 178,50. Deze sanctie is opgelegd in verband met een snelheidsovertreding, gepleegd op 11 juni 2022. De beslissing is onherroepelijk geworden op 16 september 2022. De Duitse autoriteiten hebben Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing.
5. De officier van justitie heeft op 14 juni 2023 de betreffende beslissing erkend en de tenuitvoerlegging overgenomen. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de officier van justitie een weigeringsgrond had moeten toepassen, maar daarvan is niet gebleken.
6. Het CJIB heeft vervolgens meerdere malen getracht het verschuldigde bedrag, verhoogd met kosten, te innen bij veroordeelde. Op 21 juni 2023 is een initiële aanschrijving verzonden naar veroordeelde, gevolgd door een eerste aanmaning op 7 augustus 2023. Na contact met veroordeelde is er op 13 mei 2024 opnieuw een initiële aanschrijving verzonden, gevolgd door een eerste aanmaning op 12 juli 2024, een tweede aanmaning op 28 augustus 2024 en een herinneringsbrief op 14 oktober 2024. Omdat betaling uitbleef is de verdere incasso in handen van een gerechtsdeurwaarder gelegd, waarna de deurwaarder een dwangbevel, gedateerd 22 januari 2025, heeft uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 29 januari 2025 aan veroordeelde betekend. Het totaal te betalen bedrag aan boete en kosten bedroeg toen 247,50. Daarnaast brengt de deurwaarder een bedrag van 97,30 aan incassokosten/ invorderingskosten en een bedrag van 158,28 aan kosten van het exploot in rekening.
7. Veroordeelde heeft in zijn bezwaarschrift -kort gezegd- de volgende gronden naar voren gebracht:
  • er zijn procedurele fouten door het CJIB respectievelijk de Minister van Justitie en Veiligheid gemaakt;
  • het recht op bewijsvoering is geschonden waarmee het recht van veroordeelde tot informatie, bezwaar en beroep wordt ontnomen;
  • Het ne-bis-in-idem principe is geschonden door de dubbele bestraffing;
  • de door het incassobureau Jongerius in rekening gebrachte kosten van 255,58 zijn buitenproportioneel en lijken onjuist te zijn vastgesteld.
8. Veroordeelde heeft bij de mondeling behandeling van zijn bezwaar bovenstaande gronden gehandhaafd en nader toegelicht. Hij heeft daarbij -zakelijk weergegeven- nog aangevoerd:
( a) er mag niet tweemaal dezelfde boete worden opgelegd en noch Duitsland noch het CJIB heeft bevestigd dat één van de twee boetes vervallen is;
( b) mijn brief van 14 augustus 2022 aan de Duitse autoriteiten is niet in het dossier van het CJIB opgenomen;
( c) ik heb een brief, een Bußgeldbescheid, gekregen uit Baden-Württemberg. De brief was in de Duitse taal en er stond maar één zin in de Nederlandse taal in waardoor ik ernstig werd beperkt in mijn opties voor het indienen van bezwaar.
( d) in de brief van het CJIB met het verweer tegen mijn bezwaren, worden de feiten onjuist weergegeven. Zo staat er dat ik het niet eens ben met de opgelegde boete en dat ik bezwaar heb tegen oplegging van die boete. Dat is niet het punt en het is niet correct.
( e) ik heb na oplegging van de boete een verzoek gericht aan de Duitse autoriteit om het opleggen van de boete toe te lichten en of zij wilden aantonen dat er ter plaatse wel degelijk een maximumsnelheid gold en of dat wel goed zichtbaar werd aangegeven. Ik heb geen antwoord gekregen. Ik heb dezelfde vraag voorgelegd aan het CJIB en ik heb weer geen antwoord gekregen. Daarmee is mijn recht op informatie geschonden.
( f) ik maak bezwaar tegen de excessieve manier van verhogingen van boetes in Nederland;
( g) het is schandelijk dat door het inschakelen van de deurwaarder het bedrag in totaal is opgelopen tot zo'n 600 euro.
9. Veroordeelde heeft op grond van het bovenstaande verzocht de in Nederland opgelegde boete te vernietigen. Veroordeelde heeft hier nog aan toegevoegd dat in de stukken wel staat dat alleen de incasso van de boete wordt overgenomen maar dat er niet staat dat de Duitse boete is vernietigd en dat dit dus niet klopt.
10. De procesvertegenwoordiger heeft het schriftelijk ingediende en bij de stukken gevoegde commentaar gehandhaafd en heeft nog naar voren gebracht dat uit het dossier blijkt dat er vanuit Duitsland ook een Nederlandstalig stuk naar veroordeelde is gezonden. Voorts heeft hij gesteld dat de verhogingen en extra kosten zoals voor het uitbrengen van een dwangbevel zijn veroorzaakt doordat veroordeelde niet heeft betaald. Veroordeelde is daar indertijd ook op gewezen.
11. De rechtbank oordeelt als volgt.
12. De stelling van veroordeelde dat er sprake is van een dubbele veroordeling omdat aan veroordeelde zowel in Duitsland als in Nederland dezelfde boete is opgelegd, is niet juist.
Uit de stukken volgt dat aan veroordeelde in Duitsland een geldelijke sanctie is opgelegd en dat de Nederlandse autoriteiten alleen het innen van deze opgelegde sanctie hebben overgenomen.
13. Zoals hiervoor onder 3. is weergegeven, mag de rechtbank bij haar beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen. De bezwaren die veroordeelde naar voren heeft gebracht met betrekking tot de Duitse procedure of de in Duitsland gegeven beslissing, kunnen daarmee niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzet en kunnen daarom onbesproken blijven. Het recht op informatie waarop veroordeelde een beroep doet, maakt dit -wat daar ook van zij- niet anders. De rechtbank merkt ten overvloede op dat uit het dossier blijkt
dat bij de informatie over de procedure in Duitsland die naar veroordeelde is gezonden, ook een vertaling in de Nederlandse taal was gevoegd met betrekking tot het aantekenen van bezwaar in Duitsland.
14. De stelling van veroordeelde dat een brief die hij in augustus 2022 aan de Duitse autoriteiten heeft gezonden ook in het Nederlandse dossier had moeten zitten, treft geen doel. Er is geen rechtsregel waaruit dit voortvloeit. Het dossier bevat de stukken die nodig zijn enerzijds voor de toetsing of de officier van justitie de geldelijke sanctie had mogen erkennen en ten uitvoer leggen en anderzijds de stukken die nodig zijn om te toetsen of de Minister in redelijkheid het dwangbevel had mogen uitvaardigen.
15. De rechtbank ziet in de opmerkingen van veroordeelde over onjuistheden die in het namens de Minister opgemaakte commentaar zouden staan, geen relevantie voor de in deze procedure te nemen beslissing.
16. De rechtbank moet toetsen of de Minister in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen. Zoals hiervoor onder 6. weergegeven heeft het CJIB veroordeelde zesmaal schriftelijk benaderd om betaling van de opgelegde geldsom te verkrijgen. Veroordeelde heeft niets betaald. Uit het namens de Minister opgestelde commentaar komt naar voren dat veroordeelde de op 21 juni 2023 door het CJIB gestuurde eerste aanschrijving heeft 'geretourneerd' aan het CJIB. Veroordeelde heeft vervolgens ook de aan hem op 7 augustus 2023 gezonden eerste aanmaning 'geretourneerd' aan het CJIB. Het is hiermee duidelijk dat veroordeelde wist van de opgelegde boete en van het (herhaalde) verzoek deze boete te betalen.
17. De rechtbank komt tot het oordeel dat het CJIB op zorgvuldige wijze heeft getracht het verschuldigde bedrag te innen door het zenden van diverse stukken naar het adres waar veroordeelde toentertijd, en ook nu nog, woonachtig is. De Minister heeft, toen enige betaling uitbleef, in redelijkheid de beslissing kunnen nemen tot het uitvaardigen van het dwangbevel. Dat aan veroordeelde tevens door het CJIB administratiekosten en aanmaningskosten en door de deurwaarder de kosten van de invorderingsprocedure en het dwangbevel in rekening zijn gebracht, doet hier niet aan af. Een en ander is inherent aan het niet-betalen van een in kracht van gewijsde gegane beslissing tot oplegging van een geldelijke sanctie.
18. Het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door
mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters,
in tegenwoordigheid van T.L. Komrij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.
Mr. Koelman is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Wanneer u het niet eens bent met deze beslissing kunt u binnen veertien dagen na betekening van deze beslissing cassatie instellen. Het instellen van cassatie doet u bij de rechtbank Noord-Nederland. De Hoge Raad neemt de zaak alleen in behandeling wanneer het aan de Staat verschuldigde bedrag, inclusief kosten, is betaald. Dit bedrag dient als zekerheids- stelling. Zie hiervoor artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat om een bedrag van 247,50. Dit bedrag moet binnen twee weken na het instellen van cassatie zijn betaald op rekeningnummer IBAN NL40 INGB 070 500 5143 van het CJIB in Leeuwarden, onder vermelding van het CJIB-nummer 8505 2540 0250 2528.
De door de deurwaarder aan u in rekening gebrachte bedragen voor incassokosten/ invorderingskosten en kosten van het exploot moeten aan de deurwaarder worden betaald.