ECLI:NL:RBNNE:2025:2825

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
18.352300.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken inzake ontploffing en brandstichting met vuurwerk

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting met vuurwerk. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 17 en 24 augustus 2024 in Winschoten, gemeente Oldambt. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.P. Groot, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot de feiten 1 en 2, maar ontkende betrokkenheid bij de feiten 3 en 4. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 augustus 2024 samen met anderen opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt door vuurwerk in de nabijheid van een woning aan te steken, wat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank achtte de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de feiten 3 en 4, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij deze incidenten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/352300-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1981 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Groot, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door op/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voorgenoemde woning en/of schutting en/of de in de nabijheid gelegen pand(en) en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de
voorgenoemde woning en/of naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was;
2
hij op of omstreeks 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (meer specifiek vijf stuks Dum Dum 5g, althans (professioneel) vuurwerk), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats] , gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door op/bij/ter hoogte van een auto, welke geparkeerd stond op de oprit nabij de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in de nabijheid gelegen pand(en) en/of schutting en/of de voorgenoemde auto en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de
bovengelegen / naastgelegen / omringende woningen / panden aanwezige personen en/of personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen)
omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was;
4
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats] , gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (meer specifiek een of meer stuks Super Cobra 6, althans (professioneel) vuurwerk), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3 en 4.
Met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft zij het volgende aangevoerd. Op het moment van de ontploffing heeft de telefoon van verdachte een telefoonmast in [plaats] aangestraald. Uit onderzoek is gebleken dat het plaats delict binnen het dekkingsgebied van deze telefoonmast valt.
Daarnaast volgt uit het onderzoek naar de onder verdachte in beslag genomen telefoon dat er contact is geweest met kennissen van verdachte. Tevens is er een notitie aangetroffen met de tekst [adres] . Ten aanzien van de feiten 1 en 2, die zijn gepleegd aan de [adres] , heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte de feiten 1 en 2 erkent. Met betrekking tot het te duchten levensgevaar stelt de raadsman dat dit niet kan worden bewezen. De vuurwerkbom is tegen het keukenraam geplaatst, terwijl de slachtoffers boven sliepen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 en 4. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon heeft uitgeleend. Het aanstralen van de telefoon van verdachte is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte daar zelf in de buurt is geweest. De aanwezigheid van verdachte wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het procesdossier kan worden vastgesteld dat op 17 augustus 2024 (zwaar) vuurwerk nabij een voertuig op de oprit van een woning aan de [adres] is geplaatst en dat er een ontploffing heeft plaatsgevonden. Niet bewezen kan worden dat verdachte de persoon is geweest die het vuurwerk heeft geplaatst. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting wordt immers niet duidelijk of en zo ja welke rol verdachte zou hebben gehad bij de ontploffing aan de [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte omstreeks de tijd van de ontploffing een telefoonmast heeft aangestraald in de omgeving van de plaats van het delict. Verdachte heeft verklaard dat zijn telefoon door meerdere personen wordt gebruikt. Enkel uit het aanstralen van de telefoon van verdachte blijkt niet zonder meer dat verdachte op dat moment zelf in de buurt van de plaats delict is geweest. Ook de belgegevens en het aantreffen van een notitie die kunnen worden gelinkt aan verdachte bieden onvoldoende steun, omdat de rechtbank niet kan vaststellen of het verdachte is geweest die op dat moment van de telefoon gebruik heeft gemaakt. Noch het procesdossier, noch het verhandelde ter zitting bevat wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde teweegbrengen van de ontploffing. Verdachte wordt daarom van het hem onder 3 en 4 ten laste gelegde vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2025;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2024, opgenomen op pagina 82 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer [nummer] d.d. 22 mei 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning d.d. 25 augustus 2024, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat de gevolgen van een explosie afhankelijk zijn van de locatie van de personen ten opzichte van de explosie. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het in het holst van de nacht veroorzaken van een ontploffing bij de voordeur van een woning dus een uitgang van die woning waar twee volwassenen en een kind slapen, een gedraging die naar zijn aard dusdanig is dat levensgevaar te duchten is. De ontploffing van een zware vuurwerkbom brengt in algemene zin het grote risico met zich dat brand ontstaat in de omgeving, waaronder in dit geval de woning gelegen aan de [adres] . Door het in de brand staan van een woning ontstaat levensgevaar voor de mensen die in die woning aanwezig zijn.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door op een pand, gelegen aan de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, met open vuur in aanraking te brengen en aan te steken en tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voorgenoemde woning en schutting en de in de nabijheid gelegen panden en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de
voorgenoemde woning en naastgelegen woningen aanwezige personen en personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was;
2
hij op 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (meer specifiek vijf stuks Dum Dum 5g, althans (professioneel) vuurwerk), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij verzoekt de officier van justitie de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke straf met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zodat verdachte aansluitend aan zijn detentie op 4 augustus 2025 om 10:00 uur in de kliniek kan worden opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting alsmede het reclasseringsrapport
d.d. 2 juni 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, samen met een ander, betrokken geweest bij brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning in Winschoten. Dit heeft schade aan de betreffende woning als gevolg gehad en ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar. Dat niemand hierbij is omgekomen of zwaar
gewond is geraakt, is niet te danken aan de handelwijze van verdachte. De rechtbank merkt op dat het teweegbrengen van ontploffingen als deze relatief veel voorkomt en kennelijk wordt ingezet om onderlinge conflicten in het criminele milieu te beslechten. Verdachte heeft dit gedaan, omdat hem geld en verdovende middelen in het vooruitzicht waren gesteld. Bij dergelijke acties lijkt dan in het geheel geen rekening te worden gehouden met goederen en levens van anderen en evenmin met de angst- en veiligheidsgevoelens van buurtbewoners en die in de samenleving. Door te handelen als bewezenverklaard heeft verdachte, zonder zich te bekommeren over andermans veiligheid, leven en goed, bijgedragen aan het creëren van die angstgevoelens en aan het aantasten van de veiligheid.
De rechtbank is van oordeel dat een aanzienlijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van de delicten door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden. De rechtbank zal een groot deel van deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en ook de oplegging van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, aangezien behandeling van de problematiek van verdachte noodzakelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank acht het noodzakelijk om met het oog op het verder terugdringen van het recidivegevaar aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feit 1

[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van 2.120,79 ter vergoeding van materiële schade en 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat deze, gelet op vergelijkbare zaken, dient te worden gematigd tot een bedrag van
5.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de gestelde immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Ten aanzien van deze schade ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en zal daarom worden toegewezen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde wordt bezocht vanwege zijn opname en de beperkte vrijheden door de reclassering van VNN bij de verslavingskliniek [naam] zo snel mogelijk nadat veroordeelde daar geplaatst wordt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich laat opnemen in [plaats] van VNN of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor maximaal 1 jaar. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3. dat de veroordeelde zich aansluitend na de klinische opname laat behandelen door VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische plaatsing. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal
veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde verblijft na de klinische behandeling in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
6. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alle middelen om het middelengebruik te monitoren en bespreekbaar te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van
6.000,00(zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 65 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van
6.000,00(zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 65 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 3]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat te betalen een bedrag van
8.120,79(zegge: achtduizendhonderdtwintig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.120,79 aan
materiële schade en
6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H.H. Kielman en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2025.
Mr. H.J. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.