ECLI:NL:RBNNE:2025:2838

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
11547908 / VZ VERZ 25-10
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming deskundige voor huurprijsherziening in huurovereenkomst bedrijfsruimte

In deze zaak heeft FEBO Beheer B.V. een verzoek ingediend bij de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland om een deskundige te benoemen voor het opstellen van een advies omtrent de huurprijs van een bedrijfsruimte die zij huurt van D-Groep Vastgoed B.V. De huurovereenkomst is oorspronkelijk aangegaan voor een periode van tien jaar, maar na afloop van deze periode is er een allonge getekend die de looptijd verlengde. FEBO stelt dat zij recht heeft op een herziening van de huurprijs op basis van artikel 7:303 BW, terwijl D-Groep aanvoert dat het verzoek niet ontvankelijk is omdat er geen belang zou zijn bij de benoeming van een deskundige. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de allonge een nieuwe overeenkomst met een nieuwe looptijd impliceert, waardoor het verzoek van FEBO om een deskundige te benoemen is afgewezen. De kantonrechter heeft FEBO ook veroordeeld in de proceskosten van D-Groep, die zijn begroot op € 677,00. De beschikking is gegeven op 6 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer / rekestnummer: 11547908 / VZ VERZ 25-10
Beschikking van 6 mei 2025
in de zaak van
FEBO Beheer B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
hierna te noemen: FEBO,
gemachtigde: mr. R.G. Meester,
tegen
D-Groep Vastgoed B.V.,
gevestigd te Groningen,
verweerster,
hierna te noemen: D-Groep,
gemachtigde: mr. W.J. Leerink.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van FEBO;
- het verweerschrift van D-Groep;
- de mondelinge behandeling van 7 april 2025. Tijdens deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, FEBO heeft dat gedaan aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekening gemaakt van hetgeen is besproken.

2.De feiten

2.1.
FEBO huurt sinds 1 april 2012 van D-Groep de bedrijfsruimte aan de Vismarkt 1 te Groningen (hierna: het gehuurde). De jaarlijkse (kale) aanvangshuurprijs bedroeg € 125.000,00 exclusief btw) en de huidige (geïndexeerde) huurprijs bedraagt € 167.808,72 (exclusief btw).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing (ROZ, 2008) (de “Algemene Bepalingen”).
2.3.
In de huurovereenkomst zoals die in maart 2012 is getekend stond ten aanzien van de duur daarvan het volgende opgenomen:

3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 10(tien) jaar, ingaande op 1 april 2012 en eindigende op 31 maart 2022.
3.2
Na het verstrijken van de in 3.1 genoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 5(vijf) jaar, derhalve tot en met 31 maart 2027. Deze overeenkomst wordt vervolgens voortgezet voor aansluitende perioden van telkens 5(vijf) jaar.
2.4.
Bij e-mail van 21 april 2022 verzond [directeur], directeur van D-Groep, de navolgende e-mail aan [franchise-manager], verbonden aan FEBO:

Beste [franchise-manager],
Naar aanleiding van ons telefoongesprek vanmorgen waarin je mij verzocht om een 10 jarig huurcontract, stuur ik je hierbij ons voorstel voor een allonge (zie bijlage).
Hoor graag hoe je hier over denkt.
2.5.
Aan deze e-mail was een document met als titel “allonge” (hierna: ‘de allonge’) toegevoegd waarin, voor zover relevant, het volgende was opgenomen:
“(…) -Art. 3.1 van de huurovereenkomst wordt gewijzigd in:
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 10 (tien) jaar, ingaande op 1 april 2022
en eindigende op 31 maart 2032.
-Art. 3.2 van de huurovereenkomst wordt gewijzigd in:
Na het verstrijken van de in art. 3.1 genoemde periode wordt deze huurovereenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 5 (vijf) jaar, derhalve tot en met 31 maart 2037. Deze overeenkomst wordt vervolgens voortgezet voor aansluitende perioden van telkens 5 (vijf) jaar.
Alle overige voorwaarden van de huurovereenkomst blijven onveranderd van kracht.(…)
2.6.
Deze allonge is op 30 november 2022 namens partijen getekend. Namens FEBO is getekend door [eigenaar], namens D-Groep door [directeur]. Met uitzondering van de datum van ondertekening is de getekende allonge identiek aan het in april verzonden concept.
2.7.
D-Groep heeft op 6 december 2024 een brief van de gemachtigde van FEBO ontvangen waarin FEBO de huurprijs ter discussie stelt en wenst te verlagen.
2.8.
D-Groep heeft als reactie op de brief van FEBO van 6 december 2024 een brief aan FEBO verzonden waarin zij heeft medegedeeld dat een huurprijsherziening pas mogelijk is na het verstrijken van de in de allonge bedoelde huurtermijn van tien jaar, dus niet eerder dan per 1 april 2032.
2.9.
FEBO heeft vervolgens op 18 februari 2025 het onderhavige verzoekschrift ingediend.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
FEBO verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een deskundige te benoemen tot het opstellen en uitbrengen van advies omtrent de nadere huurprijs met betrekking tot het gehuurde, gerekend per de dag van eerst mogelijke herziening, één en ander als bedoeld in artikel 7:304 lid 1 en lid 2 BW en in dit verband zodanige verdere voorzieningen te treffen als dat de kantonrechter gerade zal voorkomen.
3.2.
D-Groep voert verweer en concludeert – uitvoerbaar bij voorraad – primair tot de verklaring van niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het verzoek, althans subsidiair tot benoeming van een onafhankelijke deskundige conform hetgeen onder randnummer 4.1 en 4.2 van het verweerschrift is voorgesteld en daarnaast de ingangsdatum van de aangepaste huurprijs niet te bepalen, dan wel (subsidiair) te fixeren op 1 april 2032, dan wel (meer subsidiair) te fixeren op 6 juni 2025, dan wel (nog meer subsidiair) te fixeren op 18 februari 2025, dan wel (uiterst subsidiair) te fixeren op een nader door de rechtbank te bepalen datum. Tot slot concludeert D-Groep zowel primair als subsidiair dat de kosten van het deskundigenadvies moeten worden gedragen door FEBO met veroordeling van FEBO in de proceskosten.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft FEBO in aanvulling op het voorgaande de kantonrechter verzocht om artikel 20.2 van de Algemene Bepalingen goed te keuren, een en ander voor zover die bepaling ten nadele van FEBO zou afwijken van de bepalingen van afdeling 6 van boek 7 BW. FEBO heeft bezwaar gemaakt tegen toewijzing van dit verzoek.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzoek van FEBO
4.1.
Artikel 7:303 lid 1 aanhef en onder b BW bepaalt ten aanzien van bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 BW dat zowel de huurder als de verhuurder kunnen vorderen dat de rechter de huurprijs nader zal vaststellen, zo deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Indien de betreffende overeenkomst voor bepaalde tijd geldt kan een dergelijke vordering pas na afloop van de overeengekomen duur worden ingesteld. In alle andere gevallen geldt dat een dergelijke vordering kan worden ingesteld telkens wanneer tenminste vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop de laatste door partijen vastgestelde huurprijs is ingegaan of waarop de laatste door de rechter vastgestelde huurprijs is gevorderd.
4.2.
Ingevolge artikel 7:304 lid 1 BW is een vordering tot nadere huurprijsvaststelling slechts ontvankelijk indien deze vergezeld gaat van een advies omtrent de nadere huurprijs, opgesteld door een of meer door partijen gezamenlijk benoemde deskundigen. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige benoemt de rechter, aldus artikel 7:304 lid 2 BW, deze op verzoek van de meest gerede partij. Het onderhavige verzoekschrift strekt tot het doen van een dergelijke benoeming.
4.3.
De kantonrechter constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat het gehuurde kwalificeert als een bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 BW, zodat de regeling van artikel 7:303 en 304 BW in beginsel van toepassing is.
4.4.
Voor ontvankelijkheid van de verzoeker in zijn verzoek tot benoeming van een deskundige is vereist dat partijen voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift overleg hebben gepleegd en geen overeenstemming hebben bereikt over een gezamenlijk te benoemen deskundige. De verzoeker moet in het verzoekschrift stellen dat daarvan sprake is. Aan de inhoud van het overleg dat tussen partijen moet plaatsvinden mogen geen hoge eisen worden gesteld. Voldoende en ook noodzakelijk is dat serieus en – gelet op het belang van degene in wiens voordeel de mogelijke huurprijsherziening is – zonder onnodige vertraging op een uitnodiging tot overleg of op voorstellen van de andere partij wordt ingegaan, zowel wat betreft de huurprijsherziening, als wat betreft de eventuele benoeming van een deskundige. Worden partijen het daarover niet binnen een redelijke tijd eens, of blijft een serieuze reactie (onnodig lang) uit, dan kan geconcludeerd worden dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt als bedoeld in artikel 7:304 lid 2 BW.
4.5.
De kantonrechter constateert dat uit de in het verzoekschrift opgenomen stellingen en bijgevoegde stukken afdoende blijkt dat in dit geval aan deze ontvankelijkheidseis is voldaan.
Het belang van FEBO bij benoeming van een deskundige
4.6.
Het verweer van D-Groep strekt in de kern tot de conclusie dat het verzoek van FEBO afgewezen moet worden, omdat zij geen belang zou hebben bij de door haar verzochte benoeming van een deskundige. Het door FEBO gestelde belang bestaat eruit dat zij voornemens is een nadere vaststelling van de huurprijs te vorderen als bedoeld in artikel 7:303 BW, maar in die vordering uitsluitend ontvankelijk zal zijn wanneer die vergezeld gaat van een rapportage van een deskundige. Echter, zo voert D-Groep aan, op voorhand is reeds duidelijk dat een vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs ex artikel 7:303 BW afgewezen zal worden. Om die reden zou de benoeming van een deskundige als nu verzocht enkel kosten met zich meebrengen, zonder dat het FEBO uiteindelijk iets op kan leveren.
4.7.
Daarmee stelt D-Groep het in het kader van onderhavige procedure als voorvraag te beschouwen punt aan de orde of tussen partijen sprake is van een situatie waarin FEBO aanspraak kan maken op nadere vaststelling dan de tussen partijen geldende huurprijs. Door FEBO is vervolgens aangevoerd dat die vraag uitsluitend in het kader van een ‘bodemprocedure’ ex artikel 7:303 BW beantwoord kan en moet worden, en dat de kantonrechter zich in onderhavige procedure zou moeten beperken tot de vraag naar de benoeming van een deskundige.
4.8.
De kantonrechter overweegt op dit punt als volgt. De vraag of beantwoording van een voorvraag wenselijk en mogelijk is, is in de literatuur wel als een keuze tussen twee kwaden aangeduid (annotatie van mr. M.F.A. Evers bij hof Amsterdam, 19 mei 2005, WR 2006, 15). De wetgever heeft door middel van de verplichte voorfase van het deskundigenonderzoek procedures omtrent huurprijsaanpassingen willen voorkomen. De daaraan ten grondslag liggende gedachte is dat partijen, gegeven de uitkomsten van het onderzoek, tot een minnelijke regeling kunnen besluiten. Indien dat niet mogelijk blijkt kan vervolgens (alsnog) de procedure van artikel 7:303 BW gevoerd worden. Daarmee is als uitgangspunt bewust gekozen voor een wettelijk systeem waarin het processuele debat in eerste instantie wordt beperkt tot de benoeming van een deskundige, en de vraag of aan de vereisten voor nadere vaststelling is voldaan pas in tweede instantie aan de orde komt.
4.9.
Het beantwoorden van een voorvraag kan de procedure bovendien vertragen, aangezien het mogelijk enige tijd duurt voor duidelijk is of er een deskundige benoemd moet worden. Ondertussen komt het peilmoment waarnaar moet worden gekeken steeds verder ‘in het verleden’ te liggen, en in zijn algemeen kan worden gezegd dat dit het accuraat vaststellen van een huurwaarde kan bemoeilijken.
4.10.
Daar staat tegenover dat indien partijen een fundamenteel verschil van inzicht hebben aannemelijk is dat een advies van een deskundige dat leidt tot een relevante wijziging van de huurprijs weinig of niets aan een finale oplossing van het geschil tussen partijen zal bijdragen. Een procedure zal dan onvermijdelijk zijn en het doel dat de wetgever voor ogen had met de regeling van artikel 7:304 BW wordt dan niet bereikt.
4.11.
Het vermijden van de beantwoording van een voorvraag kan ook overigens nadelig zijn, vooral als een deskundige al tijd en geld heeft geïnvesteerd in het onderzoek, dat vervolgens niet meer relevant blijkt te zijn.
4.12.
De kantonrechter concludeert, met verwijzing naar voorgaande literatuur en jurisprudentie, dat uit het wettelijk systeem enerzijds als uitgangspunt volgt dat de vraag naar toewijzing van een vordering tot nadere vaststelling van een huurprijs (pas) in een procedure ex artikel 7:303 BW aan de orde komt, maar dat dit er anderzijds niet aan afdoet dat de rechter er al naar de gelang de omstandigheden van het geval desalniettemin voor kan kiezen om deze vraag (ook) al in het kader van een verzoek tot benoeming van een deskundige te beantwoorden. De kantonrechter zal het door D-Groep gevoerde verweer op die manier betrekken bij zijn beoordeling.
Kern van het geschil
4.13.
FEBO stelt zich op het standpunt dat partijen in 2012 bij het aangaan van de huurovereenkomst aanvankelijk een looptijd van tien jaar overeen zijn gekomen, en daarmee een overeenkomst voor bepaalde tijd. Na afloop van die tien jaar is per 1 april 2022 een overeengekomen verlengde looptijd van vijf jaren gaan lopen. Vanaf dat moment is, aldus FEBO, sprake van een situatie van ‘afloop van de overeengekomen duur’, zodat de overeengekomen huurprijs op grond van artikel 7:303 lid 1 sub a BW in aanmerking komt voor nadere vaststelling. De in de allonge opgenomen afspraken maken dit niet anders, omdat daarmee uitsluitend bewerkstelligd zou zijn dat de vanaf 1 april 2022 ingegane ‘nadere looptijd’ is verlengd van vijf naar tien jaar. De tekst van de allonge bevestigt deze lezing, zo stelt FEBO.
4.14.
D-Groep stelt daar tegenover dat FEBO haar op 21 april 2022, dus toen de overeengekomen verlenging uit de overeenkomst al liep, telefonisch heeft benaderd. FEBO zou in dat gesprek expliciet hebben gevraagd om een “nieuwe huurovereenkomst” met een looptijd van tien jaar, en daarmee, zoals D-Groep het begreep, ook een nieuwe ‘initiële looptijd’. D-Groep stelt daarnaast dat FEBO in hetzelfde gesprek ook vroeg om een aangepaste huurprijs, maar dat D-Groep daar niet toe bereid was. Vervolgens heeft D-Groep dezelfde dag intern overlegd, en besloten in te stemmen met het verzoek van FEBO om een aangepaste overeenkomst. Om snel te kunnen handelen heeft D-Groep ervoor gekozen om geen geheel nieuwe overeenkomst op te stellen, maar uitsluitend in een allonge de onderdelen aan te duiden waarop de nieuwe overeenkomst zou afwijken van de huidige. FEBO heeft vervolgens met die allonge ingestemd, overigens na nog een of meerdere malen om een aangepaste huurprijs te hebben gevraagd, aldus nog steeds D-Groep.
4.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. Gelet op de standpunten van partijen ligt de vraag voor of met het tekenen van de allonge ofwel (i) sinds 1 april 2022 een nieuwe ‘overeenkomst voor bepaalde tijd geldt’ (als bedoeld in artikel 7:303 lid 1 sub a BW), ofwel (ii) dat ook ná het tekenen van de allonge tussen partijen is blijven gelden dat hun huurrelatie zich in de (verlengde) termijn ‘na afloop van de overeengekomen duur’ bevindt (eveneens als bedoeld in artikel 7:303 lid 1 sub a BW).
Uitleg van de allonge
4.16.
Bij de beantwoording van die vraag komt het aan op de uitleg van de allonge. Daarbij kan niet uitsluitend naar een tekstuele uitleg worden gekeken. Van doorslaggevend belang is de betekenis die partijen, in de gegeven omstandigheden en op basis van hetgeen zij over en weer van elkaar mochten verwachten, aan de tekst van de allonge mochten toekennen. [1] Dat neemt niet weg dat is de tekstuele uitleg van de allonge wel van belang is. Dat geldt naar oordeel van de kantonrechter des te meer waar het, zoals hier, gaat om twee professionele partijen die geacht mogen worden regelmatig van doen te hebben met huurrelaties en de vastlegging daarvan.
4.17.
Naar oordeel van de kantonrechter kan het feit dat de in november 2022 gemaakte nadere afspraken zijn vastgelegd in een document met als opschrift ‘allonge’ er op het eerste gezicht op duiden dat het doel was om de geldende afspraken, vastgelegd in de overeenkomst uit 2012, in de kern in stand te laten en daarmee te verlengen. Een allonge wordt in de regel immers met dat doel gebruikt. Aanvullende steun voor die uitleg kan worden gevonden in het feit dat onderaan de allonge expliciet is opgenomen “alle overige voorwaarden van de huurovereenkomst
blijven[onderstreping Ktr] onveranderd van kracht”.
4.18.
Echter, de kantonrechter acht opvallend dat wanneer gekeken wordt naar de wijzingen die de allonge wél aanbrengt er voor is gekozen om heel artikel 3.1 en 3.2 van de huurovereenkomst (het artikel waarin de duur van de overeenkomst is vastgelegd) te vervangen. In artikel 3.1 van de ‘oude’ overeenkomst was de initiële looptijd van de huurovereenkomst bepaald op een periode van 10 jaar, lopend vanaf 1 april 2012. Via de allonge is dit artikel in zijn geheel vervangen door een aangepaste tekst, waaruit volgt dat de overeenkomst is aangegaan voor 10 jaar, rekenend vanaf 1 april 2022 (en waarin dus niet wordt gerefereerd aan het feit dat er feitelijk al vanaf april 2012 is gehuurd). De kantonrechter constateert dan ook dat de allonge enerzijds weliswaar lijkt te zijn gericht op voortzetting van de huurrelatie, maar anderzijds juist de bepaling waarin de initiële looptijd is vastgelegd wél geheel vervangt.
4.19.
In artikel 3.2 van de overeenkomst was de voortzetting van de overeenkomst vastgelegd. Ook die passage is blijkens de allonge in zijn geheel vervangen door een nieuwe, met aangepaste data.
4.20.
Wanneer juist zou moeten worden geacht wat D-Groep stelt, namelijk dat het de bedoeling was om een ‘nieuwe’ overeenkomst te sluiten, met dus ook een nieuwe initiële looptijd, is het bovenstaande goed verklaarbaar. Immers, aldus geredeneerd is verklaarbaar waarom er voor is gekozen om artikel 3.1 en 3.2 in zijn geheel te vervangen door een nieuwe afspraak.
4.21.
Wanneer echter juist zou moeten worden geacht wat FEBO stelt, namelijk dat met de allonge niet meer werd geregeld dan dat de termijn van de (reeds ingegane) voortzetting werd aangepast van vijf naar tien jaar, is deze opzet veel moeilijker te verklaren. Immers, in dat geval was er geen enkele noodzaak om in de allonge heel artikel 3.1 en 3.2 opnieuw op te nemen. In dat geval had er mee kunnen worden volstaan, en naar oordeel van de kantonrechter ook veel meer voor de hand gelegen, om in artikel 3.2 de tekst “een aansluitende periode van 5 (vijf) jaar” te vervangen door “een aansluitende periode van 10 (tien) jaar”.
4.22.
Daarnaast geldt hoe dan ook dat wanneer de tekst van de ‘resulterende’, dat wil zeggen door de allonge aangepaste, overeenkomst puur tekstueel in ogenschouw wordt genomen die tekst feitelijk geen andere uitleg laat dan dat de daarin overeengekomen initiële looptijd (waarbinnen geen nader vaststelling van de huurprijs plaats kan hebben) vanaf 2022 is gaan lopen.
4.23.
Gelet op dit alles is de kantonrechter van oordeel dat de tekstuele uitleg van de allonge en resulterende overeenkomst de lezing van D-Groep ondersteunt. Als gezegd kan daar, gelet op de achtergrond van partijen, de nodige betekenis aan worden gegeven.
4.24.
Dat doet er niet aan af dat ook buiten de tekst van de overeenkomst om geoordeeld kan en moet worden over de bedoelingen en gerechtvaardigde verwachtingen van partijen. Op dit vlak acht de kantonrechter relevant dat D-Groep heeft aangevoerd dat van de zijde van FEBO tijdens het op 21 april 2022 gevoerde telefoongesprek expliciet zou zijn gevraagd om een “nieuwe overeenkomst”, hetgeen er op zou duiden dat partijen niet spraken over een (verlenging van de) voortzetting van de huidige overeenkomst. Op de mondelinge behandeling heeft [directeur], die dit gesprek namens D-Groep heeft gevoerd, expliciet bevestigd dat dit zo is gegaan. Enige steun voor deze stelling kan naar oordeel van de kantonrechter bovendien gevonden worden in de formulering van de e-mail waarmee [directeur] zijn concept- allonge verzond, waarin hij immers spreekt over “ons telefoongesprek vanmorgen waarin je mij verzocht om een 10 jarig huurcontract”. Deze formulering lijkt te bevestigen dat van de kant van FEBO niet zozeer om een verlenging werd gevraagd, maar om “een” huurcontract, oftewel een andere, nieuwe overeenkomst.
4.25.
Van de zijde van FEBO is in algemene bewoordingen weersproken dat dit zo is gegaan. Echter, degene die dit gesprek namens FEBO heeft gevoerd was op de zitting niet aanwezig. Andere relevante feitelijke omstandigheden die de door FEBO voorgestane uitleg van de allonge zouden kunnen onderschrijven, en waaruit volgt dat de partijbedoelingen en gerechtvaardigde verwachtingen feitelijk afweken van de tekstuele weergave daarvan, zijn niet aangevoerd.
4.26.
Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de allonge aldus moet worden uitgelegd, dat partijen daarmee niet uitsluitend een verlenging van de (reeds lopende) voortzetting van de bestaande huurovereenkomst overeen hebben willen komen, maar een ‘nieuwe’ overeenkomst hebben willen sluiten die op de meeste punten weliswaar identiek was aan de lopende, maar juist waar het ging om de looptijd tot een aanpassing zou leiden. Die aanpassing kwam er op neer dat de periode gelegen tussen 1 april 2022 en 30 maart 2032 tussen hen als ‘initiële looptijd’ zou hebben te gelden, en dat pas daarna sprake zou zijn van voortzetting van de overeenkomst. Dat in feitelijke zin sprake is van een al langer lopende huurrelatie (en feitelijk ook zo kan zijn beleefd) maakt dit niet anders. Voor zover ten aanzien van FEBO geldt dat zij dit niet zo heeft bedoeld te afspreken geldt dat voldoende is komen vast te staan dat D-Groep dit wel gerechtvaardigd zo heeft mogen begrijpen (en ook daadwerkelijk heeft begrepen), zodat FEBO gelet op artikel 3:35 BW op dit punt geen beroep kan doen op een aan haar zijde ontbrekende wil.
Conclusie
4.27.
Uit het oordeel dat op dit moment sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 7:303 BW volgt dat naar oordeel van de kantonrechter afdoende duidelijk is dat een vordering op grond van datzelfde artikel op dit moment niet ontvankelijk zou worden verklaard. Daarmee ontbreekt het FEBO aan het benodigde belang om om de benoeming van een deskundige te verzoeken, nu de door die deskundige op te stellen rapportage immers uitsluitend bestemd was om ten grondslag te worden gelegd aan een vordering ex artikel 7:303 BW. Om die reden dient het verzoek zoals dat is ingediend afgewezen te worden.
4.28.
Ten overvloede voegt de kantonrechter daar nog aan toe dat als ten aanzien van de uitleg van de allonge al anders geoordeeld zou moeten worden, en daarmee dat op dit moment (nog steeds) sprake is van een voortgezette huurrelatie, ook daarmee nog niet zou zijn gezegd dat het verzoek toewijsbaar zou zijn. Immers, in dat geval zou de kantonrechter eerst nog toekomen aan het verweer dat tussen partijen in 2022 uitgebreid is gesproken over aanpassing van de huurprijs, en dat FEBO met het ondertekenen van de allonge heeft geaccepteerd dat die huurprijs opnieuw vast zou staan gedurende tien jaar. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer partijen gedurende een lopende huurovereenkomst op enig moment de geldende huurprijs opnieuw vaststellen dat (gedurende vijf jaar) inderdaad in de weg staat aan de toewijzing van een vordering tot nadere prijsvaststelling (HR 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1109). In dit geval komt de kantonrechter echter niet toe aan een oordeel op dit punt, zodat hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd niet verder besproken hoeft te worden.
Artikel 20.2 Algemene Bepalingen
4.29.
Ook de bespreking van het door FEBO gedane beroep op vernietiging van artikel 20.2 van de Algemene Bepalingen kan gelet op het voorgaande achterwege blijven.
4.30.
De kantonrechter constateert dat D-Groep met haar ter zitting gedane mondelinge tegenverzoek (tot goedkeuring van artikel 20.2 van de Algemene Bepalingen kennelijk doelt op artikel 7:291 lid 3 BW, en een verzoek doet als bedoeld in dat artikel. De kantonrechter is echter van oordeel dat het (pas) op de mondelinge behandeling (mondeling) indienen van dit tegenverzoek tardief moet worden geacht, want in strijd met de goede procesorde. Naar oordeel van de kantonrechter heeft FEBO onvoldoende tijd gelegenheid gehad om zich op een dergelijk verzoek voor te bereiden en daar verweer tegen te voeren. De kantonrechter zal dit tegenverzoek dan ook buiten beschouwing laten.
Proceskosten
4.31.
FEBO zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten van D-Groep. De proceskosten aan de zijde van D-Groep worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00(0,5 punt x tarief met maximum van € 135,00)
totaal € 677,00.

5.BESLISSING

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt FEBO tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van D-Groep begroot op € 677,00;
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op
6 mei 2025.
typ/conc: 43940/AvK
coll

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:AG4158 (Haviltex-arrest)