ECLI:NL:RBNNE:2025:2846

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
18.174973.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 januari 2024 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de N351 te Spanga. De verdachte, bestuurder van een Ford Focus, raakte door onoplettendheid en onvoorzichtigheid op de verkeerde weghelft, wat leidde tot een frontale botsing met een Peugeot 107, bestuurd door het latere slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, wat resulteerde in de dood van de andere bestuurder. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.174973.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.W. Leemans, advocaat te Zoetermeer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Spanga als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N351/Pieter Stuyvesantweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op een overzichtelijke weg, in en/of (vlak) na een (flauwe) bocht naar rechts, niet (voldoende) naar rechts te sturen, althans onvoldoende rechts te houden, als gevolg waarvan hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht kwam, waar hij in botsing is gekomen met een hem tegemoet rijdend voertuig, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Spanga als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N351/Pieter Stuyvesantweg, op een overzichtelijke weg, in en/of (vlak) na een (flauwe) bocht naar rechts,
niet (voldoende) naar rechts heeft gestuurd, althans onvoldoende rechts heeft gehouden, als gevolg waarvan hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht kwam, waar hij in botsing is gekomen met een hem tegemoet rijdend voertuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie is sprake geweest van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag. Hij heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte in een fractie van een seconde op onverklaarbare wijze op de weghelft van het hem tegemoetkomende verkeer is geraakt. Op basis van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat dit mogelijk korte moment van onvoldoende aandacht langer is geweest dan een fractie van een seconde. Een dergelijke momentane afwezigheid kan en mag niet leiden tot de conclusie dat sprake is van roekeloosheid of een zeer, althans aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en daarmee schuld zoals ex artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (
verder: WVW 1994) vereist. Er is geen bewijs voorhanden dat er aan de zijde van verdachte sprake is geweest van een aan hem verwijtbare gedraging waardoor hij op de andere weghelft terecht is gekomen. Er zijn dus geen of onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994. De raadsman heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 27 juni 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Op 31 januari 2024 reed ik in een personenauto op een tweebaansweg bij Spanga.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal FO Verkeer van 29 april 2024, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 13 mei 2024, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
1.2.
Aanleiding onderzoek
Op 31 januari 2024 omstreeks 12.00 uur, had op de provinciale weg N351- Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van hectometerpaal 34.7, gelegen buiten de bebouwde kom van Spanga in de gemeente Weststellingwerf het verkeersongeval plaatsgevonden. Wij stelden op 31 januari 2024, omstreeks
12.4
uur, een onderzoek in naar de toedracht van het verkeersongeval.
1.4.
Aangetroffen situatie
Wij zagen bij aanvang van het onderzoek op de plaats van het verkeersongeval dat:
er een Ford Focus gepositioneerd stond op de rijbaan van de N351- Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van hectometerpaal 34.7, met de voorzijde in ongeveer zuidelijke richting;
er een Peugeot gepositioneerd stond in de zuidelijke berm van de N351 - Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van hectometerpaal 34.7, met de voorzijde in ongeveer noordelijke richting.
1.5.
Betrokkenen
Bij het verkeersongeval waren de volgende objecten betrokken: voertuig 1: Ford Focus, kenteken [kenteken] en voertuig 2: Peugeot 107, kenteken [kenteken] .
2.1.
Wegsituatie
Wij zagen dat de N351- Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van hectometerpaal 34.7:
  • bestond uit 1 rijbaan;
  • op de plaats van het verkeersongeval, gezien in de oorspronkelijke rijrichting van de Ford, een bocht
naar rechts beschreef;
- ter hoogte van het verkeersongeval was verdeeld in 2 rijstroken, die onderling gescheiden werden
door dubbele ononderbroken markering.
2.2.1
Reguliere verkeersmaatregelen Wij zagen het volgende:
- de N351- Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van hectometerpaal 34.7 was voor het openbaar
verkeer opengesteld;
- de maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 80 km/u als gevolg van artikel 21 onder a van het
RVV 1990.
2.3.
Wegdek
Wij zagen dat ten tijde van het onderzoek ter plaatse het wegdek van de Pieter Stuyvesantweg verhard was en bestond uit asfalt met dichte structuur (DAB). Wij zagen dat het wegdek licht vochtig was, en ogenschijnlijk schoon en vrij van kuilen, gaten of reparaties. Tijdens het door ons uitgevoerde onderzoek is ons niet gebleken dat de toestand van de weg en het wegdek ten tijde van het verkeersongeval anders was dan tijdens het door ons uitgevoerde onderzoek.
2.5.
Weersgesteldheid
Wij zagen dat het tijdens het onderzoek ter plaatse droog weer was. Wij zagen dat het bewolkt was. Wij hadden geen redenen om aan te nemen dat de omstandigheden met betrekking tot het weer tijdens het verkeersongeval anders zouden zijn geweest.
2.6.
Zicht
Wij stelden vast dat het zicht voor de betreffende bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet belemmerd werd.
6.2.
Stoffelijk overschot
Van de verpleegkundige van de ambulancedienst hoorden wij dat de bestuurster/inzittende van de Peugeot ter plaatse was overleden. Het slachtoffer was ter plaatse gereanimeerd en de reanimatie werd aldaar te 12.30 uur gestaakt.
7.2.
Toedracht
De bestuurder van de Ford Focus reed daarmee in ongeveer zuidwestelijke richting over de N351- Pieter Stuyvesantweg. Hij naderde een flauwe bocht in de weg die voor hem naar rechts verliep. De bestuurster van de Peugeot 107 reed daarmee in ongeveer noordoostelijke richting over de N351- Pieter Stuyvesantweg. Zij naderde de voornoemde bocht in tegenovergestelde richting van de Ford Focus. Tussen hen ontstond een aanrijding.
7.3.
Oorzaak
Gelet op de onderlinge botspositie en de botsplaats is de bestuurder van de Ford Focus door tot nu toe onbekende oorzaak bijna volledig op de verkeerde weghelft beland. De bestuurster van de Peugeot reed op haar eigen weghelft. Hierdoor ontstond tussen de Ford Focus en de Peugeot een aanrijding.
7.5
Gereden snelheden
Gelet op de eindposities van beide voertuigen, het massaverschil van deze voertuigen en de uit de airbagmodule van de Peugeot verkregen data kan worden gesteld dat:
-De betrokken Peugeot op het moment van de aanrijding waarschijnlijk niet veel sneller heeft gereden dan de geregistreerde 63 km/h.
-De betrokken Ford vrijwel zeker de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km/h niet heeft overschreden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Wij kregen op 31 januari 2024 omstreeks 12.00 uur het verzoek om, met gebruikmaking van optische en geluidsignalen, te gaan naar de N351 Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van Spanga. Hier zou een frontale aanrijding hebben plaatsgevonden. Uit de melding kwam naar voren dat één van de slachtoffers er slecht aan toe was.
Ter plaatse zag ik, verbalisant [verbalisant 4] , dat het voertuig v.v. kenteken [kenteken] haaks op de rijbaan stond. Ik zag dat er in dit voertuig één slachtoffer zat. Ik zag dat deze persoon bij kennis was en dat er bij deze persoon twee burgers stonden. Ik ben vervolgens doorgelopen in de richting van het tweede voertuig. Ik zag dat hier collegas van de brandweer bezig waren met het slachtoffer. Ik zag dat er een collega van de brandweer in mijn richting liep. Ik hoorde de collega van de brandweer zeggen dat het slachtoffer er slecht aan toe was. De collega vroeg aan mij of wij een AED bij ons hadden en dat het vermoedelijk een reanimatie zou worden. Hierop heb ik de AED uit het voertuig gehaald. Toen ik terugkwam bij het slachtoffer zag ik dat de collega's van de brandweer trachtten het slachtoffer uit het voertuig te halen. Ik zag dat de collega's moeite hadden om de vrouw uit het voertuig te krijgen. Ik heb toen de benen van het slachtoffer begeleid.
Ik heb via de portofoon doorgegeven aan het operationeel centrum dat het een reanimatie betrof. Ik zag dat de collega's van de brandweer de reanimatie startten en ik heb toen de bovenkleding van het slachtoffer losgeknipt. Vervolgens heb ik de reanimatie van de brandweer collega overgenomen. Na enige tijd reanimeren hoorde ik de collega van de ambulance zeggen dat we de reanimatie konden staken.
Ter plaatse zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , dat er bij het voertuig v.v. kenteken [kenteken] twee burgers stonden. Ik zag dat de persoon in het voertuig bij kennis was. Ik zag dat de situatie van het slachtoffer in het voertuig v.v. kenteken [kenteken] er slechter aan toe was. Ik ben toen in de richting van dat voertuig gelopen. Ik zag dat de collega's van de brandweer bezig waren het slachtoffer uit het
voertuig te halen, ik zag dat zij de deur open hadden en het slachtoffer half uit het voertuig hadden. Ik heb hierbij geassisteerd door de deur van het voertuig open te houden voor de collega's van de brandweer. Vervolgens hebben we de vrouw uit het voertuig gehaald en op het asfalt gelegd. Hierop zijn we de reanimatie begonnen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2024, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Op 31-01-2024 omstreeks 14:30 uur, waren wij in het ziekenhuis [naam] , gevestigd aan de [adres] . Dit naar aanleiding van een verkeersongeval tussen twee auto's in Spanga waarbij één slachtoffer was overleden en een tweede persoon voor onderzoek meegenomen was naar voornoemd ziekenhuis. Deze persoon betreft de heer [verdachte] en is aangemerkt als verdachte in dit onderzoek.
Wij hoorden [verdachte] vervolgens uit zichzelf zeggen, en zonder dat wij daar naar vroegen: 'ik ben denk ik op de andere weghelft gekomen. Ik weet ook niet hoe dat kan'.

Bewijsoverweging

Toedracht van het ongeval
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 31 januari 2024 in een Ford Focus reed in ongeveer zuidwestelijke richting over de N351- Pieter Stuyvesantweg. Ter plaatse was de rijbaan van de N351- Pieter Stuyvesantweg verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen.
In de rijbaan bevindt zich een -vanuit de rijrichting van de verdachte bezien- flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht heeft (ter hoogte van hectometerpaal 34.7) een frontale botsing plaatsgevonden tussen de auto die de verdachte bestuurde en de uit de tegenstelde richting komende Peugeot 107 die door het latere slachtoffer werd bestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer dat mevrouw [slachtoffer] , de bestuurster van de Peugeot 107, is komen te overlijden als direct gevolg van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het forensisch onderzoek bewezen is dat de verdachte van zijn weghelft is geraakt en de doorgetrokken streep heeft overschreden, waardoor hij met zijn auto bijna volledig op de rijbaan van het hem tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en daarna tegen de auto van het latere slachtoffer is gebotst.
Toetsingskader artikel 6 WVW 1994
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, bijvoorbeeld erin bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Toepassing toetsingskader
De rechtbank is van oordeel dat provinciale wegen en zeker die waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals op de N351- Pieter Stuyvesantweg op de plaats van het ongeval het geval is, wegen zijn die vanuit verkeerstechnisch oogpunt bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen. Dit geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de wegsituatie om grote voorzichtigheid vraagt, wordt benadrukt door de aanwezigheid van de dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg die een absoluut inhaalverbod aanduidt. Daarbij staan er voor de bocht fluorescerende verkeersborden in verband met een gevaarlijke oversteekplaats voor fietsers. Deze omstandigheden maken dat van weggebruikers op de plaats van het ongeval grote voorzichtigheid wordt gevraagd.
Door op deze weg onder deze omstandigheden als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden waardoor hij met zijn auto bijna volledig op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook terecht is gekomen, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Gelet op de afstand die de verdachte moet hebben afgelegd voordat hij vrijwel geheel op de verkeerde rijstrook reed en de tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, is de verdachte gedurende meer dan enkel een kort moment onoplettend geweest. Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging overweegt de rechtbank dat de hiervoor geschetste omstandigheden, waaronder de aard van de verkeerssituatie, zodanige aandacht vergen dat ook al zou sprake zijn geweest van een kort moment van onoplettendheid, dit naar het oordeel van de rechtbank als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Het verweer kan derhalve niet slagen en wordt verworpen.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2024 te Spanga als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N351/Pieter Stuyvesantweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, op een overzichtelijke weg, in een flauwe bocht naar rechts, onvoldoende rechts te houden, als gevolg waarvan hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht kwam, waar hij in botsing is gekomen met een hem tegemoet rijdend voertuig, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van een jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een veroordeling artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen of aan verdachte een geheel of gedeeltelijke voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte afhankelijk is van zijn rijbewijs en het openbaar vervoer geen optie is. Daarom verzoekt de raadsman geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen dan wel deze geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 25 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Verdachte is met zijn auto op de verkeerde weghelft terechtgekomen waar op dat moment het latere slachtoffer reed. Daardoor is een frontale botsing ontstaan ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Blijkens de slachtofferverklaringen is hiermee onnoemlijk veel leed toegebracht aan de echtgenoot, de kinderen, hun partners en de kleinkinderen van het slachtoffer die daarbij hun partner, (schoon)moeder en oma zijn verloren. Het verdriet en gemis is door de nabestaanden ter zitting op indringende wijze naar voren gebracht.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit en de vreselijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar nabestaanden, heeft de rechtbank ter terechtzitting geconstateerd dat ook verdachte tot op heden de gevolgen van zijn gedraging ondervindt. Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat bij verdachte lichamelijke problemen zijn ontstaan als gevolg van het ongeval. Ook kreeg verdachte last van psychische problemen. Daarvoor is hij in gesprek met een psycholoog gegaan. Verdachte is zich ervan bewust dat hij verantwoordelijk is voor het ontstaan van een dodelijk slachtoffer. Dat betreurt hij. De reclassering schat de kans op recidive als laag in. Bij een veroordeling adviseren zij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte is in staat een werkstraf uit te voeren, mits er rekening gehouden wordt met zijn lichamelijke beperkingen.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor dit soort feiten. Als uitgangspunt voor overtreding van artikel 6 WVW 1994 waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en de dood als gevolg, geldt een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van één jaar.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van één jaar.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. H.P. Eckert en
mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2025.
Mrs. Maring en Huisman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.