ECLI:NL:RBNNE:2025:2890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
18-171133-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot niet-ontvankelijkheid in strafzaak na aanvang onderzoek ter terechtzitting

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.B. Lisi, had een verzoek ingediend om te verklaren dat de strafzaak met parketnummer 18-171133-23 tegen haar was geëindigd. Het verzoekschrift was op 23 mei 2025 ter griffie ontvangen. Het Openbaar Ministerie had voorafgaand aan de zitting zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. Tijdens de behandeling op 16 juli 2025 is de verzoekster, hoewel goed opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat en de officier van justitie, mr. D. Homans-De Boer, gehoord.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens de systematiek van het Wetboek van Strafvordering, zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, de procedure moet worden voortgezet totdat er een einduitspraak is gedaan door de zittingsrechter. Dit is in lijn met artikel 266 lid 1 Sv, dat bepaalt dat de officier van justitie de dagvaarding niet kan intrekken zodra het onderzoek is begonnen. De rechtbank concludeert dat het verzoek om te verklaren dat de zaak is geëindigd, niet kan worden ingewilligd, omdat het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen en er nog geen einduitspraak was gedaan.

Daarom heeft de rechtbank de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
Raadkamernummer : 25-013571
Parketnummer : 18-171133-23
Datum : 16 juli 2025
Beslissing van de meervoudige strafkamer op het verzoek op grond van artikel 29f Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen: de verzoekster, mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht.
Procedure
Het verzoekschrift is op 23 mei 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 16 juli 2025 het verzoek in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoekster (mr. W.B. Lisi) en de officier van justitie (mr. D. Homans-De Boer) op zitting gehoord.
De verzoekster is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak met bovenvermeld parketnummer tegen de verzoekster is geëindigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek.

Beoordeling

In de systematiek van het Wetboek van Strafvordering ligt besloten dat nadat het onderzoek ter terechtzitting is aanvangen, de procedure wordt voortgezet totdat een einduitspraak is gegeven door de zittingsrechter. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het voorschrift van artikel 266 lid 1 Sv, dat ertoe strekt dat de officier van justitie de dagvaarding niet meer kan intrekken zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen. Daarmee verhoudt zich niet dat een verklaring dat de zaak is geëindigd, wordt verzocht en gegeven op het moment dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen en door de zittingsrechter nog niet onherroepelijk einduitspraak is gedaan. In die situatie dient de verzoeker in het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. A.H.M. Dölle en mr. W.S. Sikkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.G. Bakker-Dees, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.