ECLI:NL:RBNNE:2025:2894

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
18-161025-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door jongeren op kermis in Sint Annaparochie

Op 12 mei 2024 vond er een gewelddadige confrontatie plaats tussen twee groepen jongeren op de kermis in Sint Annaparochie. De situatie escaleerde buiten het kermisterrein, waarbij leden van de ene groep met messen staken, schopten en sloegen, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij vijf personen uit de andere groep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, een minderjarige, schuldig was aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Hij had een aangever in zijn been gestoken met een mes en tegen diens lichaam geschopt, wat leidde tot een slagaderlijke bloeding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet bewezen was dat hij ook de andere slachtoffers had verwond. De verdachte werd veroordeeld tot 95 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank besliste over het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en zijn verleden, wat leidde tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-161025-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juli 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) heeft geschopt en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) heeft geschopt en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke openlijk, te weten, op/aan/bij de Statenweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , door (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/snijden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd te slaan en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) te schoppen en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] te steken/snijden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] te steken/snijden en/of
die [slachtoffer 5] onderuit te schoppen en/of naar de grond te brengen en/of (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van feit 1 (in de variant van medeplegen van poging tot doodslag) en feit 2, gelet op de aangiftes, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers bekend aangever [slachtoffer 2] te hebben gestoken en geschopt. Er is sprake van medeplegen, omdat uit het dossier volgt dat de verdachten uit waren op een confrontatie en aanval met messen. Verdachte had voorwaardelijk opzet op de dood van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanwege de ernst van het letsel en het toegepaste geweld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank1
Bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2]2, de geneeskundige waarin diens letsel wordt beschreven3 en de bekennende verklaring van verdachte4 blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.
Overweging opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangever [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte vol opzet had op het overlijden van aangever [slachtoffer 2] .
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij zich naar aangever toe heeft gebogen en hem met het mes in het achterbeen onder de knie heeft gestoken. Hierna heeft hij aangever tegen de schouder geschopt. Aangever [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het steekletsel een slagaderlijke bloeding opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slagaders die in het been oppervlakkig onder de huid aanwezig zijn van vitaal belang zijn. Door zo en op deze plek in het lichaam, in te steken op aangever heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank met zijn gedragingen naar uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [slachtoffer 2] als gevolg van de slagaderlijke bloeding zou komen te overlijden. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 2] .
Partiële vrijspraak medeplegen poging doodslag/toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat verdachte aangever [slachtoffer 2] in zijn been heeft gestoken en heeft geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte de andere aangevers heeft gestoken, geslagen of geschopt. Noch is komen vast te staan dat hij een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het letsel dat door zijn medeverdachten is toegebracht. Uit het dossier leidt de rechtbank evenmin af dat verdachte en diens medeverdachten naar de kermis zijn gegaan met het vooropgezette plan om aangevers (dodelijk) letsel toe te brengen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten ten aanzien van het gepleegde geweld met het oog op het toebrengen van zwaar of potentieel dodelijk letsel in zijn geheel niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde ook volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 1]5, [slachtoffer 2]6, [slachtoffer 3]7, [slachtoffer 4]8 en [slachtoffer 5]9, de verklaring van getuige [naam]10 en de bekennende verklaring van verdachte11 blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 12 mei 2024 te St.-Annaparochie ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, - zakelijk weergegeven -
met een mes in het been van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 12 mei 2024 te St.-Annaparochie openlijk, te weten op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , door - zakelijk weergegeven -
met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] te steken en
met een mes in het been van die [slachtoffer 2] te steken en met een (fiets)ketting(slot) tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te schoppen en
met een mes in de knie van die [slachtoffer 3] te steken/snijden en
met een mes in de richting van de rug, door de kleding (jas en/of poloshirt) heen, van die [slachtoffer 4] te steken en
die [slachtoffer 5] onderuit te schoppen en meermalen tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Poging tot doodslag; in eendaadse samenloop met
Feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is voor beide feiten een beroep op noodweer en noodweerexces gedaan. Verdachte heeft zichzelf verdedigd tegen onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De groep van de aangevers was immers gericht op een confrontatie en ging achter de groep waar verdachte onderdeel van uitmaakte aan. Voor zover verdachte daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden, werd dit veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de groep van aangevers en zijn belaste verleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. De groep van verdachte heeft immers de groep vluchtende aangevers van achteren aangevallen. Ook zijn er aangevers, terwijl zij al op de grond lagen, aangevallen door de groep van verdachte. Reeds om die reden kan een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slagen.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangevers niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf. Weliswaar stond de groep van minderjarigen waartoe verdachte behoorde tegenover een groep die uit veel meer personen en voornamelijk volwassenen bestond. Dat hier een zekere overmacht vanuit gaat is voor de rechtbank aannemelijk, maar daarmee is geen sprake van een acute aanval. Bovendien had verdachte kunnen weglopen toen de groep van aangevers op hem en zijn medeverdachten af kwam lopen. Verdachte koos er
echter zelf voor om een mes te trekken en daarmee in te steken op degene die dicht bij hem stond, aangever [slachtoffer 2] . Terwijl aangever [slachtoffer 2] op de grond lag heeft verdachte hem vervolgens ook nog tegen het lichaam geschopt.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigens of eens anders lijf. Immers, verdachte heeft enkel vrees gehad voor zon aanranding. Uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting, blijkt dat verdachte en/of diens medeverdachten zelf daadwerkelijk zijn aangevallen door de groep van de aangevers. De getalsmatig grotere groep van aangevers maakt niet dat zonder meer sprake is van een zodanige dreiging dat verdachte en zijn groep zich daartegen mochten en moesten verdedigen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 (in de variant van medeplegen van poging tot doodslag) en feit 2 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest. De officier van justitie heeft er bij haar vordering rekening mee gehouden dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met oplegging van een straf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Verdachte heeft zich gedurende bijna een jaar gehouden aan schorsingsvoorwaarden, het traject ITB Harde Kern doorlopen en een enkelband gedragen. Ook dient rekening te worden gehouden met de rol van aangevers en hun groep in aanloop naar het geweld, de proceshouding van verdachte en het advies om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 12 mei 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Na een eerdere ruzie die dag tussen twee groepen jongeren op de kermis vond er s avonds buiten het kermisterrein wederom een confrontatie plaats. Deze confrontatie is geëscaleerd en ontaard in geweld. Daarbij heeft verdachte aangever [slachtoffer 2] in zijn been gestoken met een mes en tegen het lichaam geschopt.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende lange tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van de gebeurtenis kunnen ondervinden. Hetgeen zonder meer voorstelbaar is, maar ook blijkt uit de onderbouwing van de schadeverzoeken. Ook in het algemeen maakt dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van 13 mei 2025 waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.)
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het psychologisch onderzoek pro justitia van 3 februari 2025, opgesteld door drs. C. van den Bergh, GZ-psycholoog.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een (matige) persisterende depressieve stoornis. De relatie met zijn ouders is belast waarbij sprake is van parentificatie vanwege de zorg bij verdachte voor het welzijn van zijn ouders. Bij inspanning is verdachte onvoldoende in staat gebleken om opgebouwde spanningen te controleren. Vanuit het gevoel op zichzelf aangewezen te zijn, handelt hij instinctief en reactief, vermoedelijk ingegeven door bedreigende ervaringen uit verleden. Dit gold ook ten tijde van het ten laste gelegde waardoor er door de psycholoog een verband wordt gezien met het ten laste gelegde, de geconstateerde stoornissen en psychosociale omstandigheden van verdachte. Geadviseerd is daarom het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de deskundige over. De rechtbank acht verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Voornoemde psycholoog heeft het herhalingsrisico op gewelddadig gedrag ingeschat als laag. Inzet op zorg en behandeling ter voorkoming van risicos is volgens de psycholoog effectiever dan het opleggen van een straf.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 juni 2025, opgesteld door raadsonderzoeker [naam] , blijkt onder meer dat verdachte sinds zijn aanhouding kampt met angsten en herbelevingen over zijn belaste verleden. Hij heeft veel spijt van zijn delict en leeft sindsdien in onzekerheid over zijn asielaanvraag. Verder is geconcludeerd dat verdachte zich aan de gestelde voorwaarden van zijn verblijflocatie houdt. Ook wil hij zich inzetten als ervaringsdeskundige om nieuwe jongeren te begeleiden in hun proces.
Geadviseerd is aan verdachte geen verdere straf of maatregel op te leggen, omdat hierin geen pedagogische meerwaarde wordt gezien gelet op de stress en onzekere situatie waarin verdachte momenteel verkeert.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een jeugddetentie miskend zou worden. De rechtbank acht een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 95 dagen, passend en geboden. Bij de opgelegde duur heeft de rechtbank naast het voorgaande eveneens rekening gehouden met het feit dat verdachte van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven over zijn aandeel in de geweldpleging en verantwoordelijkheid neemt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de lange periode waarin verdachte zich heeft gehouden aan schorsingsvoorwaarden en het feit dat er door de deskundigen geen meerwaarde wordt gezien in een (aanvullend) juridisch kader.

Inbeslaggenomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen kleding.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen kleding.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen kleding moet worden teruggegeven aan verdachte, omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. ​
[slachtoffer 1] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 5.385,00, bestaande uit 385,00 aan materiële schade en 5.000,00 aan immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 15.995,77, bestaande uit 3.495,77 aan materiële schade en 12.500,00 aan immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 3] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 1.000,00, bestaande uit immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 5] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 1.483,33, bestaande uit 833,33 aan materiële schade en 650,00 aan immateriële schade;
Alle benadeelde partijen hebben verzocht de vordering te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Met vaststelling van de hoofdelijke aansprakelijkheid en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . De hoofdelijke aansprakelijkheid telkens vast te stellen met daarbij de oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. Ook heeft de officier van justitie zich telkens op het standpunt gesteld dat de gijzeling moet worden vastgesteld op nihil.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman bepleit de gevorderde immateriële schade te matigen tot 2.500,00 gelet op de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman bepleit de materiële posten verlies van arbeidsvermogen en beschadigde kleding en accessoires niet mee te nemen. Ook is bepleit om de gevorderde immateriële schade te matigen tot 5.000,00, gelet op de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de raadsman bepleit de gevorderde materiële schade niet mee te nemen.
Ten aanzien van alle vier de vorderingen heeft de raadsman bovendien bepleit een korting van 50% toe te passen op de toegewezen bedragen, gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partijen in de aanloop
naar het geweld.
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
Het verweer van de raadsman, dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partijen, wordt verworpen. Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partijen in die zin dat de schade mede aan henzelf kan worden toegerekend, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Wat er ook zij van het handelen van de slachtoffers, zij hoefden niet bedacht te zijn op het door de verdachte en zijn mededaders uitgeoefende geweld waarbij is gestoken met messen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de hierna toe te wijzen bedragen te matigen.
Vordering [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 1] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 1] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en zeer ernstig letsel heeft opgelopen met een resterend litteken tot gevolg. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het gevorderde schadebedrag billijk. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toe.
Het totaalbedrag van 5.385,00 zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 2] oordeelt de rechtbank dat het verlies aan verdienvermogen onvoldoende is onderbouwd. Immers, niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij in de hypothetische situatie zonder het geweldsfeit al eerder een vast contract zou hebben gekregen bij zijn huidige werkgever en welke invloed dat zou hebben gehad op de fiscale situatie van aangever. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek daarnaar het strafproces tegen verdachte onevenredig zou belasten en daarom zal deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de beschadigde kleding en accessoires is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat hieraan schade is ontstaan als gevolg van de slagaderlijke bloeding door het steekletsel. Deze post is echter niet onderbouwd door middel van aankoopbonnen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de kleding en accessoires op 250,00 en wijst deze post voor het overige af.
De overige materiële posten zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] ook deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Het subtotaal aan toegewezen materiële schade bedraagt daarmee 943,12.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 2] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en zeer ernstig letsel heeft opgelopen, te weten een slagaderlijke bloeding, een bloeding in zijn hoofd en mogelijk zenuwletsel. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade daarom op 7.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Het totaalbedrag van 8.443,12 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering van 1.000,00, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 5]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 5] oordeelt de rechtbank dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Immers, niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij het opgegeven en overeengekomen bedrag aan gemiste inkomsten daadwerkelijk aan zijn medevennoot heeft betaald. Deze post zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 5] oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De hoogte van de immateriële schade is niet door de verdediging betwist. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toe.
Het totaalbedrag van 650,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt telkens vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte telkens tot het hiervoor genoemde bedrag hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank ook telkens de
schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Daarbij zal de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 95 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kleding met omschrijving 1717128, 1717129, 1717130 en 1717131.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 5.385,00 (zegge: vijfduizend driehonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 5.385,00 (zegge: vijfduizend driehonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 385,00 aan materiële schade en 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 8.443,12 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënveertig euro en twaalf eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft de post verlies aan verdienvermogen niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.443,12 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënveertig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 943,12 aan materiële schade en 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 5] te betalen:
  • het bedrag van 650,00 (zegge: zeshonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 650,00 (zegge: zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Brouwer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Maring en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. M. Linde, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2025.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Eenheid Noord-Nederland, met het proces-verbaal nummer [nummer] (genaamd [naam] ), doorgenummerd 1 tot en met 460, met losse aanvullingen.
2 Paginas 260, 261 en 262.
3 Pagina 271.
4 Paginas 62 en 63 alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2025.
5 Paginas 276, 277 en 278.
6 Paginas 260, 261 en 262.
7 Paginas 273, 274 en 275.
8 Paginas 288 tot en met 292.
9 Paginas 302 tot en met 306.
10 Pagina 356.
11 Paginas 62 en 63 alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2025.