Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, waarbij sprake is van “alleen plegen”, en voor het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft ter onderbouwing van de duur van de handelsperiode als bedoeld onder feit 1 in het bijzonder het volgende naar voren gebracht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 13 januari 2024 aangebeld bij de woning aan de [adres] het pand van waaruit drugs werd gehandeld en hij heeft gezien dat de verdachte toen de deur opendeed. Daarnaast heeft de politie twee harddrugsgebruikers gehoord die verklaren dat ze één jaar bij de verdachte drugs hebben afgenomen. Deze twee harddrugsgebruikers, getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] , hebben bij de rechter-commissaris een andere verklaring afgelegd dan bij de politie. Getuige [getuige 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij geen drugs bij de verdachte heeft gekocht. Deze verklaring acht de officier van justitie gelet op de tapgesprekken waaruit blijkt dat deze getuige drugs bij de verdachte heeft besteld, ongeloofwaardig. Getuige [getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat zij hooguit drie maanden bij de verdachte drugs heeft afgenomen. Tegelijkertijd koppelt deze getuige het beginmoment van het kopen van drugs bij de verdachte aan het moment waarop zij dakloos werd en dat was in december 2023. Dat moment van dakloos worden past bij haar eerdere verklaring waarin zij aangeeft dat zij één jaar harddrugs bij de verdachte heeft gekocht. De officier van justitie houdt gelet op het voornoemde deze twee getuigen aan hun eerdere verklaringen die zij ten overstaan van de politie hebben afgelegd. Gelet op het bovenstaande kan het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van de volledige ten laste gelegde periode wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de handel in verdovende middelen beperkt moet worden tot de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025. Het strafdossier bevat geen bewijs voor de gehele ten laste gelegde handelsperiode die aanvangt op 11 januari 2024. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bekent dat hij halverwege het jaar 2024 is begonnen met het overnemen van bestaande drugslijnen. De ten laste gelegde handelsperiode van 378 dagen kan niet worden bewezen op basis van de omstandigheid dat de verdachte op 13 januari 2024 de deur open heeft gedaan van de woning aan de [adres] en de twee Meld Misdaad Anoniem-meldingen die op 11 en 17 januari 2024 zijn gedaan. Daaruit blijkt niet dat de verdachte zich toen al bezighield met de handel in verdovende middelen. Evenmin kan de ten laste gelegde handelsperiode volgen uit de getuigenverklaringen van getuige [getuige 3] en [getuige 2] afgelegd bij de politie, omdat deze getuigen hun verklaringen bij de rechter-commissaris hebben genuanceerd; in die zin dat zij niet langer bij hun verklaring blijven dat ze één jaar drugs bij de verdachte hebben gekocht.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd in dat de verdachte voor dit feit deels moet worden vrijgesproken. De verdachte ontkent dat de aangetroffen cocaïne in de woning aan de [adres] van hem was.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat de bewezen periode waarin de verdachte heeft gehandeld in verdovende middelen wordt ingekort tot de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu de verdachte in zoverre dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2025 inclusief bijlagen opgenomen op pagina 539 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer ] d.d. 15 april 2025, inhoudend de verklaring van de getuige [getuige 1] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij vanaf eind juli 2024 een dealertelefoon in handen heeft gekregen en dat hij vanaf dat moment heeft gehandeld in cocaïne en heroïne. Ten laste is gelegd dat hij vanaf 11 januari 2024 heeft gehandeld in cocaïne en/of heroïne. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er in het strafdossier voldoende bewijs is voor de volledige ten laste gelegde periode.
De rechtbank overweegt dat er in beginsel voldoende wettig bewijs is voor de gehele ten laste gelegde handelsperiode met de verklaringen die de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de politie hebben
afgelegd en de gegevens die uit onderzoek aan de dealertelefoon naar voren zijn gekomen. Deze getuigen zijn echter later gehoord bij de rechter-commissaris en zij zijn op hun verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd, teruggekomen. Ondanks dat er kanttekeningen bij deze herroepingen te plaatsen zijn, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van deze getuigen niet dermate eenduidig zijn dat zij de rechtbank overtuigen. Bij gebrek aan deze overtuiging, is er onvoldoende bewijs voor de gehele ten laste gelegde handelsperiode. Omdat de verdachte heeft verklaard dat hij de dealertelefoon van iemand heeft overgenomen, kan het bewijs niet uitsluitend worden gebaseerd op de gegevens van die dealertelefoon, omdat daarmee niet vaststaat dat de verdachte heeft gehandeld in harddrugs in de gehele periode dat die telefoon actief is geweest. De rechtbank komt dus niet tot een bewezenverklaring ten aanzien van de volledige ten laste gelegde handelsperiode. De rechtbank acht op basis van het aangehaalde proces- verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025 heeft gehandeld in cocaïne en heroïne.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door de verdachte ter zitting van 4 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik hield mijn voorraad harddrugs altijd bij mij. Ik was niet de enige die de woning aan de [adres] gebruikte voor de handel in harddrugs;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2025 opgenomen op pagina 269 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer ] d.d. 15 april 2025 inhoudend de verklaring van [naam] (geboren op [geboortedatum] 1966): Ik huur al 5 jaren de woning gelegen aan de [adres] . Sinds 7 maanden zit [verdachte] erin;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2025 opgenomen op pagina 278 van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] : Gedurende het onderzoek bleek dat verdachte [verdachte] structureel verbleef op de [adres] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2025, opgenomen op pagina 321 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Locatie: [adres]Goednummer: G1794735
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4939NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 49,65 gram netto
Goednummer: G1794738
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4940NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 22,76 gram netto
Goednummer: G1794744
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4941NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 3,32 gram netto
Locatie: [adres]Goednummer: G1794703
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4936NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 7,44 gram netto
Goednummer: G1794704
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4935NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 1,40 gram netto
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 501 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4939NL
poeder, wit, uit 49,65 gram
bevat cocaïne
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 502 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4940NL
poeder, wit, uit 22,76 gram
bevat cocaïne
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 503 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4941NL
poeder en brokvormig, wit, uit 3,32
gram
bevat cocaïne
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 28 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 512 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4936NL
poeder en brokvormig, wit, uit 7,44
gram
bevat cocaïne
9. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 513 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4935NL
brokvormig, creme, uit 1,40 gram
bevat cocaïne
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, samen met anderen, gebruik heeft gemaakt van de woning aan de [adres] als verkooppunt voor de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte liet zijn klanten nadat zij hun bestelling hadden geplaatst naar deze woning komen om de drugstransactie te voltooien. De politie heeft in deze woning en in de woning aan de [adres] cocaïne gevonden. Dat er sprake was van cocaïne is door het Nederlands Forensisch Instituut bevestigd.
De verdachte heeft ten aanzien van de cocaïne die is aangetroffen in de woning aan de [adres] ontkend dat de cocaïne van hem was en heeft benadrukt dat ook anderen in die woning verbleven. Voor het bewijs van het bestanddeel “aanwezig hebben” is evenwel niet vereist dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren. Voldoende is dat de cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte structureel in deze woning verbleef en onbeperkt toegang had tot deze woning. Gelet op de instrumentele functie van deze woning voor de drugshandel die daar ten tijde van het ten laste gelegde plaatsvond, staat zonder meer vast dat de verdachte wist dat de gevonden cocaïne in deze woning aanwezig was en bevond deze cocaïne in zijn machtssfeer. De rechtbank komt gelet hierop tot een bewezenverklaring van dit feit.