ECLI:NL:RBNNE:2025:2902

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
18-364468-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van cocaïne en heroïne vanuit een woning in Leeuwarden

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen van cocaïne en heroïne vanuit een woning in Leeuwarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025 meermalen opzettelijk heeft gehandeld in verdovende middelen. De verdachte werd bijgestaan door mr. E. Albayrak, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Hellinga. Tijdens de zitting op 4 juli 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij zijn voorraad harddrugs altijd bij zich had en dat hij niet de enige was die de woning gebruikte voor de handel in harddrugs. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen overwogen, waaronder verklaringen van getuigen en proces-verbaal van bevindingen van de politie. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging, met uitzondering van een deel van de periode waarin de verdachte zou hebben gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werkloosheid en schulden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18-364468-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Hellinga.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na aanpassing van de nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 11 januari 2024 tot en met 22 januari 2025 te Leeuwarden
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 84,61 gram, namelijk
  • 75,73 gram (49,65 + 22,76 + 3,32) aangetroffen aan de [adres] , en/of
  • 8,88 gram (7,44 + 1,40) aangetroffen aan de [adres] , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, waarbij sprake is van “alleen plegen”, en voor het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft ter onderbouwing van de duur van de handelsperiode als bedoeld onder feit 1 in het bijzonder het volgende naar voren gebracht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 13 januari 2024 aangebeld bij de woning aan de [adres] het pand van waaruit drugs werd gehandeld en hij heeft gezien dat de verdachte toen de deur opendeed. Daarnaast heeft de politie twee harddrugsgebruikers gehoord die verklaren dat ze één jaar bij de verdachte drugs hebben afgenomen. Deze twee harddrugsgebruikers, getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] , hebben bij de rechter-commissaris een andere verklaring afgelegd dan bij de politie. Getuige [getuige 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij geen drugs bij de verdachte heeft gekocht. Deze verklaring acht de officier van justitie gelet op de tapgesprekken waaruit blijkt dat deze getuige drugs bij de verdachte heeft besteld, ongeloofwaardig. Getuige [getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat zij hooguit drie maanden bij de verdachte drugs heeft afgenomen. Tegelijkertijd koppelt deze getuige het beginmoment van het kopen van drugs bij de verdachte aan het moment waarop zij dakloos werd en dat was in december 2023. Dat moment van dakloos worden past bij haar eerdere verklaring waarin zij aangeeft dat zij één jaar harddrugs bij de verdachte heeft gekocht. De officier van justitie houdt gelet op het voornoemde deze twee getuigen aan hun eerdere verklaringen die zij ten overstaan van de politie hebben afgelegd. Gelet op het bovenstaande kan het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van de volledige ten laste gelegde periode wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de handel in verdovende middelen beperkt moet worden tot de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025. Het strafdossier bevat geen bewijs voor de gehele ten laste gelegde handelsperiode die aanvangt op 11 januari 2024. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bekent dat hij halverwege het jaar 2024 is begonnen met het overnemen van bestaande drugslijnen. De ten laste gelegde handelsperiode van 378 dagen kan niet worden bewezen op basis van de omstandigheid dat de verdachte op 13 januari 2024 de deur open heeft gedaan van de woning aan de [adres] en de twee Meld Misdaad Anoniem-meldingen die op 11 en 17 januari 2024 zijn gedaan. Daaruit blijkt niet dat de verdachte zich toen al bezighield met de handel in verdovende middelen. Evenmin kan de ten laste gelegde handelsperiode volgen uit de getuigenverklaringen van getuige [getuige 3] en [getuige 2] afgelegd bij de politie, omdat deze getuigen hun verklaringen bij de rechter-commissaris hebben genuanceerd; in die zin dat zij niet langer bij hun verklaring blijven dat ze één jaar drugs bij de verdachte hebben gekocht.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd in dat de verdachte voor dit feit deels moet worden vrijgesproken. De verdachte ontkent dat de aangetroffen cocaïne in de woning aan de [adres] van hem was.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat de bewezen periode waarin de verdachte heeft gehandeld in verdovende middelen wordt ingekort tot de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu de verdachte in zoverre dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2025 inclusief bijlagen opgenomen op pagina 539 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer ] d.d. 15 april 2025, inhoudend de verklaring van de getuige [getuige 1] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij vanaf eind juli 2024 een dealertelefoon in handen heeft gekregen en dat hij vanaf dat moment heeft gehandeld in cocaïne en heroïne. Ten laste is gelegd dat hij vanaf 11 januari 2024 heeft gehandeld in cocaïne en/of heroïne. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er in het strafdossier voldoende bewijs is voor de volledige ten laste gelegde periode.
De rechtbank overweegt dat er in beginsel voldoende wettig bewijs is voor de gehele ten laste gelegde handelsperiode met de verklaringen die de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de politie hebben
afgelegd en de gegevens die uit onderzoek aan de dealertelefoon naar voren zijn gekomen. Deze getuigen zijn echter later gehoord bij de rechter-commissaris en zij zijn op hun verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd, teruggekomen. Ondanks dat er kanttekeningen bij deze herroepingen te plaatsen zijn, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van deze getuigen niet dermate eenduidig zijn dat zij de rechtbank overtuigen. Bij gebrek aan deze overtuiging, is er onvoldoende bewijs voor de gehele ten laste gelegde handelsperiode. Omdat de verdachte heeft verklaard dat hij de dealertelefoon van iemand heeft overgenomen, kan het bewijs niet uitsluitend worden gebaseerd op de gegevens van die dealertelefoon, omdat daarmee niet vaststaat dat de verdachte heeft gehandeld in harddrugs in de gehele periode dat die telefoon actief is geweest. De rechtbank komt dus niet tot een bewezenverklaring ten aanzien van de volledige ten laste gelegde handelsperiode. De rechtbank acht op basis van het aangehaalde proces- verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025 heeft gehandeld in cocaïne en heroïne.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door de verdachte ter zitting van 4 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik hield mijn voorraad harddrugs altijd bij mij. Ik was niet de enige die de woning aan de [adres] gebruikte voor de handel in harddrugs;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2025 opgenomen op pagina 269 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer ] d.d. 15 april 2025 inhoudend de verklaring van [naam] (geboren op [geboortedatum] 1966): Ik huur al 5 jaren de woning gelegen aan de [adres] . Sinds 7 maanden zit [verdachte] erin;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2025 opgenomen op pagina 278 van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] : Gedurende het onderzoek bleek dat verdachte [verdachte] structureel verbleef op de [adres] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2025, opgenomen op pagina 321 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Locatie: [adres]Goednummer: G1794735
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4939NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 49,65 gram netto
Goednummer: G1794738
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4940NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 22,76 gram netto
Goednummer: G1794744
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4941NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 3,32 gram netto
Locatie: [adres]Goednummer: G1794703
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4936NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 7,44 gram netto
Goednummer: G1794704
Uniek Voorwerp Nummer: AAST4935NL Uitslag: Positief op cocaïne
Gewicht: 1,40 gram netto
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 501 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4939NL
poeder, wit, uit 49,65 gram
bevat cocaïne
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 502 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4940NL
poeder, wit, uit 22,76 gram
bevat cocaïne
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 503 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4941NL
poeder en brokvormig, wit, uit 3,32
gram
bevat cocaïne
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 28 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 512 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4936NL
poeder en brokvormig, wit, uit 7,44
gram
bevat cocaïne
9. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer ] d.d. 29 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , op pagina 513 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAST4935NL
brokvormig, creme, uit 1,40 gram
bevat cocaïne
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, samen met anderen, gebruik heeft gemaakt van de woning aan de [adres] als verkooppunt voor de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte liet zijn klanten nadat zij hun bestelling hadden geplaatst naar deze woning komen om de drugstransactie te voltooien. De politie heeft in deze woning en in de woning aan de [adres] cocaïne gevonden. Dat er sprake was van cocaïne is door het Nederlands Forensisch Instituut bevestigd.
De verdachte heeft ten aanzien van de cocaïne die is aangetroffen in de woning aan de [adres] ontkend dat de cocaïne van hem was en heeft benadrukt dat ook anderen in die woning verbleven. Voor het bewijs van het bestanddeel “aanwezig hebben” is evenwel niet vereist dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren. Voldoende is dat de cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte structureel in deze woning verbleef en onbeperkt toegang had tot deze woning. Gelet op de instrumentele functie van deze woning voor de drugshandel die daar ten tijde van het ten laste gelegde plaatsvond, staat zonder meer vast dat de verdachte wist dat de gevonden cocaïne in deze woning aanwezig was en bevond deze cocaïne in zijn machtssfeer. De rechtbank komt gelet hierop tot een bewezenverklaring van dit feit.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 23 juli 2024 tot en met 22 januari 2025 te Leeuwarden meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 22 januari 2025 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 84,57 gram, namelijk:
  • 75,73 gram (49,65 + 22,76 + 3,32) aangetroffen aan de [adres] , en
  • 8,84 gram (7,44 + 1,40) aangetroffen aan de [adres] , een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk in vereniging handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank acht de verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan de duur van het al ondergane voorarrest berekend vanaf het moment dat uitspraak wordt gedaan. Subsidiair bepleit de raadsman de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel als de gevangenisstraf de duur van het voorarrest overstijgt.
Oordeel van de rechtbank
De straf die de rechtbank aan de verdachte oplegt, is gegrond op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in cocaïne en heroïne vanuit een woning in Leeuwarden. Ook heeft hij samen met anderen een forse hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad.
Het is algemeen bekend dat cocaïne en heroïne bij de gebruiker een kunstmatig gevoel van euforie opwekt waardoor deze stoffen extreem verslavend zijn. Evenzeer is bekend dat langdurig gebruik van deze stoffen leidt tot gezondheidsschade. Drugsverslaving benadeelt niet alleen het leven van de drugsverslaafde, maar heeft ook zijn weerslag op de samenleving. Drugsverslaving leidt in veel gevallen tot onvoorspelbaar en zelfdestructief gedrag dat overlast en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de samenleving, doordat toevlucht wordt gezocht in het plegen van strafbare feiten om in de verslavingsbehoefte te voorzien. De handel in verdovende middelen wordt bovendien gekenmerkt door ondermijnende en vaak gewelddadige vormen van criminaliteit. De verdachte heeft een rol gehad in de verboden verspreiding van deze schadelijke stoffen voor eigen financieel gewin. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij onderdeel heeft uitgemaakt van het drugscircuit dat een ontwrichtende werking heeft op de maatschappij. De verdachte heeft er geen blijk van gegeven dat hij het gevaarlijke effect van zijn handelen op de samenleving inziet. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gelet op het voorgaande de enige strafsoort die rechtdoet aan de ernst van de feiten.
De persoonlijke omstandigheden
De verdachte is, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet in de afgelopen vijf jaren onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft echter wel geconstateerd dat de verdachte langer dan vijf jaren geleden voor een Opiumwet-feit is veroordeeld, maar zal dit niet strafverzwarend meewegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 17 april 2025. De reclassering constateert problemen op meerdere leefgebieden en schat het recidiverisico in als hoog. Het sociale netwerk van de verdachte is deels pro-crimineel en hij heeft vrijwillig voor de drugshandel gekozen om daarmee geld te verdienen. De verdachte is werkloos, ontving een bijstandsuitkering en er is sprake van hoge schulden. Hij is vader van drie kinderen en kan naar eigen zeggen niet rondkomen van zijn weekgeld. De verdachte heeft vrijwillig hulp van een bewindvoerder en de gemeente. De verdachte heeft verklaard dat hij geen hulp behoeft vanuit een strafrechtelijk kader. Er zijn verder geen verslavingsproblemen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De hoogte van de straf
Bij het bepalen van de hoogte straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting dat voor de bewezenverklaarde feiten kan worden toegepast. Het oriëntatiepunt voor “het met regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand gedurende zes maanden” is een gevangenisstraf die in duur binnen het bereik van 8 tot 12 maanden valt. Verder is het oriëntatiepunt voor “het aanwezig hebben van harddrugs” in de aangetroffen hoeveelheden een taakstraf voor de duur van 150 uren. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank volgt het reclasseringsadvies en zal geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan de verdachte opleggen. De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat zij een kortere periode van handelen bewezen acht dan hetgeen ten laste is gelegd, wat leidt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en de verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. J.K. Qiu, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2025.
Mr. H.P. Eckert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.