ECLI:NL:RBNNE:2025:2931

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
18-163439-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging door jongeren op kermis in Sint Annaparochie

Op 12 mei 2024 vond er een gewelddadige confrontatie plaats tussen twee groepen jongeren op de kermis in Sint Annaparochie. Deze confrontatie escaleerde buiten het kermisterrein, waarbij leden van de ene groep met messen staken, schopten en sloegen, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij vijf personen uit de andere groep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die een van de jongeren was, betrokken was bij deze geweldsdaad. Hij stak een aangever in de knie en deelde klappen uit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte hem schuldig aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte had ook gedreigd een medewerker van het COA te steken terwijl hij in een schorsing liep. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 112 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de psychologische toestand van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden ook behandeld, waarbij schadevergoedingen werden toegewezen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-163439-24
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-003782-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18-163439-24
1
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) heeft geschopt en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) heeft geschopt en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke openlijk, te weten, op/aan/bij de Statenweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , door (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/snijden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd te slaan en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) te schoppen en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] te steken/snijden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] te steken/snijden en/of
die [slachtoffer 5] onderuit te schoppen en/of naar de grond te brengen en/of (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan;
Parketnummer 18-003782-25
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te [plaats] , gemeente Westerveld [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga een mes pakken uit mijn kamer en ik ga jou steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18-163439-24
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van feit 1 (in de variant van medeplegen van poging tot doodslag) en feit 2, gelet op de aangiftes, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] alsmede hetgeen de twee minderjarigen getuigen kort na de steekpartij hebben verklaard. Er is sprake van medeplegen, omdat uit het dossier volgt dat de verdachten uit waren op een confrontatie en aanval met messen. Verdachte had voorwaardelijk opzet op de dood van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanwege de ernst van het letsel en het toegepaste geweld.
Parketnummer 18-003782-25
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van dit feit, gelet op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 3] .
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 18-163439-24
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Verdachte heeft ontkend te hebben gestoken met een mes. Daarbij komt dat het door aangevers en getuigen opgegeven signalement van de dader uiteenloopt en niet overeenkomt met de kleding die verdachte destijds droeg.
De raadsman heeft bepleit dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Parketnummer 18-003782-25
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring van dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18-163439-241
Bewijsmiddelen feit 1
Aangever [slachtoffer 3] was op 12 mei 2024 op de kermis in Sint Annaparochie. Aldaar raakte hij op enig moment op de hoogte van een ruzie op de Dirk Janszstraat waarna hij samen met een aantal andere personen besloot om te kijken wat er speelde. Eenmaal aangekomen bij de Dirk Janszstraat zag hij op straat twee groepen tegenover elkaar staan. De daaropvolgende confrontatie escaleerde waarna een aantal jongens uit de ene groep messen trokken. Hierna draaide aangever [slachtoffer 3] zich om en rende weg, maar kwam na vijf meter ten val. Op het moment dat hij op wilde staan zag hij dat één van deze jongens op hem af kwam lopen met een mes in de hand. Vervolgens zag aangever [slachtoffer 3] dat deze jongen het mes op zij bewoog in de richting van zijn rechterknie en met het mes in zijn knie sneed. Op dat moment stond aangever [slachtoffer 3] al half en rende vervolgens weg in de richting van de kermis. Op het kermisterrein kwam hij erachter dat hij een snee van circa drie centimeter aan zijn rechterknie heeft opgelopen.2
Omstreeks 21.45 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] melding van een steekpartij. Tien minuten later kwamen zij ter plaatse. Daarbij werd verbalisant [verbalisant 3] aangesproken door een onbekend gebleven kind die vertelde dat één van de verdachten [verdachte] (fonetisch) zou zijn en woonachtig is op [instelling] in Sint Annaparochie.3
Nadat twee minderjarige getuigen zich hadden gemeld bij de politie en verklaarden dat zij de verdachte van de steekpartij hebben gezien en kenden werden zij diezelfde dag omstreeks 23.00 uur verhoord. Beide getuigen hebben verklaard dat zij een schermutseling hebben gezien waarbij [verdachte] iemand aanviel. Hierdoor kwam diegene ten val waarna zij zagen dat [verdachte] een mes trok en het slachtoffer in zijn rechterbeen stak. Na het steekincident zijn de twee getuigen achter [verdachte] aangefietst en hebben zij hem aangesproken. Tijdens dat gesprek hoorden de getuigen [verdachte] zeggen dat hij zojuist iemand had gestoken. De getuigen kennen [verdachte] van [instelling] in Sint Annaparochie waar zij zelf ook wonen. Uit angst voor represailles zijn de namen van deze twee getuigen niet vermeld.4
Door verbalisanten is navraag gedaan bij [instelling] in Sint Annaparochie en gebleken is dat er maar één persoon op [instelling] verblijft met de naam [verdachte] .5 Ook verdachte heeft verklaard dat hij zelf bij het geweldsincident aanwezig is geweest en erkent dat hij en zijn vrienden hebben gevochten door jongens uit de andere groep klappen te geven.6
De vriend van verdachte, getuige [getuige 2] , die ook bij het geweldsincident aanwezig was, heeft verklaard dat zijn vrienden messen hebben getrokken.7 Een dag later heeft getuige [getuige 2] tegen een medewerker van [instelling] gezegd dat verdachte ook een mes heeft getrokken en vervolgens achter de vluchtende groep jongens aan is gegaan.8
Feitelijk handelen
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte betrokken is geweest bij de steekpartij op de kermis van Sint Annaparochie op 12 mei 2024. Daarbij heeft verdachte geweld gebruikt door aangever [slachtoffer 3] met een mes in diens rechterknie te snijden of te steken en klappen uit te delen. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat het verdachte niet kan zijn geweest op grond van de kleding die door getuigen is beschreven, nu deze door getuigen wordt beschreven als donker en lichter blauw en verdachte zichzelf ondubbelzinnig heeft herkend op meerdere fotos in het dossier met donkere kleding.
Overweging opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangever [slachtoffer 3] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte vol opzet had op het overlijden van aangever [slachtoffer 3] .
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat de wijze waarop verdachte aangever [slachtoffer 3] in de knie heeft gestoken of gesneden een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever [slachtoffer 3] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Uit het dossier noch het verhandelde ter zitting is namelijk duidelijk geworden hoe, met welk kracht en met wat voor soort mes is gestoken of gesneden. Over de aard van het letsel is alleen duidelijk geworden dat het gaat om een snijwond van ongeveer drie centimeter. Verdachte zal gelet op het voorgaande worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer 3] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat steken of snijden met een mes in het been tot ernstig letsel kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met een mes te snijden of te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever [slachtoffer 3] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de hiervoor genoemde gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer 3] .
Partiële vrijspraak medeplegen poging doodslag/ toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat verdachte aangever [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden in zijn rechterknie en klappen heeft uitgedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte de andere aangevers heeft gestoken. Noch is komen vast te staan dat hij een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het letsel dat door zijn medeverdachten is toegebracht. Uit het dossier leidt de rechtbank evenmin af dat verdachte en diens medeverdachten naar de kermis zijn gegaan met het vooropgezette plan om aangevers (dodelijk) letsel toe te brengen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten ten aanzien van het gepleegde geweld met het oog op het toebrengen van zwaar of potentieel dodelijk letsel in zijn geheel niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde ook volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 1]9, [slachtoffer 2]10, [slachtoffer 3]11, [slachtoffer 4]12 en [slachtoffer 5]13, de verklaring van getuige [getuige 4]14 en de bekennende verklaring van verdachte15 blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.
Parketnummer 18-003782-2516
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 6] was op 6 januari 2025 samen met zijn collega [getuige 3] aan het werk op [instelling] in [plaats] . Nadat zij hadden geconstateerd dat verdachte de huisregels had overtreden ontstond er een grimmige en gespannen sfeer. Daarbij werd verdachte steeds dreigender en aangever hoorde hem op een gegeven moment zeggen “ik ga een mes pakken uit mijn kamer en ik ga jou steken.” Door de woorden en het gedrag van verdachte, hij probeerde immers zijn kamer te betreden, voelde aangever zich onveilig.17
De collega van aangever, getuige [getuige 3] , heeft verklaard dat hij zag dat verdachte flipte en zich richtte tot aangever [slachtoffer 6] . Daarbij hoorde de getuige verdachte zeggen dat hij een mes zou pakken, naar zijn kamer zou gaan en zou gaan steken.18
Feitelijk handelen
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever [slachtoffer 6] heeft bedreigd met de dood en met zware mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18-163439-24 feit 1 en feit 2 en het onder parketnummer 18- 003782-25 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18-163439-24
1
hij op 12 mei 2024 te St.-Annaparochie ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, - zakelijk weergegeven - met een mes in de knie van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 12 mei 2024 te St.-Annaparochie openlijk, te weten op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , door - zakelijk weergegeven -
met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] te steken en
met een mes in het been van die [slachtoffer 2] te steken en met een (fiets)ketting(slot) tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te schoppen en
met een mes in de knie van die [slachtoffer 3] te steken/snijden en
met een mes in de richting van de rug, door de kleding (jas en/of poloshirt) heen, van die [slachtoffer 4] te steken en
die [slachtoffer 5] onderuit te schoppen en meermalen tegen het hoofd te slaan;
Parketnummer 18-003782-25
hij op 6 januari 2025 te [plaats] , [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga een mes pakken uit mijn kamer en ik ga jou steken".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18-163439-24
Feit 1: Poging tot zware mishandeling; in eendaadse samenloop met
Feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Parketnummer 18-003782-25
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake parketnummer 18-163439-24 feit 1 (in de variant van medeplegen van poging tot doodslag) en feit 2 en parketnummer 18-003782-25 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 171 dagen waarvan 21 dagen onvoorwaardelijk en het overige voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en daarbij de door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met oplegging van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 12 mei 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Na een eerdere ruzie die dag tussen twee groepen jongeren op de kermis vond er s avonds buiten het kermisterrein wederom een confrontatie plaats. Deze confrontatie is geëscaleerd en ontaard in geweld. Daarbij heeft verdachte aangever [slachtoffer 3] in zijn knie gestoken/gesneden en klappen uitgedeeld. Ook heeft verdachte, terwijl hij in een schorsing liep, op 6 januari 2025 gedreigd een medewerker van [instelling] te steken met een mes.
De rechtbank is van oordeel dat het om ernstige feiten gaat en acht het zorgelijk dat verdachte, tijdens zijn schorsingsvoorwaarden, wederom een strafbaar feit heeft gepleegd met betrekking tot (het dreigen om te steken met) een steekwapen.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende lange tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van de gebeurtenis kunnen ondervinden. Hetgeen zonder meer voorstelbaar is, maar ook blijkt uit de onderbouwing van de schadeverzoeken. Ook in het algemeen maakt dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van 29 juni 2025, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.)
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het psychologisch onderzoek pro justitia van 23 januari 2025, opgesteld door M. Dubbelaar, GZ-psycholoog.
Geconcludeerd is dat verdachte lijdt aan een persisterende aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag en een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis met een vermijdende copingstijl. De psycholoog heeft het eventueel doorwerken van de aspecten van voornoemde stoornissen op het handelen van verdachte tijdens het ten laste gelegde niet kunnen duiden.
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag is door de psycholoog ingeschat als matig, omdat verdachte niet bekend is met gewelddadig gedrag. De kans op niet-gewelddadig gedrag is hoger ingeschat, vanwege de gesloten houding van verdachte, het gebrek aan schoolgang, de aanwezige psychopathologie, stress en omgang met mogelijk delinquente leeftijdsgenoten.
De psycholoog acht het van belang dat er geïnvesteerd blijft worden in contact met verdachte en dat er oog is voor zijn psychische klachten. Geadviseerd is om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden het volgen van onderwijs, pro sociale dagbesteding en het meewerken aan behandeling.
Uit het rapport van de Raad van 13 maart 2025, opgesteld door raadsonderzoeker [naam] , blijkt onder meer dat een jeugddetentie niet zal bijdragen aan het terugdringen van het recidiverisico. Verdachte is immers bezig met het opbouwen van zijn leven. Hij staat ingeschreven voor school en er wordt gezocht naar een IVA-coach. Een jeugddetentie zal dit proces belemmeren. Verdachte zal echter wel de consequenties van zijn gedrag moeten ervaren en daarom wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf met de navolgende bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: meewerken aan hulp en begeleiding van een IVA-coach en meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding, het liefst in de vorm van onderwijs.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een jeugddetentie miskend zou worden. De rechtbank acht een jeugddetentie voor de duur van 112 dagen passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze jeugddetentie voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en ook oplegging van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, aangezien verdachte gebaat is bij hulp en begeleiding.
Daarnaast zal de rechtbank ook een forse taakstraf, bestaande uit een werkstraf opleggen omdat de rechtbank het kwalijk vindt dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden door wederom een geweldsfeit te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 112 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank legt daarbij als bijzondere voorwaarden op meewerken aan hulp en begeleiding van een IVA-coach en meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding en/of het volgen van onderwijs. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf opleggen voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Parketnummer 18-163439-24
1. [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 5.385,00, bestaande uit 385,00 aan materiële schade en 5.000,00 aan immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 15.995,77, bestaande uit 3.495,77 aan materiële schade en 12.500,00 aan immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 3] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 1.000,00, bestaande uit immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 5] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 1.483,33, bestaande uit 833,33 aan materiële schade en 650,00 aan immateriële schade.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht de vordering te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Met vaststelling van de hoofdelijke aansprakelijkheid en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . De hoofdelijke aansprakelijkheid telkens vast te stellen met daarbij de oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. Ook heeft de officier van justitie zich telkens op het standpunt gesteld dat de gijzeling moet worden vastgesteld op nihil.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle vorderingen bepleit de immateriële posten en de materiële posten die zien op inkomstenderving niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor de overige gevorderde materiële posten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 1] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-163439-24 feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 1] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-163439-24 feit 2 bewezen verklaarde.
Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en zeer ernstig letsel heeft opgelopen met een resterend litteken tot gevolg. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het gevorderde
schadebedrag billijk. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toe.
Het totaalbedrag van 5.385,00 zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 2] oordeelt de rechtbank dat het verlies aan verdienvermogen onvoldoende is onderbouwd. Immers, niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij in de hypothetische situatie zonder het geweldsfeit al eerder een vast contract zou hebben gekregen bij zijn huidige werkgever en welke invloed dat zou hebben gehad op de fiscale situatie van aangever. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek daarnaar het strafproces tegen verdachte onevenredig zou belasten en daarom zal deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de beschadigde kleding en accessoires is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat hieraan schade is ontstaan als gevolg van de slagaderlijke bloeding door het steekletsel. Deze post is echter niet onderbouwd door middel van aankoopbonnen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de kleding en accessoires op 250,00 en wijst deze post voor het overige af.
De overige materiële posten zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] ook deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-163439-24 feit 2 bewezen verklaarde. Het subtotaal aan toegewezen materiële schade bedraagt daarmee 943,12.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 2] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-163439-24 feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en zeer ernstig letsel heeft opgelopen, te weten een slagaderlijke bloeding, een bloeding in zijn hoofd en mogelijk zenuwletsel. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade daarom op 7.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Het totaalbedrag van 8.443,12 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-163439-24 feit 2 bewezen verklaarde. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en steek/snijletsel heeft opgelopen. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het gevorderde schadebedrag billijk. De rechtbank wijst de gevorderde 1.000,00 aan immateriële schade dan ook geheel toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 5]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 5] oordeelt de rechtbank dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Immers, niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij het opgegeven en overeengekomen bedrag aan gemiste inkomsten daadwerkelijk aan zijn medevennoot heeft betaald. Deze post zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 5] oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-163439-24 feit 2 bewezen verklaarde. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en letsel heeft opgelopen als gevolg van de klappen tegen zijn hoofd. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het gevorderde schadebedrag billijk. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toe.
Het totaalbedrag van 650,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt telkens vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte telkens tot het hiervoor genoemde bedrag hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank ook telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Daarbij zal de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18-163439-24 feit 1 en feit 2 en het onder parketnummer 18-003782- 25 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 112 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
dat veroordeelde meewerkt aan hulp en begeleiding van een IVA-coach;
dat veroordeelde onderwijs volgt en/of meewerkt aan het vinden en behouden van een andere vorm van dagbesteding.
Geeft aan het Leger des Heils, jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert / de reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van parketnummer 18-163439-24 benadeelde partij [slachtoffer 1] , feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 5.385,00 (zegge: vijfduizend driehonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 5.385,00 (zegge: vijfduizend driehonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 385,00 aan materiële schade en 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van
parketnummer 18-163439-24 benadeelde partij [slachtoffer 2] ,feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 8.443,12 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënveertig euro en twaalf eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft de post verlies aan verdienvermogen niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.443,12 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënveertig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 943,12 aan materiële schade en 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van
parketnummer 18-163439-24 benadeelde partij [slachtoffer 3] ,feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18-163439-24 benadeelde partij [slachtoffer 5] , feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 5] te betalen:
  • het bedrag van 650,00 (zegge: zeshonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 650,00 (zegge: zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. M. Linde, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2025.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Eenheid Noord-Nederland, met het proces-verbaal nummer [nummer] (genaamd Modesto), doorgenummerd 1 tot en met 460, met losse aanvullingen. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van voornoemd dossier.
2 Paginas 273, 274 en 275.
3 Pagina 374.
4 Paginas 383 en 384.
5 Pagina 163.
6 Pagina 169.
7 Pagina 362.
8 Paginas 350 en 351.
9 Paginas 276, 277 en 278.
10 Paginas 260, 261 en 262.
11 Paginas 273, 274 en 275.
12 Paginas 288 tot en met 292.
13 Paginas 302 tot en met 306.
14 Pagina 356.
15 Pagina 169 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2025.
16 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Eenheid Noord-Nederland, met het proces-verbaal nummer [nummer] , doorgenummerd 1 tot en met 30. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van voornoemd dossier.
17 Paginas 5 en 6.
18 Pagina 9.