ECLI:NL:RBNNE:2025:2932

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
25/2344
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van alcoholwetvergunning en exploitatievergunning wegens niet-naleving van vergunningvoorwaarden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een alcoholwetvergunning en exploitatievergunning voor een seksbedrijf had aangevraagd. De burgemeester van de gemeente Súdwest-Fryslân had deze vergunningen eerder verleend, maar later geschorst en uiteindelijk ingetrokken vanwege schending van de voorwaarden die aan de vergunningen waren verbonden. Verzoekster was het niet eens met deze intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de gronden die verzoekster had aangevoerd. Hij concludeerde dat verzoekster niet had voldaan aan de voorwaarden van de vergunningen, waaronder de verplichting om huurbetalingen aan te tonen en wijzigingen in de leidinggevende te melden. De burgemeester had geconstateerd dat verzoekster een huurachterstand had en dat er een nieuwe bestuurder was aangesteld zonder dit te melden. Dit leidde tot de conclusie dat de vergunningen terecht waren ingetrokken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat haar verzoek om een voorlopige voorziening een redelijke kans van slagen had. Hij wees het verzoek af en stelde vast dat de geconstateerde overtredingen te ernstig waren om de vergunningen te herstellen. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2344

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] ., gevestigd te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.S. Schollaardt),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân

(gemachtigden: mr. E.F. van der Goot en C. van de Wal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de intrekking van de alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning van de vestiging van [verzoekster] in [plaats] . Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Totstandkoming van het besluit en procesverloop

2. Verzoekster heeft op 9 juni 2020 een alcoholwetvergunning aangevraagd. Daarnaast is een exploitatievergunning aangevraagd voor het exploiteren van een seksbedrijf (prostitutiebedrijf). De vergunningen zijn geweigerd. Aan deze weigering lagen adviezen ten grondslag van het Landelijk Bureau Bibob, waarin een ‘ernstig gevaar’ is geconstateerd. Het gevaar is later naar beneden bijgesteld, waarna verzoekster alsnog, op 16 maart 2023, de gevraagde vergunningen zijn verleend. Aan die vergunningen is een aantal voorwaarden verbonden.
2.1.
In maart 2025 is het de burgemeester gebleken dat de vennootschap een nieuwe (middellijk) bestuurder heeft gekregen en dat hij hier ten onrechte niet van op de hoogte is gesteld. Daarnaast zijn er bij de burgemeester verontrustende signalen binnengekomen over dames die werkzaam waren bij verzoekster. In verband hiermee heeft de burgemeester verzoekster bij brief van 14 maart 2025 meegedeeld voornemens te zijn de verleende alcoholwetvergunning en exploitatievergunning te schorsen voor de duur van 12 weken. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze hierop in te dienen, wat ze bij brief van 21 maart 2025 heeft gedaan. Bij besluit van 10 april 2025 heeft de burgemeester de verleende vergunningen geschorst voor de duur van 12 weken.
2.2.
Verzoekster heeft op 17 maart 2025 een ‘verklaring van een leidinggevende werkzaam in de inrichting’ ingediend en een ‘aanvraagformulier exploitatievergunning seksbedrijf’.
2.3.
In de schorsingsperiode heeft de burgemeester nader onderzoek verricht en geconstateerd dat er vergunningvoorschriften zijn geschonden met betrekking tot de betaling van de huur. Hij heeft ij hgeconstateerd dat er sprake is van een huurachterstand waarop wordt afbetaald. In de vergunningen is als voorwaarde opgenomen dat elk jaar voor 1 april van dat jaar moet worden aangetoond dat de volledige huur, zoals vermeld in het huurcontract, is voldaan aan de verhuurder en dat de relatie tussen verzoekster en de verhuurder enkel bestaat uit de betalingsverplichting voortvloeiend uit het huurcontract.
Door niet te melden dat er sprake was van een huurachterstand, heeft verzoekster naar de mening van de burgemeester deze voorwaarde geschonden.
2.4.
De burgemeester heeft verzoekster bij brief van 25 mei 2025 in kennis gesteld van zijn voornemen om de vergunningen in te trekken. Hierop heeft verzoekster bij brief van 9 juni 2025 haar zienswijze ingediend.
2.5.
Bij besluit van 1 juli 2025, het bestreden besluit, heeft de burgemeester de vergunning ingetrokken omdat verzoekster de voorschriften heeft geschonden die aan de verleende alcoholwet- en exploitatievergunning zijn verbonden. De burgemeester heeft overwogen dat als hij ten tijde van het verlenen van de vergunningen zou hebben geweten dat er sprake was van een huurachterstand, hij de vergunningen niet zou hebben verleend. Verder heeft verzoekster ten onrechte niet gemeld dat [naam] (middellijk) bestuurder van verzoekster is geworden. Aan de intrekking ligt tot slot ten grondslag dat er een verontrustend signaal is binnengekomen over een dame die bij verzoekster werkt. Zij zou een bepaalde handeling niet hebben willen verrichten waartoe zij werd gedwongen.
2.6.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Voor verzoekster zijn verschenen [naam] en [naam] die zich hebben laten bijstaan door hun gemachtigde. Namens de burgemeester zijn de gemachtigden verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel,
voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat het bedrijf reeds enige tijd gesloten is en deze sluiting grote financiële gevolgen voor haar heeft.
Alcoholwetvergunning
4. Aan de alcoholwetvergunning die verzoekster op 16 maart 2023 is verleend, is het voorschrift verbonden dat elk jaar voor 1 april van dat jaar moet worden aangetoond dat de volledige huur is betaald aan de verhuurder en dat de relatie tussen verzoekster en de verhuurder enkel bestaat uit de betalingsverplichting voortvloeiend uit het huurcontract. Dit voorschrift houdt verband met artikel 3.7 van de Wet Bibob. [1] Verder is verwezen naar de verplichtingen die gelden op grond van de Alcoholwet. In dit geval is van belang het bepaalde in artikel 30a, eerste lid, van de Alcoholwet, waar is bepaald dat een vergunninghouder aan de burgemeester zijn wens meldt een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven. Als een dergelijke melding niet wordt gedaan, wordt de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d van de Alcoholwet ingetrokken. Artikel 31, eerste lid, van de Alcoholwet is dwingend is geformuleerd. Dit betekent dat het de burgemeester niet vrijstaat bij de toepassing van die bepaling belangen af te wegen.
4.1.
Verzoekster ontkent niet dat zij niet aan het bepaalde in artikel 30a, eerste lid, van de Alcoholwet heeft voldaan. Dit houdt in dat de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 31 van de Alcoholwet gehouden was om de vergunning in te trekken. Wat verzoekster daartegen heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Op de in de alcoholvergunning genoemde voorwaarde over het betalen van de huur wordt hierna onder 5.3. ingegaan.
Exploitatievergunning
5. Op grond van de APV is het verboden zonder exploitatievergunning een seksbedrijf uit te oefenen (artikel 3:3, eerste lid van de APV). In de exploitatievergunning staat de naam van de exploitant (artikel 3:8 van de APV). Verder is van belang dat aan de exploitatievergunning die op 16 maart 2023 is verstrekt meerdere voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde over de betaling van de huur die ook in de alcoholwetvergunning is opgenomen.
Op grond van artikel 3:10 van de APV moet de vergunning elke verandering zo spoedig mogelijk aan de burgemeester melden als door die verandering het seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, van de APV in de vergunning opgenomen gegevens. Dat geldt voor de wijziging van de leidinggevende en ook voor het niet langer voldoen aan de verplichting tot huurbetaling. De vergunning wordt ingetrokken wanneer de aan de burgemeester verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest (artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a van de APV). Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de vergunning worden ingetrokken als in verband met gewijzigde omstandigheden de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning (b), een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden (c) of zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituee of klanten (f).
5.1.
De burgemeester is van mening dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:10 van de APV. Verzoekster heeft niet gemeld dat zij een huurachterstand heeft. Als de burgemeester dit bij de beoordeling van de aanvraag had geweten, had hij de vergunning niet verstrekt. Verzoekster heeft aangevoerd dat de burgemeester wist, althans had kunnen weten, van de huurachterstand op het moment van verstrekking van de vergunning.
De burgemeester heeft in reactie hierop aangevoerd dat hij verzoekster op 20 februari 2023 om een nadere toelichting heeft gevraagd over de huurbetalingen, omdat er ten aanzien hiervan onduidelijkheden waren. In haar mail van 8 maart 2023 heeft verzoekster hierop gereageerd. Op basis van de inhoud van die mail, mocht de burgemeester er naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs vanuit gaan dat er op dat moment geen sprake was van een huurachterstand. Gelet op het belang dat de burgemeester hecht aan de voorwaarde dat er enkel een huurbetalingsverplichting mocht bestaan tussen verzoekster en de verhuurder, betekent de schending van deze voorwaarde dat de vergunning niet zou zijn verleend als op het moment van verstrekking van de vergunning deze huurachterstand bekend zou zijn. Dit is een grond voor intrekking van de vergunning.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester de vergunning kan intrekken, als een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden. Daarvan is in dit geval sprake en wordt door verzoekster ook niet ontkend, zodat de burgemeester in redelijkheid dit ten grondslag heeft kunnen leggen aan de intrekking.
5.3.
Met betrekking tot de huurachterstand overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van het Bibob-advies aan de beide vergunningen de voorwaarde is verbonden dat geen huurachterstanden mogen bestaan. Deze voorwaarde geldt sinds het verlenen van de vergunningen in 2023 en omdat daartegen geen beroepsmiddelen zijn aangewend, staat deze voorwaarde in rechte vast. Het voorschrift is op geen enkele wijze onduidelijk en het staat vast dat verzoekster niet aan deze voorwaarde heeft voldaan. Daarmee heeft de burgemeester ook het bestaan van een huurachterstand ten grondslag kunnen leggen aan het intrekken van de vergunningen.
5.4.
De burgemeester heeft in het besluit van 1 juli 2025 als grond voor intrekking van de vergunning ook nog overwogen dat er sprake is van een verontrustend signaal over een dame werkzaam bij [verzoekster] . Gedoeld wordt op een incident dat op 29 november 2024 heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie, kan de voorzieningenrechter niet duidelijk opmaken wat er op die datum precies is gebeurd. De verklaringen lopen uiteen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester deze grond in redelijkheid niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
5.5.
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de burgmeester in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat verzoekster op verschillende gronden heeft gehandeld in strijd met de verleende exploitatievergunning en dat dit leidt tot intrekking van die vergunning.
6. Dat de intrekking van de vergunningen onevenredig dan wel onevenwichtig zou zijn, is de voorzieningenrechter niet gebleken. De geconstateerde overtredingen zijn daarvoor te ernstig en niet valt in te zien dat de gebreken door het indienen van een nieuwe aanvraag door de exploitant en het alsnog voldoen van de huur op korte termijn zullen worden hersteld.
6.1.
Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Hij ziet dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt hij nog op dat verzoekster met haar verzoek wil bereiken dat haar bedrijf weer open kan. Hiervoor heeft zij zowel een alcoholwetvergunning als een exploitatievergunning op grond van de APV nodig, die zij op dit moment niet heeft. Het verzoek ziet er op te bepalen dat verzoekster over beide
vergunningen wordt geacht te beschikken. Het inwilligen van een dergelijk verzoek is zeer vergaand in het kader van een voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het verzoek naar zijn aard dan ook te verstrekkend om bij wijze van voorlopige voorziening te worden toegewezen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur