ECLI:NL:RBNNE:2025:2933

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
18.201410.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 1 januari 2024, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de aangeefster, die in een staat van bewusteloosheid verkeerde, seksueel te benaderen. Tijdens de zitting op 8 juli 2025 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. van der Meer, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. L.J. van der Heide.

De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaring van de aangeefster consistent was, er geen ander bewijs was dat haar verklaring ondersteunde. De getuigen die waren opgeroepen, gaven weliswaar aan dat de aangeefster emotioneel was na het incident, maar dit was niet voldoende om de verklaring van de aangeefster te bevestigen. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, een verklaring van één getuige niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen zonder bijkomend bewijs.

Na zorgvuldige overweging van het dossier concludeerde de rechtbank dat er geen wettig bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast had de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar omdat het feit niet bewezen was, werd ook deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank bepaalde dat de aangeefster haar eigen proceskosten moest dragen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. H.J. Schuth, en de rechters mr. R. Depping en mr. E.P. van Sloten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/201410-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2001 te [geboorte plaats] , wonende te [adres]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Veendam, althans in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten door:
  • zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen, en/of
  • die [slachtoffer] te zoenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er, hoewel zij de verklaring van aangeefster [slachtoffer] op zichzelf consistent en betrouwbaar acht, onvoldoende steunbewijs voorhanden is. Getuigen [getuige] en [getuige] hebben een verklaring afgelegd over de emotionele toestand van aangeefster vlak na het incident. Dit kan onder omstandigheden dienen als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, maar uit vaste jurisprudentie volgt dat er daarnaast nog ander bewijs in het strafdossier moet zijn. In de onderhavige zaak is daarvan geen sprake. Dit maakt dat het strafdossier onvoldoende wettig bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gewraakte seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Dat is ook in deze zaak het geval. Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte, terwijl zij sliep, zijn vingers in haar vagina heeft gebracht en haar heeft gezoend. Verdachte heeft de seksuele handelingen ontkend. Op grond van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is dus bijkomend bewijs (steunbewijs) nodig uit een van de getuige in dit geval aangeefster onafhankelijke bron.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de gewraakte seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangeefster, in die zin dat het
steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van aangeefster. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Een de auditu-verklaring (van horen zeggen), inhoudende een weergave van wat de aangeefster aan de betrokken getuige heeft verteld, levert onvoldoende steun op. Wanneer een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming onder omstandigheden wel voldoende steunbewijs opleveren (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij in de nacht van 31 december 2023 op 1 januari 2024 in de kamer van haar vriend, getuige [getuige] , sliep. Terwijl zij sliep, zou verdachte haar hebben gezoend en zijn vingers in haar vagina hebben gebracht. Zij heeft verklaard dat zij verdachte herkende aan het baardje en zijn geur. Verdachte heeft ontkend dat hij in die slaapkamer is geweest; hij heeft verklaard dat hij in de logeerkamer verbleef. Getuigen [getuige] en [getuige] verklaren over de emotionele gemoedstoestand van aangeefster vlak na het incident. Zij hebben verklaard dat zij hebben gezien dat aangeefster in paniek was en moest huilen. Zij heeft aan de getuigen verteld dat verdachte haar bij haar vagina had aangeraakt. Voor het overige bieden de verklaringen van deze getuigen echter geen steun aan de verklaring van aangeefster. Zo hebben zij niet verklaard dat verdachte in de slaapkamer van getuige [getuige] is geweest. Daarnaast is er forensisch onderzoek gedaan, waarbij er
-onder meer- bemonsteringen zijn gedaan aan de vagina van aangeefster. Uit dit onderzoek is geen DNA- materiaal naar voren gekomen dat van verdachte afkomstig was. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het dossier ook overigens geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster bevat.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv. De rechtbank zal verdachte om die reden integraal vrijspreken van het ten laste gelegde.

Benadeelde partij

Mevr. [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.000,-, ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, nu zij heeft gerekwireerd tot vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, vanwege de door hem bepleite vrijspraak, eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. R. Depping en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2025.
mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.