ECLI:NL:RBNNE:2025:2936

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
25/2433
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van een algemeen verbindend voorschrift

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving. Het verzoek is ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta, dat op 5 februari 2025 het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Verzoeker heeft op 11 juli 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit en tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter legt uit dat verzoeker eerst bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 5 februari 2025 voordat hij beroep kon instellen. Aangezien verzoeker dit niet heeft gedaan, heeft de voorzieningenrechter het beroep doorgestuurd naar het college. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft, omdat het te laat is ingediend en gericht is tegen een algemeen verbindend voorschrift, waarvoor geen bezwaar mogelijk is.

Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2433

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [plaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft het college op 4 oktober 2024 verzocht om handhavend op te treden in verband met een schuur van zijn buurman die voor een deel op zijn terrein staat.
2.1.
Bij besluit van 5 februari 2025 heeft het college het verzoek afgewezen.
2.2.
Verzoeker heeft op 11 juli 2025 beroep ingesteld tegen het besluit van het college. Daarnaast heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.3.
Het stelsel van de Awb gaat er van uit dat alvorens beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld, eerst bezwaar wordt gemaakt bij het bestuursorgaan. Omdat verzoeker nog geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2025, heeft de voorzieningenrechter het door verzoeker ingediende beroep op grond van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb doorgestuurd naar het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een voorlopige voorziening kan worden gevraagd in het geval beroep is ingesteld bij de rechtbank, dan wel bezwaar is gemaakt bij het orgaan dat het besluit heeft genomen.
3.1.
Het beroep dat verzoeker heeft ingediend, beschouwt de voorzieningenrechter als een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 5 februari 2025, zodat aan het hierboven genoemde vereiste is voldaan.
3.2.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het bezwaar is ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn ingediend. Het kan zijn dat het college vaststelt dat er een goede reden is voor de termijnoverschrijding, maar vooralsnog is de voorzieningenrechter niet gebleken dat van een dergelijke reden sprake is. Daarnaast ageert verzoeker tegen een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van het bepaalde in artikel 8:3 van de Awb is bezwaar tegen een algemeen verbindend voorschrift, zoals bijvoorbeeld een Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV), niet mogelijk. Bovendien gaat het, zoals verzoeker heeft aangegeven, blijkbaar nog slechts om een voornemen tot wijziging van de APV.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet verder inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.