ECLI:NL:RBNNE:2025:2942

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
24/2284
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting van oude jaren

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan eiser voor de jaren 2000 tot en met 2008 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. De bezwaren van eiser tegen deze aanslagen werden door de inspecteur op 12 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had ook verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen, maar dit verzoek werd op 16 oktober 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de bezwaartermijn was overschreden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte beschikkingen heeft gegeven voor belastingjaren vóór 2010, waardoor deze vernietigd worden. De beroepen inzake de aanslagen worden ongegrond verklaard, terwijl de beroepen inzake de beschikkingen gegrond worden verklaard. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding en hoeft geen griffierecht te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/2284, 24/2286, 24/2287, 24/2288, 24/2289, 24/2290, 24/2291, 24/2292, 24/2293, 24/4552, 24/4553, 24/4554, 24/4555, 24/4556, 24/4557, 24/4558, 24/4559 en 24/4560
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ kantoor Den Haag, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 12 april 2024 en 16 oktober 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser voor de jaren 2000 tot en met 2008 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (
LEE 24/2284, 24/2286 t/m 24/2293).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 op 12 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft gelijktijdig bij beschikkingen in de zin van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) het verzoek van eiser afgewezen, om de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 ambtshalve te verminderen (
LEE 24/4552 t/m 24/4560).
1.4.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser tegen de onder 1.3. vermelde beschikkingen op 16 oktober 2024 ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft zijn beroepschriften aangevuld en de inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de inspecteur. Eiser was, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet aanwezig. De rechtbank heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 14 april 2025 naar het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft deze aangetekende brief op 12 mei 2025 retour ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank eiser op 12 mei 2025 en 16 mei 2025 per gewone post nogmaals uitgenodigd voor de zitting. Omdat de uitnodiging(en) voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan eiser is (zijn) verzonden, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting doorgang laten vinden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren van eiser tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 (1.1.) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de inspecteur terecht en juiste beschikkingen in de zin van artikel 9.6 Wet IB (1.3.) heeft genomen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de bezwaren van eiser tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de inspecteur ten onrechte beschikkingen in de zin van artikel 9.6 Wet IB heeft genomen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf; griffierecht
4. Eiser heeft een (voorlopige) vrijstelling van betaling van het griffierecht gekregen vanwege betalingsonmacht en dus geen griffierecht betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrijstelling van betaling van het griffierecht terecht aan eiser verleend. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen voor deze beroepsprocedures.
Heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5.1.
De rechtbank constateert dat eiser de in geschil zijnde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 niet heeft overgelegd. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geschreven dat hij, gelet op de oude jaren waar de aanslagen op zien, niet meer beschikt over deze aanslagen. De inspecteur stelt dat gelet op de termijn waarna de bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag vervalt, het aannemelijk is dat de dagtekening steeds vóór 1 januari 2012 ligt. Eiser heeft dit niet weersproken en de rechtbank zal daar voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de bezwaren vanuit gaan.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 in dat geval uiterlijk op 31 december 2011 zijn gedagtekend, terwijl niet is gesteld of gebleken dat deze aanslagen na deze datum bekend zijn gemaakt. Gelet hierop eindigde de bezwaartermijn voor de aanslagen uiterlijk op 13 februari 2012 ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 22j van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). De als bezwaarschriften aangemerkte klacht van eiser is volgens de op de digitale kopie daarvan vermelde datum op 12 februari 2024 door de inspecteur ontvangen. De bezwaarschriften zijn dus zeer ruim na afloop van de bezwaartermijn ontvangen.
5.3.
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, ondanks dat hij daartoe is uitgenodigd door de inspecteur, geen specifieke feiten en omstandigheden gesteld die tot een dergelijk oordeel zouden kunnen leiden. Ook in beroep heeft eiser niets aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij met de te late indiening van de bezwaarschriften niet in verzuim is geweest.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de inspecteur bij de bestreden uitspraken de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de behandeling van de inhoudelijke geschilpunten met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008.
Heeft de inspecteur terecht en juiste beschikkingen in de zin van artikel 9.6 Wet IB gegeven?
6.
6.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 9.6 Wet IB met ingang van 2010 is ingevoerd ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2010. Bij de invoering is uitdrukkelijk bepaald dat het nieuwe regime van ambtshalve verminderingen uitsluitend geldt voor belastingaanslagen over het jaar 2010 en verder. [1] Om uitvoeringstechnische redenen is ervan afgezien om de regeling ook op oudere jaren van toepassing te laten zijn.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat de inspecteur beschikkingen heeft gegeven voor belastingjaren die zijn gelegen vóór 2010. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wettelijke grondslag voor deze beschikkingen ontbreekt en dat deze vernietigd dienen te worden. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de inspecteur bij de bestreden uitspraken de bezwaren van eiser ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
6.3.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de inspecteur de als verzoeken om ambtshalve vermindering (van de aanslagen IB/PVV 2000 tot en met 2008) aangemerkte bezwaren overigens op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er meer dan vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. [2] De inspecteur had dit besluit als ambtshalve beslissing moeten nemen. Tegen dergelijke ambtshalve genomen beslissingen staan vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht [3] geen rechtsmiddelen open en bezwaren daartegen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

7.
7.1.
De beroepen inzake de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2008 zullen ongegrond worden verklaard. Eiser heeft geen recht op een proceskostenvergoeding. Eiser heeft geen griffierecht betaald (zie 4.).
7.2.
De beroepen inzake de beschikkingen in de zin van artikel 9.6 wet IB zullen gegrond worden verklaard.
7.3.
Wat betreft de onder 7.2. vermelde gegronde beroepen overweegt de rechtbank ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht als volgt. Eiser heeft weliswaar gevraagd om proceskosten te vergoeden, maar heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt om welke kosten dat gaat. De rechtbank zal de inspecteur daarom niet veroordelen tot een proceskostenvergoeding. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald (zie 4.), hoeft de inspecteur geen griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
in de beroepen met de zaaknummers LEE 24/2284, 24/2286, 24/2287, 24/2288, 24/2289, 24/2290, 24/2291, 24/2292 en 24/2293:
- verklaart de beroepen ongegrond;
in de beroepen met de zaaknummers LEE 24/4552, 24/4553, 24/4554, 24/4555, 24/4556, 24/4557, 24/4558, 24/4559 en 24/4560:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2024;
- vernietigt de beschikkingen in de zin van artikel 9.6 Wet IB;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Sanna, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 17 juli 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel XXVII, eerste lid, onder a, van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010.
2.Artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
3.Artikel 26 AWR.