ECLI:NL:RBNNE:2025:2976

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
18/399976-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal met geweld en veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van MDMA

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal met geweld en van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de afpersing en geen actieve rol had gespeeld in de uitvoering ervan. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de verdachte in de auto bleef zitten tijdens de afpersing niet voldoende was om te spreken van medeplichtigheid. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk 2,88 gram MDMA aanwezig had, waarvoor hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 14 uren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de aard van het feit bij de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het feit niet bewezen was waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling, omdat deze al onherroepelijk was uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/399976-24
parketnummer vordering na voorwaardelijke veroordeling: 23/001321-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 juli 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman,
mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Anloo, gemeente Aa en Hunze, op de openbare weg aan de [adres] , althans in Nederland, omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon, jas, schoenen, pasjeshouder, horloge, inlogcode bank en/of inlogcode telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of door knietjes te geven tegen het hoofd
EN/OF
hij op of omstreeks 2 november 2024 te Anloo, gemeente Aa en Hunze, op de openbare weg aan de [adres] , althans in Nederland, omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, jas, schoenen, pasjeshouder en/of horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of door knietjes te geven tegen het hoofd
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 2 november 2024 te Anloo, gemeente Aa en Hunze, op de openbare weg aan de [adres] , althans in Nederland, omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon, jas, schoenen, pasjeshouder, horloge, inlogcode bank en/of inlogcode telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of door knietjes te geven tegen het hoofd bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 november2024 te Anloo, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • het contact tussen die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] tot stand te brengen en/of te faciliteren aangaande voornoemde afpersing van die [slachtoffer] en/of
  • zijn auto ter beschikking te stellen en/of te besturen en/of
  • aanwezig te zijn bij de afpersing en de groep getalsmatig te versterken en/of
  • tezamen met die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] te vertrekken met de goederen van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] achter te laten
EN/OF
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 2 november 2024 te Anloo, gemeente Aa en Hunze, op de openbare weg aan de [adres] , althans in Nederland, omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, jas, schoenen, pasjeshouder en/of horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of door knietjes te geven tegen het hoofd bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 november 2024 te Anloo, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
  • het contact tussen die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] tot stand te brengen en/of te faciliteren aangaande voornoemde diefstal met geweld van die [slachtoffer] en/of
  • zijn auto ter beschikking te stellen en/of te besturen en/of
  • aanwezig te zijn bij de diefstal met geweld en de groep getalsmatig te versterken en/of
  • tezamen met die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] te vertrekken met de goederen van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] achter te laten;
2
hij op of omstreeks 16 december 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende aangevoerd.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en alles bij elkaar genomen, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat het altijd de bedoeling is geweest aangever te beroven. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft de afspraak met aangever opgezet, verdachte bestuurde het voertuig om op een afgelegen plek te komen en eventueel te kunnen vluchten en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de fysieke handelingen verricht. Er is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking, waarbij alle rollen van voldoende gewicht waren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd dat verdachte niet wist dat aangever zou worden afgeperst en dat verdachte hierin geen rol heeft gespeeld. Er was dus geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte behulpzaam is geweest bij door anderen gepleegde feiten en ontbreekt het vereiste dubbel opzet voor medeplichtigheid.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat het medeplegen van een strafbaar feit bewezen kan worden verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal ook dan van voldoende gewicht, voldoende significant, moeten zijn. Daarnaast geldt een dubbel opzetvereiste. De verdachte moet zowel opzet op de onderlinge samenwerking met de mededader(s) hebben gehad, als opzet op het gronddelict: in casu de afpersing.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn drie medeverdachten in de nacht van 2 november 2024 samen met aangever met de auto naar een bospad in Anloo zijn gereden. Terwijl aangever en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen buiten de auto staan te roken, wordt aangever vanuit het niets door deze twee verdachten aangevallen en wordt aangever door deze twee verdachten gedwongen zijn spullen af te geven. Op dat moment zitten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] nog steeds in de auto. Nadat aangever zijn spullen moest en heeft afgegeven, vertrekken de vier medeverdachten met de auto en laten zij aangever achter.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat ten aanzien van de afpersing van aangever sprake is geweest van een vooropgezet plan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte enige rol heeft gehad in de voorbereiding van dit feit. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan zij evenmin vaststellen dat verdachte enige rol heeft gehad bij de uitvoering van de afpersing. Het enkele feit dat verdachte in de auto is blijven zitten, zich niet heeft gedistantieerd en daarna met de medeverdachten van de plek van de afpersing en zonder aangever is weggereden, is onvoldoende om te kunnen spreken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit te meer omdat de rechtbank niet kan vaststellen of en wat verdachte van de afpersing wist en/of heeft meegekregen terwijl hij in de auto zat. Evenmin is vast te stellen dat verdachte degene is geweest die de auto na de afpersing zou hebben bestuurd.
De rechtbank stelt vast dat de schoenen die zes weken na de afpersing onder verdachte zijn aangetroffen, de schoenen betreffen die door aangever bij de afpersing zijn afgegeven. Uit het gegeven dat naderhand een deel van de buit onder verdachte is aangetroffen, doet zeker vraagtekens rijzen, maar daaraan kunnen echter geen conclusies worden verbonden ten aanzien van de rol van verdachte ten tijde van het moeten afgeven van die schoenen door aangever of de wetenschap van verdachte daarvan.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict afpersing heeft gehad en evenmin kan vaststellen dat ten aanzien van het begaan van het misdrijf sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid
Voor strafbare medeplichtigheid is dubbel opzet vereist. Het opzet moet zijn gericht op de hulpverlening en op het misdrijf dat wordt ondersteund, in dit geval de afpersing. Hiervoor is weergegeven wat er met betrekking tot de rol van verdachte is komen vast te staan. Daaruit kan niet blijken dat hij (voorwaardelijk) opzet had op de afpersing gepleegd door de twee medeverdachten. De rechtbank zal verdachte daarom tevens van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing d.d. 16 december 2024, opgenomen op pagina 186 e.v. van het van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] (VISSEN/NN3R024103) d.d. 2 april 2025, voor zover inhoudende:

Inbeslagneming

Plaats: [adres]
Datum: 16 december 2024
Beslagene
Achternaam: [verdachte] Voornamen: [verdachte]
Volgnummer 1
Object: Verdovende mid. (Opium)
Inhoud/specificatie: In een gripzakje zit groene poeder.
2.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 10 januari 2025, opgenomen op pagina 423 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :

Ontvangen onderzoeksitems

Uniek Voorwerp Nummer: AAST4871NL
Object omschrijving: Een klein gripzakje met groene rand met daarin groene tabletdelen en poeder Nettogewicht: 2,88 gram
3.
​Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 001) d.d. 9 januari 2025 opgemaakt door ing. [naam] , opgenomen op pagina 427 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:

Kenmerk: AAST4871NL

Omschrijving FO: tablet, groen, uit 2,88 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek: een
Conclusie: bevat MDMA
Aanvullende informatie: MDMA is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Omdat de verdediging zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, zal de rechtbank dit feit zonder nadere motivering bewezen verklaren.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,88 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, in afwijking van het advies van de reclassering, het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden moet een contactverbod met de medeverdachten worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, conform het advies van de reclassering, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. Verdachte woont begeleid en daarmee is wel degelijk sprake van pedagogische beïnvloeding. Bij de strafoplegging dient daarnaast te worden meegewogen dat
sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. Bij de aanhouding van verdachte zijn namelijk transportboeien aangelegd, zonder dat uit de processen-verbaal blijkt waarom dit noodzakelijk was.
Hiermee is de lichamelijke integriteit van verdachte geschonden en het nadeel bestaat erin dat verdachte pijn en ongemak heeft ervaren. Dit dient tot strafvermindering te leiden.
De raadsman heeft bepleit dat in geval van de enkele bewezenverklaring van feit 2 - gelet op de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met inachtneming van het vormverzuim - moet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Subsidiair kan aan verdachte een werkstraf voor de duur van 10 uren worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 13 maart 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verdovende middelen. Hoewel het hier om een relatief kleine hoeveelheid gaat, blijven deze middelen een gevaar vormen voor de volksgezondheid leiden zij veelal, direct en indirect, tot vele vormen van (ernstige) criminaliteit.
Persoon van verdachte
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat bij verdachte sprake is van stabiliteit op de praktische leefgebieden. Hij woont begeleid en stelt zich begeleidbaar op. Ook heeft hij zelfstandig een dagbesteding gevonden en is hij hier voor gemotiveerd. Verder is het verdachte gelukt een betalingsregeling te treffen met het CJIB en zich hieraan te houden. Op het gebied van het psychosociaal functioneren, het sociale netwerk en de houding van verdachte bestaan zorgen. De reclassering adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen, hoewel hier ook contra-indicaties voor bestaan. Enerzijds is er sprake van impulsiviteit, beïnvloedbaarheid en kan verdachte snel overvraagd worden, maar anderzijds is het zo dat verdachte niet meer deelneemt aan een gezin, eerdere interventies vanuit het adolescentenstrafrecht zijn mislukt en schoolgang niet meer noodzakelijk is. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Het toe te passen sanctiestelsel
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit net meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van de strafbare feiten meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaren heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien de omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daartoe aanleiding geven. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verwachte woonde ten tijde van het bewezenverklaarde niet meer in een gezinssituatie maar, met begeleiding, zelfstandig.
Daarnaast volgde verdachte geen opleiding meer en is hij in staat gebleken zelfstandig een dagbesteding te vinden en een financiële regeling te treffen. Op het gebied van de pedagogische mogelijkheden zijn er dan ook weinig argumenten om te komen tot toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Vormverzuim
Artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, houdt in dat handboeien slechts mogen worden aangelegd (ten behoeve van het transport van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd) indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden. De raadsman heeft terecht opgemerkt dat het dossier niets inhoudt over de reden waarom bij de verdachte ten behoeve van zijn transport handboeien zijn aangelegd. Bij de vraag of dit verzuim moet leiden tot strafvermindering, zoals door de raadsman bepleit, moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt.
Gelet op de beperkte ernst van het verzuim en in aanmerking genomen dat ten aanzien van het ondervonden nadeel niet meer is aangevoerd en gebleken dan dat de verdachte enig ongemak van het boeien heeft ondervonden en in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
Strafoplegging
Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 14 uren, te vervangen door 7 dagen vervangende hechtenis en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank zal, conform het advies van de reclassering, geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.839,87 ter vergoeding van materiële schade en 1.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
23/001321-23
Bij onherroepelijk arrest van 9 november 2023 van het Gerechtshof Amsterdam is verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, waarvan 22 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 november 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat het voorwaardelijk strafdeel reeds volledig en onherroepelijk ten uitvoer is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het voorwaardelijk strafdeel al onherroepelijk ten uitvoer is gelegd. Daarom zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 14 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 1
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

23.001321-23:

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. J. Faber en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2025.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.