Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 2 november 2024 in Anloo, waar de verdachte samen met medeverdachten de aangever zou hebben gedwongen tot de afgifte van zijn persoonlijke bezittingen door middel van geweld. Tijdens de zitting op 8 juli 2025 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door een officier van justitie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden voor, waaronder een contactverbod met de medeverdachten. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de afpersing en geen rol had gespeeld in de uitvoering ervan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat er geen bewijs was voor het vereiste opzet op de afpersing. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, en werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het nieuwe feit.