ECLI:NL:RBNNE:2025:2985

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
18-371133-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met bedreiging met geweld in vereniging tijdens geënsceneerde overval op supermarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met haar toenmalige vriend een geënsceneerde gewapende overval heeft gepleegd op de supermarkt waar zij werkzaam was. De verdachte, geboren in 2006, heeft samen met haar medeverdachte op 26 oktober 2024 in Leeuwarden een geldbedrag van 11.990 euro weggenomen, waarbij de medeverdachte een vuurwapen op haar richtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte een plan hadden om de overval uit te voeren, en dat de bedreiging met geweld, hoewel vooraf afgesproken, voldoende was om de diefstal te kwalificeren als diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 195 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, Poiesz Supermarkten B.V., tot schadevergoeding van 10.864,71 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/371133-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 oktober 2024 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 11.990 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Poiesz Supermarkten B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen verdachte zelf, [verdachte] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat haar mededader aan voornoemde [verdachte] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of dit vuurwapen tegen het hoofd van die [verdachte] heeft gehouden en/of op het lichaam van die [verdachte] heeft gericht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 26 oktober 2024 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van 11.990 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan Poiesz Supermarkten B.V., in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, en welk goed verdachte en/of haar mededaders, uit hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking van verdachte zelf, [verdachte] , als algemeen medewerker van Poiesz Supermarkten B.V., in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld in vereniging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 januari 2025, opgenomen op pagina 294 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 27 januari 2025, inhoudend de verklaring van [medeverdachte] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2024, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [aangever] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
BewijsoverwegingFeitelijke toedracht
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Op 26 oktober 2024 heeft verdachte samen met haar toenmalige vriend, medeverdachte [medeverdachte] , een in scène gezette gewapende overval gepleegd op haar werkgever, Poiesz te Leeuwarden, waarbij een geldbedrag van 11.990 euro is buitgemaakt. Verdachte was degene die, die avond, de kas moest opmaken en had daarom toegang tot de kluis waarin het geld lag.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens de in scène gezette overval een pistool gericht op het hoofd en het lichaam van verdachte. Beide verdachten hebben bekend dat sprake was van een vooropgezet plan om een geënsceneerde gewapende overval te plegen.
Kwalificatie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] juridisch dient te worden gekwalificeerd. Verdachte heeft de kluis met daarin 11.990 euro geopend, waarna medeverdachte [medeverdachte] het geld uit de kluis heeft gehaald en heeft meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat de diefstal van het geld hiermee wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of deze diefstal is gepleegd met (bedreiging met) geweld. De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] tijdens de geënsceneerde overval een vuurwapen bij zich had en tegen het hoofd van verdachte heeft gehouden en op het lichaam van verdachte heeft gericht. Dat verdachte zich hierdoor niet daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze dreiging omdat de bedreiging met het vuurwapen voorafgaand aan de geënsceneerde overval was afgesproken maakt voor het vervullen van dit bestanddeel niet uit. Geweld dat op zichzelf niet strafbaar is, staat niet in de weg aan een veroordeling van diefstal (met bedreiging) met geweld. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een bedreiging met geweld bestaande uit het richten van het vuurwapen op het hoofd en het lichaam van verdachte. Bij de doorzoeking van de kamer van medeverdachte [medeverdachte] in Duitsland is een gaspistool aangetroffen. Medeverdachte
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij dat vuurwapen tijdens de overval bij zich had.
Tot slot is voor een bewezenverklaring van diefstal met bedreiging met geweld vereist dat verdachten met deze bedreiging het oogmerk hebben gehad om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het gestolene te verzekeren. Uit de chatberichten die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar over en weer hebben gestuurd blijkt dat bij hen de angst bestond dat de manager van de Poiesz tijdens de in scène gezette overval mee zou kijken of de deur van het kantoor waar de overval plaatsvond zou opendoen. Zij hebben daarom afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen meermalen op verdachte zou richten. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat verdachten met deze bedreiging met geweld het oogmerk hebben gehad op de vergemakkelijking van de diefstal.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld in vereniging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 26 oktober 2024 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 11.990 euro toebehorend aan Poiesz Supermarkten B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen verdachte zelf, [verdachte] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat haar mededader aan [verdachte] een vuurwapen heeft getoond en dit vuurwapen tegen het hoofd van die [verdachte] heeft gehouden en op het lichaam van die [verdachte] heeft gericht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Zij heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 195 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank eveneens verzocht toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich kan vinden in de straf zoals geëist door de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportages van de reclassering van VNN d.d. 21 november 2024 en 3 februari 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 mei 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte, die werkzaam was bij de Poiesz, heeft met haar toenmalige vriend een geënsceneerde gewapende overval gepleegd op die supermarkt. Verdachte had de bewuste avond de taak om de kas op te maken en had daarom toegang tot de kluis. De overval vond plaats even voor sluitingstijd, omdat het dan rustig in de winkel zou zijn. Medeverdachte had zijn gezicht bedekt en had een wapen bij zich om de overval “echt” te doen lijken voor het geval het aanwezige personeel de diefstal zou zien. Na de overval heeft verdachte zich richting de Poiesz en haar collegas voorgedaan als slachtoffer en door de Poiesz betaalde therapie aanvaard. Hoewel de medewerkers van de Poiesz de geënsceneerde overval niet hebben gezien, zijn de psychische gevolgen voor hen groot geweest. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de veilige werkomgeving en op het gevoel van veiligheid van haar collegas. Verdachte heeft door een groot geld bedrag te stelen inbreuk gemaakt op het eigendom van de Poiesz. Van de buit hebben verdachte en de medeverdachte onder andere meerdere keren in hotels verbleven. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door financieel gewin zonder stil te staan bij de gevolgen van haar handelen voor de supermarkt en haar collegas. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat zij door haar handelwijze het vertrouwen dat het bedrijf en haar collegas in haar hadden heeft geschaad.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 13 mei 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De reclassering adviseert de rechtbank als volgt. Verdachte woont bij haar moeder. Het contact met moeder is wisselend en met haar vader heeft verdachte nauwelijks contact. Verdachte volgde destijds een
opleiding en zij was vier dagen per week werkzaam bij de Poiesz. Verdachte is inmiddels verhuisd en volgt in Rotterdam een opleiding en heeft daar ook werk. De relatie met de medeverdachte is beëindigd.
Verdachte komt bij de reclassering over als een kwetsbare vrouw. Volgens de reclassering is sprake van steunende familiecontacten, maar het verdere sociale netwerk van verdachte lijkt niet positief. De reclassering adviseert jeugdrecht toe te passen en vindt het van belang dat de bijzondere voorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachte zijn opgelegd, als bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf worden verbonden. Hierbij gaat het om een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachte, het volgen van onderwijs en het hebben van dagbesteding. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Ter zitting heeft de medewerker van de jeugdreclassering, die verdachte in het kader van de schorsing heeft begeleid, verklaard dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De medewerker van de jeugdreclassering heeft geadviseerd dat het van belang is dat verdachte een behandeling krijgt die erop gericht is om haar weerbaarder te maken ter voorkoming van recidive. Deze behandeling kan volgens de jeugdreclassering plaatsvinden in een vrijwillig kader. Een straf zonder bijzondere voorwaarden is volgens de jeugdreclassering toereikend.
Toepassing volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal, zoals door de officier van justitie en de verdediging is verzocht, het jeugdstrafrecht toepassen.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) jeugd. Bij een diefstal met bedreiging van geweld in de vorm van een overval op een winkel, is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden. In deze zaak is sprake van geënsceneerde overval, zodat de rechtbank zal afwijken van het genoemde oriëntatiepunt.
Alles afwegend acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een jeugddetentie voor de duur van 195 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank stelt daarbij de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachte, omdat niet is gemotiveerd dat dit verbod recidivebeperkend is en de bijzondere voorwaarde van het volgen van onderwijs dan wel hebben van dagbesteding, omdat verdachte inmiddels weer onderwijs volgt en dagbesteding in de vorm van een baan heeft. Gelet op dat verdachte haar leven op orde lijkt te hebben qua opleiding en dagbesteding, is het naar het oordeel van de rechtbank niet passend als verdachte nog naar de jeugdgevangenis moet. De rechtbank vindt wel dat verdachte gelet op de ernst van het feit een forse werkstraf moet uitvoeren.
Anders dan de jeugdreclassering ter zitting heeft geadviseerd is de rechtbank, conform het advies van de reclassering (VNN), van oordeel dat het voor het verminderen van de kans op recidive nodig is dat de jeugdreclassering bij verdachte betrokken blijft.

Benadeelde partij

Poiesz Supermarkten B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 10.864,71 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien haar medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 195 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 180 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Dat veroordeelde meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
Dat veroordeelde zich, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, laat behandelen door GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid gevestigd aan de Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden
,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of
meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met
het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van de benadeelde partij Poiesz Supermarkten B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan Poiesz Supermarkten B.V. te betalen:
  • het bedrag van 10.864,71 (zegge: tienduizend achthonderdvierenzestig euro en eenenzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van Poiesz Supermarkten B.V. aan de Staat te betalen een bedrag van 10.864,71 (zegge: tienduizend achthonderdvierenzestig euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P. Eckert, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2025.
Mr. H.P. Eckert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.