ECLI:NL:RBNNE:2025:2986

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
18-347898-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met bedreiging met geweld in vereniging tijdens een in scène gezette overval op een supermarkt

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met zijn toenmalige vriendin een in scène gezette gewapende overval heeft gepleegd op een supermarkt, Poiesz Supermarkten B.V., in Leeuwarden. De overval vond plaats op 26 oktober 2024, waarbij een geldbedrag van 11.990 euro werd gestolen. De verdachte heeft tijdens de overval een vuurwapen, of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van zijn medeverdachte gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een plan hadden om de overval te plegen, en dat de bedreiging met geweld, hoewel vooraf afgesproken, voldoende was om de diefstal te kwalificeren als diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, Poiesz Supermarkten B.V., tot schadevergoeding van 10.864,71 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade, samen met zijn medeverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/347898-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 11.990 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Poiesz Supermarkten B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen zijn mededader, [mededader] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, aan voornoemde [mededader] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of dit vuurwapen tegen het hoofd van die [mededader] heeft gehouden en/of op het lichaam van die [mededader] heeft gericht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van 11.990 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan Poiesz Supermarkten B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders, uit hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking van zijn mededader, [mededader] , als algemeen medewerker van Poiesz Supermarkten B.V., in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld in vereniging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 november 2024, opgenomen op pagina 253 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer]
d.d. 27 januari 2025, inhoudend de verklaring van [mededader] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2024, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [aangever] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
BewijsoverwegingFeitelijke toedracht
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Op 26 oktober 2024 heeft verdachte samen met zijn toenmalige vriendin, medeverdachte [mededader] , een in scène gezette gewapende overval gepleegd op de werkgever van medeverdachte, Poiesz te Leeuwarden, waarbij een geldbedrag van 11.990 euro is buitgemaakt. Medeverdachte was degene die, die avond, de kas op moest maken en had daarom toegang tot de kluis. Verdachte heeft tijdens de in scène gezette overval een pistool gericht op het hoofd en het lichaam van medeverdachte [mededader] . Beide verdachten hebben bekend dat sprake was van een vooropgezet plan om een geënsceneerde gewapende overval te plegen.
Kwalificatie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte en medeverdachte [mededader] juridisch dient te worden gekwalificeerd. Medeverdachte [mededader] heeft de kluis met daarin 11.990 euro geopend, waarna verdachte het geld uit de kluis heeft gehaald en heeft meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat de diefstal van het geld hiermee wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of deze diefstal is gepleegd met (bedreiging met) geweld. De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens de geënsceneerde overval een vuurwapen tegen het hoofd van medeverdachte [mededader] heeft gehouden en op het lichaam van medeverdachte heeft gericht. Dat medeverdachte [mededader] zich hierdoor niet daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld omdat de bedreiging met het vuurwapen voorafgaand aan de geënsceneerde overval was afgesproken maakt voor het vervullen van dit bestanddeel niet uit. Geweld dat op zichzelf niet strafbaar is, staat niet in de weg aan een veroordeling van diefstal (met bedreiging) met geweld. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, sprake is van een bedreiging met geweld bestaande uit het richten van het vuurwapen op het hoofd en het lichaam van medeverdachte [mededader] . Bij de doorzoeking van de kamer van verdachte in Duitsland is een gaspistool aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij dat vuurwapen tijdens de overval bij zich had.
Tot slot is voor een bewezenverklaring van diefstal met bedreiging met geweld vereist dat verdachten met deze bedreiging het oogmerk hebben gehad om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het gestolene te verzekeren. Uit de chatberichten die verdachte en medeverdachte [mededader] elkaar over en weer hebben gestuurd blijkt dat bij hen de angst bestond dat de manager van de Poiesz tijdens de in scène gezette overval mee zou kijken of de deur van het kantoor waar deze plaatsvond zou opendoen. Zij hebben daarom afgesproken dat verdachte het vuurwapen meermalen op medeverdachte [mededader] zou richten. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat verdachten met deze bedreiging met geweld het oogmerk hebben gehad op de vergemakkelijking van de diefstal.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld in vereniging.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2024 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 11.990 euro toebehorend aan Poiesz Supermarkten B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen zijn mededader, [mededader] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij aan [mededader] een vuurwapen heeft getoond en dit vuurwapen tegen het hoofd van die [mededader] heeft gehouden en op het lichaam van die [mededader] heeft gericht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel zes maanden bedraagt en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft en ten tijde van de uitspraak van deze zaak ruim zeven maanden in voorlopige hechtenis zit. Indien verdachte direct na de uitspraak in vrijheid wordt gesteld zal hij weer aan het werk kunnen, hetgeen recidivebeperkend werkt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 6 juni 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 mei 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich met zijn toenmalige vriendin schuldig gemaakt aan het plegen van een geënsceneerde gewapende overval op de Poiesz waar medeverdachte werkzaam was. De overval vond plaats even voor sluitingstijd, omdat het dan rustig in de winkel zou zijn. De medeverdachte had de bewuste avond de taak om de kas op te maken en had daarom toegang tot de kluis. Verdachte had zijn gezicht bedekt en had een wapen bij zich om de overval “echt” te doen lijken voor het geval dat het aanwezige personeel de diefstal zou zien. Hoewel de medewerkers van de Poiesz de geënsceneerde overval niet hebben gezien, zijn de psychische gevolgen voor hen groot geweest. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de veilige werkomgeving en op het gevoel van veiligheid van de medewerkers van de Poiesz. Verdachte heeft door een groot geld bedrag te stelen inbreuk gemaakt op het eigendom van de Poiesz. Van de buit hebben verdachte en de medeverdachte onder andere meerdere keren in hotels verbleven. Verdachte heeft gehandeld vanuit financieel gewin zonder stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 13 mei 2025 blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 6 juni 2025 blijkt dat verdachte vanwege het verliezen van zijn werk, en daarmee zijn inkomen, de verleiding niet kon weerstaan om snel geld “te verdienen”. Volgens de reclassering is het van belang dat verdachte over een stabiele dagbesteding en een legaal inkomen beschikt om de kans op recidive te voorkomen. Daarnaast wordt de relatie met zijn toenmalige vriendin, de medeverdachte, als risicoverhogend beschouwd. Verder concludeert de reclassering dat verdachte stabiel functioneert op meerdere leefgebieden. Hij beschikt over huisvesting en heeft een overwegend positief sociaal netwerk, er zijn geen aanwijzingen voor psychosociale problemen of middelengebruik. Verdachte zegt spijt te hebben van wat hij heeft gedaan en noemt dat dit gedrag niet bij hem past. Volgens de reclassering heeft verdachte duidelijke positieve voornemens en lijkt hij te beschikken over de vaardigheden om zijn leven in de toekomst op een prosociale wijze vorm te geven. Het risico op recidive en het risico op letsel schat de reclassering in als laag-gemiddeld. De reclassering ziet geen aanleiding bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oplegging van een gevangenisstraf. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Indien sprake is van een diefstal met bedreiging met geweld in de vorm van een overval van een winkel, is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. In deze zaak is sprake van geënsceneerde overval, zodat de rechtbank zal afwijken van het genoemde oriëntatiepunt.
De rechtbank houdt in strafverlagende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte ter zitting openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft genomen en dat hij first offender is. Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf stellen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur 360 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarbij als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

Poiesz Supermarkten B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 10.864,71 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank op 89.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de tijd die veroordeelde in het buitenland in detentie heeft doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van deze straf, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van de benadeelde partij Poiesz Supermarkten B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan Poiesz Supermarkten B.V. te betalen:
  • het bedrag van 10.864,71 (zegge: tienduizend achthonderdvierenzestig euro en eenenzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van Poiesz Supermarkten B.V. aan de Staat te betalen een bedrag van 10.864,71 (zegge: tienduizend achthonderdvierenzestig euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 89 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P. Eckert, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2025.
Mr. H.P. Eckert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.