ECLI:NL:RBNNE:2025:3013

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
25-02509
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning na vondst van een wapen en munitie

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de sluiting van de woning van verzoekster, die huurt van woningstichting Acantus. De sluiting is het gevolg van de vondst van een vuurwapen en munitie in de woning op 6 november 2024, tijdens een politieonderzoek naar een bedreiging. De burgemeester van de gemeente Oldambt heeft op 8 juli 2025 besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, te beginnen op 23 juli 2025. Verzoekster is het niet eens met deze sluiting en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting heeft kunnen herleiden op het moment dat de ex-partner van verzoekster, bij wie het wapen was aangetroffen, op 17 juni 2025 vrij kwam uit detentie. Na zijn vrijlating zijn er meldingen van overlast en geweldsincidenten rondom de woning van verzoekster, wat de sluiting rechtvaardigt.

De voorzieningenrechter heeft ook de evenwichtigheid van de sluiting beoordeeld. Hij oordeelt dat de burgemeester de belangen van de openbare orde en veiligheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van verzoekster. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is, en dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2509

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K.N. Altunzade),
en

de burgemeester van de gemeente Oldambt

(gemachtigde: mr. A.A. Westers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: woningstichting Acantus uit Veendam

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning die verzoekster huurt aan de [straat] in [woonplaats] . Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Totstandkoming van het besluit en het procesverloop

2. Op 6 november 2024 is er bij de meldkamer van de politie een melding gedaan van een bedreiging. Hierop heeft de politie een onderzoek gestart. Gaandeweg het onderzoek is er ook onderzoek gedaan in de woning van verzoekster. Op dit adres staat ook ingeschreven de ex van verzoekster, [naam] . De politie heeft in de woning op 6 november 2024 een vuurwapen en munitie aangetroffen. Verzoekster huurt deze woning van Acantus.
2.1.
Bij brief van 18 november 2024 heeft de burgemeester verzoekster kenbaar gemaakt het voornemen te hebben om gebruik te maken van de hem op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet ter beschikking staande middel om bestuursrechtelijk op te treden. De burgemeester is voornemens de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van 3 maanden vanaf 1 december 2024 tot en met 1 maart 2025. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze daarover mee te delen. Van deze gelegenheid heeft verzoekster op 22 november 2024 gebruik gemaakt.
2.2.
Bij besluit van 8 juli 2025 heeft de burgemeester de woning gesloten voor de duur van drie maanden vanaf 23 juli 2025 tot en met 23 oktober 2025.
2.3.
Tegen voormeld besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juli 2025 op zitting behandeld.
Op de zitting zijn verschenen: verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld van M. Ubels en M. Woelders en namens de derde belanghebbende mr. H. Klatter en C. Buirs.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.1.
De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is.
Kader woningsluiting
4. Een sluiting van een woning betreft een ingrijpende maatregel. Indien en voor zover de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet tot sluiting over te gaan, moet hij wanneer hij daartoe wil overgaan het concrete geval toetsen aan het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Die toets houdt in dat de burgemeester (i) de noodzakelijkheid en (ii) de evenwichtigheid van de sluiting van de woning moet beoordelen.
Bevoegdheid burgemeester o.g.v. art 174 Gemeentewet en noodzaak
5. Tussen partijen is niet in geschil dat op 6 november 2024 een wapen en munitie als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie is aangetroffen. Verzoekster betwist dat de burgemeester bevoegd is om op grond van art 174a eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet de woning van verzoekster te sluiten, omdat het wapen en de munitie zich reeds lange tijd niet meer in de woning bevinden. De gedragingen op grond waarvan de burgemeester de woning nu wil sluiten, zijn volgens verzoekster geen gedragingen die verband houden met het wapenbezit.
5.1.
De burgemeester heeft aangevoerd dat het voornemen om de woning te sluiten in december 2024, bij een voornemen is gebleven, omdat op dat moment de noodzaak om de woning te sluiten niet meer aanwezig was. [naam] bij wie het wapen is aangetroffen, was op dat moment gedetineerd. Hij is op 17 juni 2025 vrijgekomen en onmiddellijk vanaf dat moment zijn er verontrustende meldingen binnengekomen omtrent het gedrag van [naam] . De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid om de woning te sluiten op grond van de c-grond is herleefd op het moment dat [naam] vrij is gekomen en de overlast weer toenam. Hij acht de kans dat hij op korte termijn weer over een wapen gaat beschikken niet ondenkbeeldig.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van het bepaalde in artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder c van de Gemeentewet, op het moment dat het wapen was gevonden op 6 november 2024. Verzoekster betwist dat niet. Kort na verzending van het voornemen, is de noodzaak tot sluiting komen te vervallen, omdat [naam] is vast is gezet. [naam] heeft vastgezeten tot 17 juni 2025. Na zijn vrijlating heeft hij weer zijn intrek genomen in de woning aan de [straat] . Verzoekster woont vanaf dat moment bij haar dochter in haar woning aan de [straat] in [woonplaats] Verzoekster betwist niet dat er vanaf de datum van vrijlating van [naam] , sprake is van overlast rond de woning waarbij hij betrokken is. Het standpunt van de burgemeester dat de bevoegdheid tot sluiting en de noodzaak zijn herleefd op het moment dat [naam] weer vrij kwam en de overlast weer terugkeerde, is volgens de voorzieningenrechter houdbaar. Daarbij spelen de antecedenten van [naam] , zijn criminele netwerk en de verklaring die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd op 6 november 2024, dat hij een wapen heeft om zijn familie te beschermen, een grote rol. Op basis hiervan heeft de burgemeester het aannemelijk mogen achten dat er binnenkort weer een wapen in de woning aanwezig zal zijn. Dat er een periode van 9 maanden zit tussen de vondst van het wapen en de feitelijke sluiting maakt niet dat de noodzaak om de woning nu te sluiten niet meer aanwezig is. De periode van 9 maanden is te rechtvaardigen door het feit dat [naam] in die periode vast zat en er in die periode veel minder tot geen sprake was van verstoring van de openbare orde waardoor de noodzaak om de woning te sluiten ontbrak. Op het moment dat [naam] vrijkwam is de noodzaak om de woning te sluiten weer actueel geworden. Zo zijn er meldingen van gewelddadige incidenten als het bedreigen van mensen in de nabijheid van de woning en op het terras bij café de Haven en een poging verzoekster aan te rijden. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten op de c-grond noch dat de noodzaak ontbrak om de woning te sluiten.
Geschiktheid
6. De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting geschikt is om het doel, het wegnemen van de ernstige verstoring van de openbare orde, te bewerkstelligen.
Evenwichtigheid
7. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Ook heeft de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State in een uitspraak van 22 maart 2023 overwogen dat inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Het is in de eerste plaats aan verzoeker om een vervangende verblijfplaats te vinden. Wel dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
7.1.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de sluiting van de woning voor de duur van 3 maanden onevenredig is en dat de burgemeester haar belangen onvoldoende heeft afgewogen. Verzoekster woont namelijk in een aangepaste woning. Hierdoor is sprake van een bijzondere binding met de woning. Het is voor haar niet eenvoudig om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden. De burgemeester stelt dat verzoekster bij haar dochter kan verblijven, maar de woningbouwvereniging overweegt om ook het huurcontract van de dochter op te zeggen, zodat de mogelijkheid om bij haar dochter te gaan wonen niet aanwezig is.
7.2.
Volgens de burgemeester weegt het belang van de bescherming van de openbare orde en veiligheid zwaarder dan het belang van verzoekster.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een bijzondere binding met de woning heeft en dat de sluiting van de woning om die reden onevenwichtig is. Uit het feit dat verzoekster al geruime tijd in de woning van haar dochter verblijft, welke woning niet aangepast is, leidt de voorzieningenrechter af dat verzoekster kennelijk in een niet aangepaste woning kan wonen. Dat de dochter van verzoekster geen ruimte zou hebben om haar op te vangen, komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor, omdat verzoekster daar inmiddels geruime tijd verblijft. Kennelijk heeft de dochter de mogelijkheid om haar moeder onderdak te bieden. Dat de woning van de dochter op korte termijn ook gesloten zal worden in verband met de vondst van een wapen, staat op dit moment nog niet vast en is daarom geen argument om de sluiting van de woning van verzoekster onevenredig te achten.
7.4.
Verzoekster heeft nog aangevoerd dat zij niets van het wapen afwist en dat zij niet eerder in aanraking is geweest met justitie, wat maakt dat haar in dit geval niets te verwijten valt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, wat daar ook van zij, verzoekster verantwoordelijk is voor wat er in haar woning afspeelt. Zij heeft [naam] toegang verleend tot haar woning, terwijl zij wist van zijn antecedenten en zijn criminele netwerk. Daarbij is het niet juist dat verzoekster niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Dat verzoekster in dit geval geen verwijt valt te maken, volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
7.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in de gegeven omstandigheden het belang van de bescherming van de openbare orde zwaarder heeft mogen laten wegen dan de door verzoekster naar voren gebrachte belangen.
8. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de woningsluiting voor de duur van drie maanden geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. Hieruit volgt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hij zal een nadere datum bepalen waarop de sluiting van de woning moet ingaan. Verzoekster moet de woning sluiten en gesloten houden voor een periode van drie maanden vanaf 30 juli 2025 om 10.00 uur tot 30 oktober 2025. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.